Ik herinner het me als volgt. Een jongeman laat de drukke straat van een of andere grootstad –Taipei? – achter zich in de eenzaamheid en de stilte van een onbewoond, maar gemeubeld appartement. Tegen het raam aan de buitenkant hangt een bordje ‘Te Koop’. In de slaapkamer zit hij op de rand van het bed. Zijn boekentasje heeft hij naast zich neergezet. Op z’n schoot houdt hij een groene watermeloen tussen zijn handen. Zijn lichaam duikt ineen, als lijkt het in te storten onder de giga drukte die hij achter zich heeft gelaten, en die in de verte nog hoorbaar nasmeult. Hij kijkt lang naar de watermeloen, alsof hij wacht op een woord van de enige metgezel die hij heeft.