Honderd jaar geleden deed de Grote Oorlog de wereld bruusk ontwaken uit haar droom van vooruitgang, verlichting en beschaving. Ook kunstenaars voelden zich verantwoordelijk. De eeuwenlange drang naar schoonheid had enkel monsters gebaard. Marcel Duchamp trok zijn handen af van de schone kunsten, George Grosz hanteerde zijn penseel als een wapen in de klassenstrijd en Piet Mondriaan sloot zich op binnen een abstracte beeldtaal. Kunstcriticus Clement Greenberg haastte zich om ook deze niet-representatieve kunst te koppelen aan een verzetsideologie. Kunst had niet langer de luxe om zich te beperkten tot een esthetisch spel. Kunst moest de wereld een geweten schoppen. Kunst was politiek geworden.