Het kwam ter sprake in elk interview dat Paul Mennes over Kamermuziek, zijn nieuwe roman, gaf. In juni 2004 stapt hij opgewekt naar zijn uitgeverij om te zeggen dat zijn boek zo goed als klaar is zodat hij datzelfde jaar nog zal kunnen verschijnen, exact tien jaar na zijn bekroonde debuut, Tox. Op de terugweg naar huis gebeurt er echter iets waardoor het hele boekproject bij zijn thuiskomst alle glans verloren blijkt. Of beter: er gebeurt eigenlijk niets, maar precies dat niets dringt zich aan hem op als iets dat de zin van zijn schrijven totaal in vraag stelt. 'Alles wat ik nog kon denken was: heeft wat ik doe eigenlijk wel zin? Misschien moet ik, om het met Brusselmans te zeggen, rekken gaan vullen in de Delhaize
' Het meest opmerkelijke aan de anekdote is echter wat dan volgt. In tegenstelling tot wat de traditionele mythe van de schrijver wil, leidt Mennes' vertwijfeling niet tot een writer's block, maar tot een van de meest drieste verzetsdaden tegen het (eigen) schrijverschap waarvan ik recent heb gehoord: twee jaar lang vertikt hij het systematisch om zijn werk te bewaren. 'Ik schreef nog wel, maar nam niet langer de moeite om wat ik had geschreven, ook op te slaan.'