Nr. 23 mei - juni 2007

Redactioneel: Van uw vrienden moet ik het hebben

Ook ik word graag serieus genomen. Net als Patricia de Martelaere. Zij is lelijk in haar gat gebeten door professor Hugo Brems. En terecht. Laatst deed ze zijn boekje open, Altijd weer vogelen die zich innesten werken, een nieuwe geschiedenis van onze naoorlogse Nederlandse literatuur tot op heden. Sindsdien is de term 'naoorlogs' (eindelijk!) niet meer van toepassing.

 

We love you, Palmer, we do, we love you, Palmer, we do

De relatie tussen wat we voor het gemak van spreken 'kunst' noemen en de populaire massacultuur zit in het slop. Om een of andere reden heeft de kunstwereld zichzelf met een aanzienlijk minderwaardigheidscomplex opgezadeld, en dat manifesteert zich vaak in compensatiedrang. Ironisch genoeg is het juist daardoor dat de kunst zich vaak van haar lelijkste kant laat zien, en haar eigen waarde verdoezelt. Toch hoeft kunst zich niet noodzakelijk krampachtig tot massacultuur te verhouden. Dat bewijzen alvast de schilderijen van de Belgische kunstenaar Marc Palmer (°1974), die met de massacultuur een ontspannen verhouding aangaan en daardoor veel beter zijn dan al die halfslachtige kunstwerken die gemaakt zijn om een soort afgunst te compenseren.

Snuifje jazz, vleugje klassiek

Je hebt zo van die cross-overprojecten waarvan je het resultaat min of meer op voorhand kunt voorspellen. Raymond van het Groenewoud met groot orkest, metallica of Portishead goes symphonic of Hooverphonic met strijkkwartet zijn voor de hand liggende voorbeelden. Bestaande muziek krijgt nieuwe arrangementen, de zanglijn blijft doorgaans hetzelfde en de begeleiding wordt uitgeschreven voor nieuwe instrumenten. Soms klinkt het resultaat verrassend en komen er andere muzikale accenten naar boven. Maar cross-over kan veel verder gaan. Bijvoorbeeld wanneer bestaand muzikaal materiaal niet het uitgangspunt is, maar een pop- en een klassieke muzikant samen een nieuw product maken. Zoals de cd A Love Sublime (2006) van Brad Mehldau en Renée Fleming.

 

Opgepast: instortingsgevaar

Het kwam ter sprake in elk interview dat Paul Mennes over Kamermuziek, zijn nieuwe roman, gaf. In juni 2004 stapt hij opgewekt naar zijn uitgeverij om te zeggen dat zijn boek zo goed als klaar is zodat hij datzelfde jaar nog zal kunnen verschijnen, exact tien jaar na zijn bekroonde debuut, Tox. Op de terugweg naar huis gebeurt er echter iets waardoor het hele boekproject bij zijn thuiskomst alle glans verloren blijkt. Of beter: er gebeurt eigenlijk niets, maar precies dat niets dringt zich aan hem op als iets dat de zin van zijn schrijven totaal in vraag stelt. 'Alles wat ik nog kon denken was: heeft wat ik doe eigenlijk wel zin? Misschien moet ik, om het met Brusselmans te zeggen, rekken gaan vullen in de Delhaize …' Het meest opmerkelijke aan de anekdote is echter wat dan volgt. In tegenstelling tot wat de traditionele mythe van de schrijver wil, leidt Mennes' vertwijfeling niet tot een writer's block, maar tot een van de meest drieste verzetsdaden tegen het (eigen) schrijverschap waarvan ik recent heb gehoord: twee jaar lang vertikt hij het systematisch om zijn werk te bewaren. 'Ik schreef nog wel, maar nam niet langer de moeite om wat ik had geschreven, ook op te slaan.'

 

Lak durven hebben

Zo'n theaterervaring als die in Théâtre National tijdens BRXLBRAVO maak je maar één keer om de vijf jaar mee: je komt eruit buiten als na een topconcert, ondersteboven en in de wolken. Want Meine Schneekönigin van Frank Castorf is heel ander theater dan wat wij kennen. Met exuberant spel en carnavaleske foutigheden schopt hij amok tegen elke gangbare norm, op alle fronten.

De liefdesengel volgens de romanticus

Dagen zonder lief typeert een nieuwe generatie bijna-dertigers als pragmatisch ingestelde levensgenieters. Huisje, jeepje, kindje. Ze slagen erin hun twijfels te verbergen en hun verdriet dood te zwijgen. Alles voor de schone schijn, voor de waan van het geluk. Met ons gaat het toch goed? Tot de liefdesengel komt en hen wakker kust.

 

Ringmeester van de avant-garde

Een paar jaar geleden woonde ik een concert van John Cale bij naar aanleiding van zijn album Hobo Sapiens (2003). Bij de eerste noot ging het licht uit en viel de muziek stil. Kortsluiting. Cale liet zich echter niet van zijn stuk brengen en toen het concert even later vooralsnog begon, grapte hij: 'Now you can all go home and say John Cale gave you a blackout'. Voor de man die ooit een kip slachtte op het podium, was een kortsluiting vermoedelijk niet meteen iets waar hij van onder de indruk was. Integendeel, kortsluiting is het principe waarop Cale zijn carrière heeft gebouwd. En onvoorspelbaarheid is het sleutelbegrip van zijn concerten. Dat wordt nog maar eens bewezen met Circus Live (2007), de dubbele live-set en bijhorende dvd waarmee Cale de balans lijkt op te maken van zijn carrière. De keuze van het materiaal is niet evident: Cale heeft een voorkeur voor minder bekende nummers uit zijn albums of radicaal omgebouwde en afgestroopte versies van oude en nieuwe composities. Maar bovenal keert hij terug naar de experimenten uit het prille begin van zijn carrière, toen hij zich als avant-gardecomponist toelegde op het verleggen van de grenzen van de hypnosemuziek.

 

Een atypische familiekroniek in westerngedaante

Wanneer de vogelvrije kapitein Ralton met zijn kornuiten van het geconfedereerde leger arriveert bij de ranch van zijn broer, de godsvruchtige Blake, gaat het er ruw aan toe. Blakes hond wordt de keel overgesneden, zijn indiaanse vrouw wordt van haar scalp ontdaan en de man zelf wordt onthoofd. Het bloed van het gezin stroomt door de spleten van de houten vloer op hun sidderende zoontje, die zich daaronder verbergt. Homo hominis lupus, het aloude gezegde krijgt een schijnbaar weinig subtiele invulling wanneer we het universum van Alejandro Jodorowsky betreden. Achter de uitzinnige façade die Jodorowsky's oeuvre kenmerkt, gaat echter een weldoordachte visie schuil. Voor Bouncer, een rasechte westernstrip waarvan zopas het vijfde en laatste deel verscheen, bundelt de productieve scenarist de krachten met tekenaar François Boucq.

 

Over Galina Oestvolskaja

Trage stappen, het gelijkmatig neerkomen van de zweep op de reeds zwaar gekwetste rug. De muziek van de onlangs overleden Russische componiste Galina Oestvolskaja klinkt als de zelfflagellatie van religieuze fanatici. Ze is zowel wanhopig als lucide en in staat heviger smart te doorstaan dan zij ooit zal hebben gedacht. De muziek van Oestvolskaja is uniek. Ze lijkt uit een andere wereld te komen, zoals ook de zichzelf kastijdende gelovigen los lijken te zijn geraakt van het aardse. Door het lichaam aan extreem veel geweld te onderwerpen, wordt uiteindelijk de catharsis bereikt waarin de pijn niet meer wordt gevoeld. Deze muziek is spiritueel en heel, heel erg fysiek.

 

Tussen mond en wonde

Met Intra-Muros [I.M. Pasolini] brengen Eric Sleichim en BL!INDMAN een podiumhommage aan Pier Paolo Pasolini, op basis van diens laatste, controversiële werk Salò o le 120 giornate di Sodoma. Wie de film uit 1975 zag, kent ook zijn shockeffect. Daarvoor moet je echter niet naar Intra-Muros. Sleichim levert geen podiumversie van Salò, maar een kwetsbare, broze tegenpool: een voorstelling rond Pasolini zelf. Vernedering en foltering maken plaats voor gerekte monologen en etherische madrigalen. Kunstgrepen, zeg maar. Alles samen genomen leveren ze een degelijke voorstelling op, maar het is maar de vraag of dat toereikend is.

 

De ware troubadour van de lage landen

Anno 2007 zijn er nog altijd platenboeren die het vermogen om Stef Bos in hun bakken onder te brengen bij 'Nederlandstalig chanson'. Áls ze zijn oeuvre al in permanente voorraad houden, want alfabetisch verwante traanklieren als Frans Bauer of Clouseau verkopen natuurlijk nog altijd een stuk beter. Ook door de andere zijde, door alterno's van muziekfans met steeds nauwer wordende slakkenhuizen, wordt Bos verdrukt. Te zeem, te zoet, te makkelijk. 'Dit is het land van bange doven, waar een eenoor koning is', antwoord ik daar met hemzelf op. In mijn rek hoort hij in het vak van de Grote Drie, tussen Bram Vermeulen en Herman Van Veen.

 

De heilzame werking van een kromme verbeelding

Kunnen rockmuziek en catharsis hand in hand gaan? Met zijn optreden in de Ancienne Belgique afgelopen maart bewees Nine Inch Nails in elk geval dat het antwoord volmondig 'ja' kan zijn. In zijn Poëtica dicht Aristoteles het begrip 'catharsis' een centrale plaats toe. Volgens hem wekt een tragedie idealiter angst en medelijden op en bevrijdt zij zo de kijker van diezelfde gevoelens. Een tragedie brengt de kijker tijdelijk uit evenwicht met als enige doel dat evenwicht te herstellen. Aristoteles schreef zijn Poëtica met het treurspel in het achterhoofd, maar zijn denkoefening is zonder twijfel ook van toepassing op muziek.