Zand

Het schilderij is van Pierre Bonnard, heet L'enfant au pâté de sable en laat een kind zien met een emmertje en een schopje. Het kind zit op een zonovergoten binnenplaats en is verdiept in zijn handeling: spelen met zand. Het is er alleen en weet niet dat het geschilderd wordt. Het is nietsvermoedend.

Al langer ontroert dat werk mij. Om de fraaie kleuren, de sobere compositie en de delicate schildering. Maar ook om iets anders. Laat mij daar maar voor altijd zo zitten, gehurkt, op een zonnige binnenplaats, bezig met een zandkasteel, verdiept en toegewijd. In een eenvoudig, intiem beeld roept Bonnard het paradijs van de kindertijd op.

63_Dewulf_L' enfant au p+ót+® de sable, Pierre Bonnard, 1894 b.jpgHet schilderij dateert van 1894. Dat is 120 jaar geleden. Toen waren net de telefoon, de microfoon, de fonograaf en de luchtband uitgevonden. Dan kan in onze tijd van Facebook, chronisch heden en een verleden van enkele seconden, de vraag rijzen: is dat trage, stille kind met zijn zandkasteel nog relevant?

Uiteraard verschillen kinderjaren van tijd- tot tijdvak. Een kind in de prehistorie schudde al met een aardewerken rammelaar. En Elektra, de mythische puber in Oud-Griekenland, moet een terracotta jojo hebben gehad. Maar geen van beiden bladerde in een smartphone – zoals mijn dochter nu eindeloos doet. So what? Laat professor Barabas mijn sms’ende dochter terugsturen in de geschiedenis, tot voor het verdwenen paleis in Mycene, of desnoods tot in de oudste, koudste holen, en de kinderen zullen elkaar vinden. Desnoods tellen ze de sterren op hun vingers.

Geen tijd loopt sneller dan de kindertijd. Kinderjaren zijn de sprint, de rest is een vertragende marathon. Tegelijk, als er één tijd aanspraak kan maken op die onmogelijke betekenis, ‘de eeuwigheid’, dan is het de ijlende kindertijd. Nooit veranderen we zo razendsnel, nooit breidt het heelal van onze hersenen zo onstuimig uit als in het kinderlichaam, nooit transformeert dat lichaam zo onnavolgbaar als in onze korte broek.

En toch. Nooit kan de hardlopende tijd tijdlozer lijken dan in kinderdagen. Dat is de tegenstrijdigheid van die tijd. En het mooiste van al: uitgerekend in die jaren hebben we er geen idee van. Omdat we er geen idee van kúnnen hebben. Later pas komen we het te weten, als het gelukkig te laat is. Later pas, wanneer we onszelf nog verliezen in dijen, drank, spiegels en bezittingen, weten we: nooit hebben we onszelf zo verloren als toen. Toen er vooral zand, wolken en ‘bewusteloze’ uren waren. Natuurlijk kan ik me, in mijn sceptische, zelfbewuste leeftijd nog altijd ‘verliezen’. Zelfs nog in de wolken of een bries. Maar ik wéét dat ik me verlies. Ik vergeet nooit dat ik me wil vergeten. Nu is de vergetelheid een behoefte, toen was ze gewoon vergetelheid.

Het kind speelt op de binnenplaats met zand. En het kind wórdt het zand. En omgekeerd. Ze vinden elkaar vanzelfsprekend. Zoals mond en taal. En taal en mond. Wanneer het vanzelfsprekende zichzelf begint te horen, begint ook het zand te lopen in de loper. En in dat nieuwe, dodelijke geruis ontstaat het terugdenken. Aan het vanzelfsprekende.

De dag waarop we weten dat het zand loopt, is het paradijs voorbij. Dan is het herinnering. En pas wanneer het herinnering is, weten we dat het paradijs het paradijs was. Wie meent te weten dat hij in het paradijs is, vergist zich. Hij is al uitgedreven. Naar zijn geheugen. Het elementaire aan het paradijs is zijn gebrek aan geheugen. Zoals het elementaire aan het niet-paradijselijke, dagelijkse bestaan zijn dagelijkse geheugen is. Zonder het geheugen vergaan er geen dagen. En waar de dagen niet vergaan, schijnt het paradijs.

Kinderjaren zijn de sprint, de rest is een vertragende marathon

Ooit moet het kind op het schilderij van Bonnard opstaan. Dan is het te groot voor het zand. Nergens suggereert Bonnard dat (al zóú ik in de smalle donkerte van het deurgat een onbestemde dreiging kunnen zien.) Ik weet dat gewoon. Uit ervaring. De schilder heeft een eeuwig nú, een roerloos licht, een tijdloos ogenblik verbeeld. Zoals het is wanneer we niet weten dat het zo is.

Bonnard heeft dat werk, over het nietsvermoedende kind, geschilderd kort nadat hij de vrouw had ontmoet, Marthe, die hij zijn hele leven lang zou schilderen, tot in haar bad toe. Nooit wordt zij op zijn doeken ouder. Ook op leeftijd ligt ze nog altijd rank en meisjesachtig te baden in rimpelloos water. Met ellenlange benen, mooie borsten en een onpeilbare lust.

Tegelijk was ze een ziekelijke, jaloerse, schichtige, achterdochtige vrouw. Die onvermijdelijk getekend was door de tijd en haar ziekte. En ook zij moet ooit uit haar tijdloze bad opstaan. Maar for the time being zal ze nog jaren languit baden, tussen kind en vrouw, in het levenslange terugverlangen naar het paradijs.

In het hoofd van iemand anders.

Bernard Dewulf is dichter, columnist, kunstkenner en werkzaam als dramaturg bij NTGent.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.