We waren er niet bij, in mei '68. Maar toch, of misschien juist daarom, spreekt die periode sterk tot onze verbeelding. Voor ons is mei '68 een mythe. De mythe van de maakbare wereld: alles kan, alles ligt in onze handen. Met de kunst als drijvende motor voor de maatschappelijke revolutie. Er ontsnapt ons een glimlach telkens wanneer we die mythe aanhoren: wat een zalige, maar ook al te simpele illusie. Tegelijk schieten de tranen ook uit onze kop, want zie ons hier nu staan met onze mond vol tanden. Tanden die het verleerd zijn om te bijten. Tetteren, dat doen wij graag en veel. We tetteren en kakelen ons te pletter tegen muren die in de decennia na '68 netjes werden opgebouwd, nadat ze eerst vakkundig waren gesloopt. Wij kakelen, en horen ook heel veel gekakel rondom ons. Op onze podia, in onze literatuur, in onze musea. Wat moeten wij, zérohuitards, met die onduidelijke erfenis van '68? En tegenover welke kunst willen wij ons graag verhouden?