Wij '68

We waren er niet bij, in mei '68. Maar toch, of misschien juist daarom, spreekt die periode sterk tot onze verbeelding. Voor ons is mei '68 een mythe. De mythe van de maakbare wereld: alles kan, alles ligt in onze handen. Met de kunst als drijvende motor voor de maatschappelijke revolutie. Er ontsnapt ons een glimlach telkens wanneer we die mythe aanhoren: wat een zalige, maar ook al te simpele illusie. Tegelijk schieten de tranen ook uit onze kop, want zie ons hier nu staan met onze mond vol tanden. Tanden die het verleerd zijn om te bijten. Tetteren, dat doen wij graag en veel. We tetteren en kakelen ons te pletter tegen muren die in de decennia na '68 netjes werden opgebouwd, nadat ze eerst vakkundig waren gesloopt. Wij kakelen, en horen ook heel veel gekakel rondom ons. Op onze podia, in onze literatuur, in onze musea. Wat moeten wij, zérohuitards, met die onduidelijke erfenis van '68? En tegenover welke kunst willen wij ons graag verhouden?

De periode van en na mei '68 is voor ons, zoals voor iedereen, een ijkpunt. Misschien voor de laatste maal werd het centrum van de westers-Europese wereld keihard gepenetreerd, stukgeslagen en hervormd door een oprechte razernij vanuit de marge. Een marge waarin studenten en arbeiders een merkwaardige, maar uiterst krachtige alliantie vormden. Die twee groepen samen, het was een olijke combinatie, een glorieus dreamteam dat ondertussen al lang weer is gescheiden. Een eigenaardig gevolg van ons sterk gedemocratiseerde onderwijs is immers dat de kloof tussen het studerende volkje en de arbeidersklasse blijkbaar nooit groter is geweest. Vraag aan een jurist, een chemicus of een psycholoog in spe waarmee hij arbeiders associeert, en de kans is groot dat je iets over rotverwende vakbondslui zult horen, die de ene riante premie na de andere opstrijken om vervolgens elders weer over veiligheidshelmen en opslag te zeuren. Rotverwend is precies ook het beeld dat nogal wat arbeiders vandaag over studenten hebben. Een luizenleven, te lui om te werken, te arrogant om te helpen donderen. Het is voor iedereen lastig, meneer. Wij moeten allemaal ons eigen plan zien te trekken. Maar welk plan is dat dan? Hebben wij eigenlijk nog een plan nodig? We hebben een GPS, die ons zegt wat we moeten doen. Altijd rechtdoor, niet omkijken, en voor de zekerheid een beetje rechts aanhouden.

Ook kunstenaars hebben een grote rol gespeeld in de omwenteling van en na '68, omdat ook zij toen vooral in de marge bloeiden en broeiden. Een artistieke marge die gedefinieerd wordt door haar (linkse) ideologie, dat is nog zoiets wat wij ons maar moeilijk kunnen inbeelden. Het culturele establishment bulkt vandaag aan linkerzijde zo erg uit dat de rechterzijde volledig is geïmplodeerd, en wat in die kringen voor links moet doorgaan is eigenlijk niets meer dan een ingedommeld niemandsland. Een alomtegenwoordige zacht-linkse kunst is bijgevolg de al even zacht opgelegde regel geworden, wat in veel gevallen helaas als gevolg heeft dat nogal wat kunst die door dit systeem gegenereerd wordt over geen greintje overtuigingskracht of geloofwaardigheid meer beschikt. Wie vandaag op Vlaamse planken wil rebelleren of choqueren, riskeert daarvoor niets minder dan een flitsend in beeld gebrachte Vlaamse Cultuurprijs te krijgen, en wordt daardoor met een knoert van een moreel dilemma opgezadeld: als subversieve kunst door het establishment zweterig wordt omarmd, is dat dan een beloning of een pijnlijk teken aan de wand dat je er maar beter de brui aan zou geven?

Een dergelijk vraagstuk knaagt natuurlijk ook aan ons eigen geweten. Als kritisch zijn een beleidsmatig dogma is geworden, hoe kunnen we als kunstcritici dan vermijden dat we de marionetten worden van een slaperige dirigent die ons vanuit de hoofdstad zachtjes — alweer zachtjes — influistert wat het voorwerp van onze kritiek zou moeten zijn? En hoe kunnen wij ons überhaupt kritisch verhouden tot een soort kunst die door de nukken van diezelfde dirigent indirect gestuurd wordt, en waarin dus veelal min of meer gelijkgezinde wereldvisies als de onze worden voorgeschoteld? Maken we onszelf niet gewoon wijs dat we aan de kritische kant van het artistieke spectrum staan, terwijl we in feite in hetzelfde warme bedje goedaardig ziek zijn?

Het vraagstuk wordt bemoeilijkt door een verlammend schuldgevoel waaraan wij als jonge redactie lijden. Schuldig voelen wij ons wanneer we op weg naar ons jaarlijkse redactieweekend vaststellen dat onze auto's met de jaren groter zijn geworden, met almaar meer laptops zijn beladen, en jawel, van almaar meer GPS-systemen zijn voorzien. En dan maar kritisch zijn, een weekend lang. Zijn wij van ons parcours afgeweken omdat we te veel naar Major TomTom hebben geluisterd, in plaats van op ons eigen gevoel af te gaan? Soms denken we, heel zachtjes, dat we schuldig moeten pleiten. Dat we saloncritici zijn die gesubsidieerd worden om saloncritici te blijven. Dat ons kritisch-zijn niets meer is dan een erg voorspelbaar evenwichtskunstje in een strak geregisseerde circusshow. Kunstkritiek als verplicht nummertje in een weerzinwekkend Cirque du Sommeil. Na dat soort gedachten is de verleiding groot om ons gauw weer te vermannen en gezwind over te gaan tot de orde van de dag. Rechtdoor, niet omkijken, en puur voor de vorm nu toch maar even links aanhouden. Niet dat het iets uitmaakt: alle wegen leiden weg van onze dromen.

En toch is het misplaatst, dat schuldgevoel. We willen ervan af. Want wij willen wél weer onze dromen kunnen volgen. Wie met verlamde vleugels vliegt, verliest alleen maar pluimen. Maar wij willen de wijde wereld in. Wat wij in mei '08 als problematisch ervaren, is het gevoel dat zowel de kunsten als de kunstkritiek zich in de laatste vier decennia steeds behaaglijker zijn gaan nestelen onder een lekker gesubsidieerd zonnetje in een almaar groter wordend bootje dat doelloos op de grote grijze zeespiegel ligt rond te dobberen, en door het opperbeste sfeertje aan boord lijkt niemand zich nog te bekommeren om het gewoel dat zich onder die oergezellige love boat blijft afspelen. De kunsten laten daardoor de ene grote vis na de andere doodgemoedereerd voorbij zwemmen, en voor de kritiek lijkt de situatie nog dramatischer: het schip ligt al een hele poos op een zandbank, en niemand die er erg in heeft.

In en na mei '68 smeedden onvermoede partners warrige maar toch verbazend sterke allianties om een deel van de macht, de invloed, de kennis en de kracht te herverdelen. Om dat doel te bereiken gingen al die partners op hun eigen manier aan de slag, maar wat al hun kleine oorlogjes met elkaar gemeen hadden, was dat ze in de eerste plaats probeerden om op korte termijn een zo groot mogelijk effect te bereiken, en een zo sterk mogelijke impact te verwezenlijken. Van de keien die uit de straten werden geplukt tot de manifesten die op stencils werden verspreid, van de vlaggen die werden verbrand tot Mistero Buffo en Kritak: allemaal schudden ze liever aan de boom die in hun weg stond dan er een hangmatje in te hangen om er een beetje in te liggen soezen. En dat laatste is precies wat onze kunsten en onze kritiek steeds vaker zijn gaan doen. Houston, we have a problem: we zijn allemaal platgesedeerd.

U zult ons hier geen pleidooi horen voeren om alleen nog maar politiek theater te maken, alleen nog protestliedjes te componeren of alleen nog sociaal bewogen gedichten te schrijven. Wat we wél willen, is dat de kunsten én de kritiek hun ogen wijd open zouden houden voor de haaien die nu ongestoord aan hun eigen romp zitten te knabbelen. Doé iets met die haaien: streel hen, bijt hen, kijk hen in de muil of toon uw eigen tanden, en zoek in elk geval een manier om een effect teweeg te brengen in de zee waarop uw sloepje roerloos dobbert.

Laat ons op zoek gaan naar nieuwe manieren om de letteren, de musea en de planken open te breken en los te maken van het voorgeprogrammeerde en dus morsdode discours waardoor ze momenteel worden gedomineerd. Laat ons het pluche van onze doorhangende bioscoopzitjes afscheuren en zoeken naar een soort kunst waarvoor we niet eens op onze krent wíllen gaan zitten. Laat ons de noodzaak van de kunst voor de straat terug zien, en vice versa. Laat kunst spraakmakend zijn, noodzakelijk, en onwelriekend. Of om naar het credo van wijlen Hugo Claus te verwijzen: wie niet op zoek gaat naar poëzie, liefde en revolutie, gaat beter elders een dutje doen.

Aan het theater, aan alle schrijvers, alle schilders, performers en beeldhouwers, aan alle striptekenaars, dansers en muzikanten … aan alle kunstenaars vragen wij dat ze hun verpletterende verantwoordelijkheid met handen en voeten zouden grijpen en doen wat ze moeten doen: een zinderend effect teweegbrengen dat veel verder mikt dan een gunstige verkoop van hun werk, een drijfveer die we nu zowat overal de overhand zien halen. We willen zien en horen en voelen en ruiken hoe dat effect uit de kunsten barst en zich tussen de kieren van de musea, de theaters en de concertzalen verspreidt. In dit tijdschrift hielden we ooit een vurig pleidooi voor een begeesterende kunst. Help ons godverdomme om die begeestering te voelen, zorg dat ze vanzelf in ons ontploft. Laat de kunst zich niet tevreden stellen met het verleggen van een kiezeltje in een godvergeten sloot water, maar probeer telkens opnieuw om heel de bedding van de breedste rivier merkbaar te verleggen. Try harder. Trek u van uw volgende fucking subsidiedossier of uw plan om uw creatieve werk in een doctoraatje te vertalen eens vijf minuten niets aan en gebruik uw verbeelding eindelijk eens ten volle. Kunstenaars, maak kunst. Het zal u en ons en iedereen geweldig deugd doen. Wie slapend leeft, gaat slapend dood.

DE REDACTIE VAN REKTO:VERSO

^ Terug naar boven
 

Reacties

WIJ 68, IK BEN DAAR HEEL

WIJ 68, IK BEN DAAR HEEL NAÏEF IN

Compromissen sluit je tussen idealen

Lezend in 'Wij 68' denk ik: eindelijk. Eindelijk verschijnt zo'n tekst in een toonaangevend tijdschrift, mag het gevoel dat het aanspreekt weer uit de marge te voorschijn komen en kan er een 'idealistische' tekst aan de muren van theaters, opleidingsinstituten en cafés gehangen worden. Er kan weer gesproken worden over ondefinieerbare dingen die iedereen aangaan: dromen of het gebrek eraan, verbeelding of het gebrek eraan, geld of het overschot ervan. Het is waar dat veel van onze dromen gesmoord zijn in een overdaad van materieel gemak.

Ik zal persoonlijk en duidelijk zijn. Ik ben 23 jaar en idealist. Ik begrijp donders goed dat idealen niet altijd te verwezenlijken zijn, maar om compromissen te sluiten moet je ze wel hebben. Als je idealen hebt, moet je ze kenbaar maken als je ze (desnoods nog maar gedeeltelijk) wilt verwezenlijken. In de drie jaar dat ik op het Herman Teirlinck Instituut zit, heb ik steeds een soort taboe op idealisme ervaren. Gesprekken over politieke problemen of idealen werden veelal afgeketst, en op de meeste debatten of demonstraties waar ik geweest ben, heb ik geen medeleerlingen of leraren aangetroffen. Zelfs op onderwijsdemonstraties waren ze nogal dun gezaaid. Op drie jaar tijd heb ik één lessencyclus meegemaakt die appelleerde aan mijn maatschappelijke betrokkenheid. Ook buiten de schoolomgeving viel het gebrek aan engagement me op. Ik zeg dus met recht 'eindelijk' als ik 'Wij 68' lees.

Op de bijeenkomst voor jonge theatermakers die het VTi op 25 en 26 april in Oostende heeft gehouden, heb ik de volgende vraag gesteld: 'Hoe onafhankelijk mag je als jonge maker nog zijn?' Er viel een stilte, en toen werd er hard gelachen. 'Wat bedoel je?', werd me gevraagd. Ik legde uit dat het, om een goede voorstelling te maken, wat mij betreft voldoende was om elke zaterdag met wat vrienden samen te komen. Iedereen neemt tien euro mee, en dan bedenk je wat je daarmee wilt doen. Ik vroeg me af of dat nog mogelijk was. 'Natuurlijk mag dat', werd me gezegd, 'maar als je in het theater wilt spelen, zijn er toch ook andere dingen waaraan je moet denken.'

Even later hoorde ik er dat het er toch vooral om gaat om jezelf op de kaart te zetten en je financiën vanaf het begin goed op orde te hebben. Ik vroeg of er nog andere mensen waren die het gevoel hadden dat dat niet de essentie van de artistieke praktijk was. Weer viel er een stilte en mij werd geantwoord dat als je met je vrienden in een schuurtje wilt spelen, je je daar geen zorgen over hoefde te maken, maar als je buiten de familiale kring wilde treden (en dus in het theater terecht wilde komen) er toch veel andere dingen waren om rekening mee te houden. Andere dingen zijn dan waarschijnlijk pre- en postproductie, publiekswerking, publieksdiversiteit, positionering, kunstenaarsstatuut, projectsubsidie en andere hocus pocus. Orakelspreuken die het Kunstenloket voor ons duidt, waarvoor wij het Kunstenloket nederig danken, want de bezoekers van het symposium waren met name in dat aspect van het theater maken geïnteresseerd.

In Oostende stelde ik vast dat er een generatie carrièremakers op komst is. Carrièremakers die er niets aan kunnen doen dat ze dat zijn, want er is een overschot aan opgeleide kunstenaars. Wie zichzelf niet snel op de kaart zet, zal dus niet kunnen leven van zijn kunst.

Ik ben 23 en herinner me een aantal oude ideeën die nog maar nauwelijks een rol spelen in ons denken over en ervaren van kunst. Ik wil er een aantal noemen als alternatief en naar voren brengen voor de huidige gang van zaken.

DE KWALITEIT VAN EEN IDEE

Toen de kunstenaar nog als visionair werd gezien, was een idee of inspiratie dwingend. Dwingend voor de kunstenaar, die de idee wel moest verwezenlijken vanwege iets dat een 'roeping' werd genoemd, maar ook voor het publiek: als de kunstenaar zijn ideeën juist had uitgewerkt, overweldigde of overtuigde hij daarmee het publiek, soms in weerwil van zichzelf. Dat vertrouwen in ideeën is aangetast. Een goed geschreven en goedgekeurd subsidiedossier is tegenwoordig een dwingender aanleiding om een voorstelling te maken.

SCHEIDING VAN INKOMEN EN ROEPING

Dit gegeven bestond voornamelijk bij schrijvers en filosofen. Schopenhauer schreef bijvoorbeeld vernietigend over collega's die hun geld met filosofie moesten verdienen. Zelf belegde hij zijn geld minutieus en leefde hij als een krent, om vrij te kunnen zijn in zijn denken. Ook grote schrijvers als Kafka en Pessoa hebben nooit kunnen of wellicht willen leven van hun schrijven. Natuurlijk zijn er genoeg schrijvers die wel geld hebben verdiend met hun werk. Maar waar het om gaat, is dat het eervolle principe van l'art pour l'art verdwenen lijkt te zijn. Het idee ten onder te gaan aan je eigen drang tot creativiteit is bepaald niet meer in de mode. Dat is oké, maar betekent dat dat het maken van kunst per definitie veel geld moet kosten?

DE KUNSTENAAR ALS LUIS IN DE PELS

Er is een tijd geweest dat kunstenaars een directe en grote invloed uitoefenden op het politieke proces. Ze stelden dingen aan de kaak, verdedigden elkaars standpunten, streden voor idealen, stonden op de barricaden. Dat is niet altijd een aangename rol, want daarvoor moet je doen alsof je gelijk hebt. Een van de aangename verworvenheden van de moderne kunst is dat in het artistieke domein overtuigingen per definitie relatief mogen zijn en dus niet waar. Maar dat betekent toch niet dat overtuigingen geen expliciete rol mogen spelen in het werk van de kunstenaar?

Ik vind het heel erg dat een regering die zegt tegen de oorlog in Irak te zijn, wapentransporten over haar grond moet toelaten voor die oorlog, omdat ze lid is van 'een supranationale instelling'.

Ik vind het heel erg dat onze cultuur zich het recht toe-eigent om mensen die om wat voor reden dan ook uit hun land gevlucht zijn soms wel twee jaar vast te houden om te kunnen beoordelen of het leed dat ze hebben meegemaakt wel erg genoeg was. De tijd die ze in een asielzoekerscentrum doorbrengen, krijgen ze nooit meer terug.

Ik vind het heel erg dat de waterstofauto, die nu (misschien) eindelijk op de markt komt, al sinds het begin van de jaren 1990 was uitgevonden en klaar stond om in productie te worden genomen. We moesten eerst genoeg olie verspillen voordat het financieel interessant werd. Ik vind dat heel erg.

Heb ik daar geen gelijk in? Of mag ik ten minste niet doen alsof ik daarin gelijk heb?

Gelijk hebben, we hebben het onszelf vakkundig afgeleerd. We zijn geschrokken van hoe ongelijk we hadden toen veel kunstenaars zich ten dienste stelden van de communistische ideologie. Dat neemt niet weg dat er waarden bestaan die nog altijd geldig zijn. Kunnen we een manier vinden om ze te doen gelden? Rechtvaardigheid is zo'n waarde. Het is de maatschappij die streeft naar een ideale staat van zichzelf. Het is een continu proces dat niet kan worden verwezenlijkt. Toch kunnen we strijden voor die verwezenlijking.

Als ik terugkijk naar de samenkomst in Oostende en vooruitblik op mijn eigen toekomst in het theater, kan ik maar aan één ding denken: we zitten in de val. We hebben laten gebeuren dat de overheid de financiering van kunst op maat maakte voor kritiekloze carrièremakers die het theater en de andere kunsten tot een vermakelijke industrie zullen maken. Gewoon omdat ze niets beters weten. Maar geen paniek: geëngageerde stemmen zullen altijd sterker zijn; daar ben ik uitgesproken naïef in. Maar om sterker te kunnen zijn, zullen ze moeten spreken, zo krachtig mogelijk, en voor een keer ook gezamenlijk: jonge makers van alle leeftijden, verenigt u! In woord, klank, dans en daad.

Wat betekent zo'n oproep, behalve dat hij aansluit bij 'Wij 68'? Ik weet het niet. Misschien is het voorlopig genoeg om elkaar gewoon te contacteren, te leren kennen en een gevoel van gezamenlijkheid te herontdekken. Mail mij, mail elkaar, kom samen, fotografeer uzelf voor een Amerikaanse tank in de haven (ze komen er echt maandelijks langs, ik heb het zelf gezien). Demonstreer, ga eens naar een arbeidersstaking, en als ik iets heel naïefs mag voorstellen: draag een bloem. Waarom zouden we geen bloemen dragen? Als het toch zomer wordt, en we niet weten wat te doen.

Voor de duidelijkheid voeg ik hier nog drie concrete idealen aan toe.

1) Ik zou willen dat als we een voorstelling maken voor 30 euro in een weiland, er toevallig iemand komt kijken die niet weet waar hij zijn tranen moet laten. En nee, ik ben niet bereid daarvoor een doelgerichte marketingcampagne te formuleren.

2) Ik zou willen dat kunstscholen, en zeker het Herman Teirlinck Instituut, weer plekken zouden worden waar engagement welig kan tieren. Waar jonge kunstenaars leren om hun eigen rol in de maatschappij vorm te geven. Ik denk dat geëngageerde mensen zich daarvoor met die instituten moeten gaan bemoeien.

3) Ik zou willen dat maatschappelijke en ecologische standaarden verplicht zouden zijn voor grote bedrijven. Standaarden die vanuit de overheid zouden worden opgelegd en niet door het bedrijfsleven zelf zouden worden gecontroleerd. Als de publieke interesse afneemt, zal het ecologisch en maatschappelijk bewustzijn van de bedrijven namelijk onmiddellijk verdwijnen, en dat is verkeerd. Als men oppert dat bedrijven dan niet meer in onze landen werkzaam zouden willen zijn, dan moet men zich afvragen of ze eigenlijk wel gewenst zijn, en of er geen andere bedrijven zijn die gelijke diensten kunnen verrichten en een even groot economisch gewicht in de schaal kunnen leggen.

Naïviteit is een verdienste!

alexander.nieuwenhuis@gmail.com

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.