Jan Op de Beeck

Lieflijk, al te lieflijk

Tien jaar Will Oldham in een notendop: van 1993 tot 1997 maakt Oldham onder de pseudoniemen Palace, Palace Music en Palace Songs een handvol langspelers en een hoop ep's en singles. Het is muziek op folk en country geheid, maar gespeeld door iemand die jong was in de jaren '80 en '90, gepokt en gemazeld is in punk, indie-rock, en lo-fi, iemand die in folk en country de directe emoties en rauwe energie van de alternatieve muziek van zijn tijd herkent. Kortrom, Oldham zat zowat in de alt-country, een label dat men begin jaren negentig plakte op de toonaangevende versmelting van Amerikaanse traditie en punk door de groep Uncle Tupelo. In 1997 kapt hij met de Palace-afleidingen en brengt hij platen uit onder zijn eigen naam, en onder de noemer Bonnie 'Prince' Billy.

 

Hollerin' the Blues in een niemandsland

"The blues is a low-down achin' chill", zong Robert Johnson, en "an achin' old heart-disease." "Traditionele Afro-Amerikaanse volksmuziek geënt op restrictie en herhaling, lafjes voortdokkerend op een loden vierkwartskadans", kirren de onderburen polyfoon, en ik verwittig discreet de ordediensten. "You know, I walk along, talk to myself/ I wonder/ does everybody have the same mind that I got?/ Sometimes I have a mind to leave this place/ I tell my people that sometimes/ But they say, you know you doing time" zingt Robert Pete Williams, moe en afkerig van een werkelijkheid die gaatjes maakt. Zijn muziek lijkt een stille maar harde reactie op zo'n werkelijkheid: ongrijpbaar in een paar betekenissen van dat woord, en wereldvreemd in de mooiste betekenis van dat woord.