'Music For Life' en het dilemma van de gevangene

Wat wil ‘gemeenschap’ nog zeggen in onze geïndividualiseerde maatschappij waarin iedereen – individu, regio of natie – eieren voor zijn geld denkt te kiezen? We lijken te leven in een permanente patstelling waarin elke betrokken partij er slechter bij vaart dan voorheen. Misschien moeten we, om opnieuw van een gemeenschap te kunnen spreken, met zijn allen terug naar de potlatch, naar het geven zonder te krijgen. Het media-event Music for Life zou wel eens, doorheen alle gekkigheid, een opening kunnen zijn. Een denkoefening in zes etappes.

VERDEEL EN HEERS

Op een mooie dag heeft er een gewapende overval plaats. De daders verdwijnen zonder een spoor na te laten. Een tijdje later pikt de politie twee verdachten op die elk in het bezit blijken te zijn van een wapen. De vermoedens zijn groot, maar er is geen enkel formeel bewijs tegen hen. Als geen van beiden bekent, dreigen ze er makkelijk van af te komen met twee jaar gevangenisstraf voor verboden wapendracht. Daarom besluit de onderzoeksrechter een truc uit te halen.

Hij laat de gevangenen elk afzonderlijk in zijn bureau komen. Daar stelt hij hen voor de volgende keuze. Als jullie allebei bekennen, zullen jullie veroordeeld worden, maar dan kun je rekenen op de welwillendheid van de rechter en krijg je vijf jaar. Als slechts een van jullie beiden toegeeft de overval te hebben gepleegd, dan zal diegene die de misdaad toegeeft simpelweg vrijgelaten worden, terwijl wie blijft zwijgen tot de maximumstraf veroordeeld zal worden, zijnde tien jaar.

Onze onderzoeksrechter is een uitgekookte machiavellist die het fundamentele rechtsprincipe van het vermoeden van onschuld vierkant aan zijn laars lapt: hij weet perfect dat hij een bekentenis afdwingt door de verdachten voor deze keuze te stellen. ‘Verdeel en heers’ is zijn tactiek. Voor de verdachten is de redenering simpel: als de andere bekent en ik niet, dan krijg ik tien jaar. Als ik beken, kom ik vrij of krijg ik in het slechtste geval – als de andere ook bekent – vijf jaar. De som is vlug gemaakt: ik beken. En zo worden de twee verdachten elk veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, hoewel de onderzoeksrechter slechts formele bewijzen heeft om ze voor twee jaar op te sluiten. Hadden ze samengewerkt en elkaar vertrouwd, dan zouden ze niet bekend hebben en slechts twee jaar krijgen voor verboden wapendracht. Maar de onderzoeksrechter slaagt erin ze tegen elkaar uit te spelen als concurrenten, met als resultaat: vijf jaar aan hun broek.
goeddoel_klein

DE HAND VAN DE ONDERZOEKSRECHTER

Dit verhaaltje is niet de plot van een of andere flauwe politieroman. Het is het ‘dilemma van de gevangene’ dat begin jaren 1950 door de wiskundige A.W. Tucker geformuleerd werd en een klassieker van de speltheorie werd (1).

De sinds juni 2010 aanslepende regeringsonderhandelingen zijn een typisch voorbeeld van een eindeloos rondje van dit dilemma. Daarbij tracht elk van beide gemeenschappen te ontsnappen aan wat nochtans vooraf al wiskundig vaststaat: dat ze er allebei slechter van zullen worden.

Minder aandacht gaat naar de economische implicaties van deze situatie. Er is vandaag geen ernstig economiehandboek waarin het dilemma van de gevangene niet ter sprake komt. Het is namelijk een antwoord op een andere economische parabel: Adam Smiths ‘Onzichtbare Hand van God’. Volgens dat principe draagt het op een magische manier bij tot het algemene goed (dankzij de hand van God) als iedereen zijn eigenbelang nastreeft. Tuckers dilemma van de gevangene maakt echter brandhout van het voor neoliberalen heilige principe dat iedereen beter wordt van concurrentie, door wiskundig aan te tonen dat iedereen er slechter van wordt.

Eenzelfde mechanisme, stellen de economen, speelt ook bij loononderhandelingen, afvloeiingsregelingen of bij de concurrentie tussen tv-zenders (die onvermijdelijk tot vervlakking leidt), of tussen regio’s als Vlaanderen of Wallonië. Een handige ondernemer of de vandaag zo gevreesde financiële markten spelen immers precies hetzelfde spel als de machiavellistische onderzoeksrechter: ze zetten de werknemers en regio’s tegen elkaar op. Het gevolg is dat die nooit voor de beste gemeenschappelijke oplossing kiezen, maar voor de op een na slechtste.

Datzelfde principe van het tegen elkaar uitspelen van regio’s, landen en supermachten is vandaag alomtegenwoordig. Het is hét machtsmechanisme achter de zogenaamde globale economie, dé motor waarmee de financiële markten de wereld beheersen. Het dilemma van de gevangene wordt door het kapitalisme met bijzonder groot succes toegepast op de concurrentie tussen de verschillende nationale en lokale economieën. Zelfs het ooit zo machtige Europa – in principe gebaseerd op vertrouwen en solidariteit – is er omwille van de crisis het slachtoffer van. De Europese Unie is vandaag verworden tot ‘een disfunctionele organisatie van fanatiek rechtse regeringen en nalatige sociaal-democraten die nooit geziene besparingen, werkloosheid en armoede aan de bevolking opdringen’ (2), of moeten opdringen, omdat ze gevangen zitten in een bikkelharde fiscale concurrentie met elkaar.

DE KERKER VAN PIRANESI

In zijn boek The End of the Nation State (3) stelt de Japanse zakengoeroe Kenichi Ohmae dat regio’s en de globale wereldeconomie niet lijnrecht tegenover elkaar staan, zoals wij wel eens denken, maar dat ze complementair zijn. De tendens tot globalisering van de wereldeconomie gaat noodzakelijkerwijze hand in hand met de voortschrijdende regionalisering. De ondertitel van zijn boek is daarom ook ‘The Rise of Regional Economies’. De globale handel heeft volgens Ohmae alleen zin tussen economisch sterke regionen. De oude natiestaten (zoals China of ook België) schrijft hij daarbij af. Waarom zou je je bekommeren om heel China waar het gemiddelde jaarinkomen 317 dollar is, als het in Shenzhen bij Hong Kong 5695 dollar bedraagt? Leve de regio Shenzhen als leefbaar economisch gewest, ‘fuck the rest of China’. Vervang in bovenstaande redenering China door België en Shenzhen door Vlaanderen en ze klinkt velen onder ons als muziek in de oren.

We zitten hopeloos verstrikt in de neoliberale logica van concurrentie

Ohmaes boek illustreert dat de economische oorlog tussen rijk en arm tegenwoordig op regionaal niveau gevoerd wordt. Zonder economisch tegen elkaar uitgespeelde regio’s is de globale economie ondenkbaar. Wat de concrete invulling van die regio’s, hun culturele identiteit, taal of religie is, doet er geen moer toe. Als ze maar tegen elkaar uitgespeeld kunnen worden in een cynische, economische variant van ‘het dilemma van de gevangene’. Misschien is dat een verklaring voor de verbetenheid waarmee wij Vlamingen ijveren voor onafhankelijkheid, of tenminste voor de splitsing van de Belgische sociale zekerheid en een eigen fiscaliteit. Niet uit Vlaamse overtuiging, niet wegens de historische erfenis van de Vlaamse Beweging, of als revanche voor zoveel jaren Vlaamse achteruitstelling. Daar heeft het helemaal niets mee te maken. En nog minder doen we het omdat we er economisch beter van worden (wel integendeel!). We doen het omdat we hopeloos verstrikt zitten in de neoliberale logica van concurrentie tussen twee regio’s, in een heuse kerker van Piranesi gebouwd op ‘het dilemma van de gevangene’. Ook de kerkertekeningen van Piranesi, ware labyrinten van nissen, gewelven, ladders, ophaalbruggen, torentjes en zuilen, laten een onmogelijke werkelijkheid zien, een fantasie die nooit gerealiseerd kan worden.

POTLATCH OP DE AUTOBUS

Ergens in de jaren 1960 werd een even eenvoudige als ingrijpende stunt bedacht door een paar gekke, Belgische, situationistische kunstenaars. Ze posteerden zich langs verschillende haltes van een buslijn. De eerste stapte op en betaalde de rit met een muntstuk van vijftig Belgische frank. De chauffeur wou het teveel teruggeven, maar de passagier waaide dat in een vrijgevige bui weg: ‘hou het wisselgeld maar’. Bij de volgende halte stapte iemand anders van het artistieke gezelschap op en betaalde met een briefje van honderd frank. Zelfde ritueel: ‘keep the change’. Verwondering bij de buschauffeur. Volgende bushalte: iemand met vijfhonderd frank die ook al geen wisselgeld wil! De dag van de buschauffeur wordt helemaal goed als bij de volgende halte iemand opstapt die alleen duizend frank bij zich heeft en opnieuw goedmoedig elk idee om geld terug te krijgen wegwuift. Surrealistisch wordt het als bij de volgende halte iemand met 2000 frank, een halte daarna iemand met 5000 frank opstapt en ze allebei, u hebt het al begrepen, geen wisselgeld aanvaarden. Ten slotte, één halte voor de terminus, stapt iemand op die met een biljet van 10 000 frank betaalt om een paar tientallen meters te rijden ...

De kunstenaars noemden dit ’geven zonder iets terug te krijgen’ een ‘potlatch’. Een potlatch is een ritueel onder de Indianen in Noord-Amerika waarbij de gasten van een andere stam tijdens een ritueel overladen worden met geschenken. De situationisten ontleenden hun opvatting over de potlatch aan de Franse schrijver Georges Bataille. Die publiceerde in 1933 het essay ‘La notion de dépense’ dat hij later uitwerkte tot het boek La part maudite (4). Dat boek is een sleutelwerk in het oeuvre van Bataille. Maar het is helemaal geen roman, erotisch verhaal, of kunsthistorische beschouwing zoals je bij Bataille zou kunnen verwachten. Integendeel, zo stelt de auteur ietwat verontschuldigend in zijn inleiding, het is een economisch-politieke theorie. Bijzonder aan die theorie is dat het een van de weinige theoretische geschriften over economie is die niet uitgaat van het eeuwige ‘tekort’, maar van een ‘te veel’. Een ‘te veel’ dat op allerlei vlakken – niet in de laatste plaats het seksuele – een grote rol speelt in het werk van Bataille, maar dat hij hier in economisch-filosofische termen benadert (hij heeft het zelfs over het Marshall-plan!).

Bataille baseerde zich voor zowel ‘La notion de dépense’ als La part maudite op een beroemd essay uit 1923-24 van de Franse antropoloog Marcel Mauss: ‘Essai sur le don’ (5), waarin de notie van ‘potlatch’ een grote rol speelde. Bataille inspireerde zich op Mauss, maar voor hem is de ideale potlatch (in tegenstelling tot reële ceremonieën van rituele verspilling bij de Indianenstammen en in Polynesië) niet wederkerig. Bij Bataille wordt de potlatch een eenzijdig geschenk, een feest van verspilling, zonder tegengeschenk of zonder verplichting voor de begunstigde. Een compleet anti-economisch gebaar dus.

EEN GEZONDE VORM VAN MASSAHYSTERIE

Midden december 2010, een week voor Kerstmis, stond er op de Antwerpse Groenplaats een glazen huis. Daarin maakten drie presentatoren van Studio Brussel zes dagen lang non-stop radio met slechts sapjes als voeding.

Music for life bestaat sinds 2006 (en is geïnspireerd op een uitzending van de Nederlandse radiozender 3FM die twee jaar eerder van start ging). De actie van Rode Kruis-Vlaanderen en Studio Brussel zet elk jaar een vergeten ramp in de kijker. Het door de luisteraars ingezamelde geld gaat naar Rode Kruisprojecten, en in 2010 ging de opbrengst naar projecten in Afrika ten voordele van weeskinderen die een of beide ouders verloren aan de gevolgen van aids. Rode Kruis-Vlaanderen steunt er concreet projecten mee in Namibië, Oeganda, Swaziland, Zuid-Afrika en Mozambique. De luisteraars zetten allerlei acties op touw om geld in te zamelen, betaalden om plaatjes te draaien of stuurden tegen betaling sms’jes. Vlaanderen zette zich massaal in voor Music for life 2010: meer dan 1800 acties werden geregistreerd en 5 020 747 euro werd binnengehaald voor Afrikaanse weeskinderen.

Er is veel te zeggen over Music for life als media-event. De rampen waartegen men ageert, mogen door het Rode Kruis ‘stil’ genoemd worden, het gebeuren is dat allerminst. Music for life is een studentikoos event, een mediagebeuren dat teert op onvolwassenheid. Die puberale sfeer sloeg over naar de presentatoren die zich (al dan niet uit gewoonte, vermoeidheid of ontbering) vaak als dwazen gedroegen. Dat verhinderde echter niet dat Music for life ook heel andere leeftijden aansprak dan de luisteraars van Studio Brussel. Het evenement groeide dankzij de televisie, kranten, Facebook en Twitter uit tot een nationaal gebeuren (tenminste: aan deze kant van de taalgrens).

Een televisie-uitzending kan je Music for life echter niet noemen: vaste camera’s registreren onophoudelijk (op internet en af en toe op de kanalen van de openbare omroep) het hele evenement. Music for life is één onophoudelijke, ongedifferentieerde stroom van quasi dezelfde beelden, zes dagen lang. Onderaan schuift de tekst van de betaalde sms’jes door het beeld. Keurige sympathiebetuigingen in goed Nederlands, maar vooral in koeterwaals gestelde privéberichten waarvan de boodschap soms compleet onbegrijpelijk was. Achter de schermen moesten de vrijwilligers de al te obscene boodschappen uitzuiveren voor ze in beeld verschenen. Vijftig procent werd weggefilterd en verscheen nooit in beeld. Een nog een groter taboe was voetbal: de Antwerpse X-side en hun rivalen van Beerschot overspoelden Music for life met sms’jes. Ze werden onverbiddelijk weggelaten.

Music for life was een zes dagen durende party. De meest opgewonden toeschouwers waren de jongeren die zichzelf plots in beeld zagen komen, wat tot gewuif, getier, gejoel en bij sommigen zelfs tot bijna religieuze extase leidde. Want wie in beeld komt, bestaat écht; de televisiecamera’s bewijzen het. Music for life was een happening, een rave. Met alle dubieuze kantjes die bij dat soort fenomenen opduiken. Allochtonen bijvoorbeeld waren er nauwelijks te bekennen. Dit was een exclusief jong, blank feestje.

Je zou Music for life kunnen afdoen als de zoveelste mediahoogmis ten voordele van een goed doel, de zoveelste illustratie van pathetisch ‘mediamedelijden’. Een uiting van een wereldverbeterende naïviteit of het slechte geweten van de bange blanke man. Maar ook dat klopt niet, of niet helemaal: de goede bedoelingen van het evenement waren duidelijk bijzaak. Waar het geld naar toe ging, lijkt trouwens weinig belang te hebben, niemand die zich daar zorgen over maakte, of er zich vragen bij stelde. Nooit heb ik bijvoorbeeld iemand de vraag horen stellen of Zuid-Afrika niet beter eerst voor zijn wezen zou zorgen, vooraleer ze het wereldkampioenschap voetbal organiseren. Dat soort rationele oprispingen past niet bij Music for life.

Misschien was het de Antwerpse journalist Lex Moolenaar die in een krantencommentaar (6) Music for life het best karakteriseerde: ‘Waar komt deze milde, gezonde vorm van massahysterie vandaan? [...] Het Glazen Huis met de drie presentatoren is één ding, maar de mogelijkheid voor iedereen om samen met anderen zijn creativiteit te botvieren in een of andere stunt naar eigen keuze, is een even grote troef. Community building, heet dat in vaktermen. En als zo’ n aanpak dan wordt ondersteund met maximale aandacht van de media, dan krijg je toestanden zoals we die nu meemaken ...’

In zeker opzicht is Music for life ook een ‘potlatch’ – een feest waarbij de gasten eenzijdig overladen worden met geschenken

Community building, daar ging het inderdaad om. De keuze van het goede doel en zelfs het marktaandeel van Studio Brussel zijn in wezen bijkomstig. Wat het glazen huis van Music for life duidelijk maakt, is dat er een uitweg is uit de kerkers van Piranesi. Dat er onder de bevolking véél meer leeft dan enkel het neoliberale geloof in het eigenbelang. Misschien functioneerde het gebeuren voor de deelnemers (waaronder ongetwijfeld veel studenten economie) zelfs als een oase, een rustpunt in de onophoudelijke concurrentiestrijd waarmee ze al van op de schoolbanken geïndoctrineerd worden. Music for life was een gebeuren waar men uit vrije wil wenste aan deel te nemen, dat men zelfs mee organiseerde. Het is een gebeuren waarin groep en gemeenschap belangrijk zijn, en waarin het eigenbelang niet primeert. Er wordt mee aangetoond hoe belangrijk en identiteits-, groeps- en gemeenschapsbevestigend het is om te géven (7). Zelfs, vooral, zonder iets terug te krijgen.

GELD OVER DE BALK

‘Het geheim van Music for life is dat niemand er slechter en iedereen er beter van wordt, zelfs al is het maar een klein beetje. De aidsweeskinderen, maar net zo goed ook de openbare omroep, de stad Antwerpen, de vele BV’s die met hun gratis bijdrage een bonus voor hun imago opstrijken en het grote publiek, dat een goed gevoel overhoudt aan een dosis entertainment voor de goede zaak’, aldus Lex Moolenaar.

In zeker opzicht is Music for life ook een ‘potlatch’ – een feest waarbij de gasten eenzijdig overladen worden met geschenken. Het kwam in zijn feestelijke vrijgevigheid in elk geval dicht in de buurt. Het verschil met het dilemma van de gevangene is evident: in plaats van slechter, wordt iedereen er bij Music for life beter van. Er wordt geen concurrentiespel opgevoerd, geen bevolkingsgroepen in concurrentie met elkaar gebracht en tegen elkaar opgezet – wat volgens het dilemma van de gevangene onvermijdelijk resulteert in een neerwaartse, dialectische spiraal. Uit die neerwaartse spiraal kan je enkel ontsnappen als je kiest voor solidariteit en vertrouwen. Music for life berust precies op solidariteit, met de begunstigden in Afrika, maar nog veel meer onder de deelnemers zelf die een gemeenschap van weldoeners vormen. Een niet-limitatieve genootschap van donoren, waar iedereen aan kan meedoen.

Bij Music for Life wordt er geen tegenprestatie verwacht van de Afrikaanse aidswezen, zelfs geen dankbaarheid of erkenning. Er worden geen dankbare weesjes opgevoerd die als braaf knikkende negertjes het Vlaamse publiek danken voor hun giften. Die afbeeldingen van of referenties naar die weesjes zijn zo goed als afwezig. Ze duiken slechts in de videoclipachtige trailers voor de uitzending op, waar ze slechts een bijrol spelen naast de presentatoren van Studio Brussel.

Dat is opmerkelijk, want slechts hoogst uitzonderlijk ontsnapt er iets aan het spel van geven en nemen in onze over-economische maatschappij. Music for life is een beetje dat, een voorbode van een gemeenschap die wars is van concurrentie, die ontsnapt aan het fatale dilemma van de gevangene, die de gemeenschap niet ziet in functie van de economie, maar in functie van de échte basispremisse van elke vorm van sociaal zijn: het geschenk, het geven.

(1) zie: nl.wikipedia.org/wiki/Prisoner’s_dilemma

(2) Costas Douzinas & Slavoj Zizek, The Idea of Communism, Londen: Verso Books, 2010, p.VII

(3) Kenichi Ohmae, The End of the Nation State, New York: Simon & Schuster, 1996

(4) Georges Bataille, La Part Maudite I: La Consummation, Parijs: Editions de Minuit, 1949

(5) Marcel Mauss, ‘Essai sur le don’,  in: Marcel Mauss, Sociologie et Antropologie, Parijs: PUF, 1950

(6) Lex Moolenaar, ‘Een gezonde vorm van massahysterie’, in: Gazet van Antwerpen, 23 december 2010

(7) Zie hierover bijvoorbeeld: Jacques Godbout, Le don, la dette et l’identité - Homo donator vs homo economicus, Parijs: La Découverte, 2000

Marc Holthof is journalist en criticus en schrijft onder meer voor De Tijd en <H>ART.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.