Een klein wereldje. Architectuur en gemeenschap

De hedendaagse architectuur lijkt minder dan ooit begaan met gemeenschapsvorming, net omdat ze voluit blijft geloven in wereldwijde gemeenschappelijkheid. Een paradox? Niet op de voorbije architectuurbiënnale in Venetië, People meet in architecture.

In zijn boek The Aesthetics of Architecture schrijft filosoof Roger Scruton dat er over smaken en kleuren wel degelijk te twisten valt. We vinden iets niet zomaar mooi en waardevol, om het vervolgens weg te relativeren als ‘een persoonlijke voorkeur’. Artistieke opvattingen zijn nooit vrijblijvend, en van alle meningen over kunst zijn die over architectuur het minst arbitrair. ‘Onze diepste overtuigingen’, schrijft Scruton, ‘zoeken bevestiging in de ervaring van architectuur, en het is ons simpelweg niet toegestaan om die overtuigingen af te doen als willekeurige aangelegenheden waarover anderen zich vrijelijk een mening kunnen vormen, net zomin als we meningen over moord, verkrachting en genocide als subjectief aan de kant kunnen schuiven.’

Het is alleszins zo dat van alle cultuurproducenten de architect het meest totalitair blijft denken. Het architectuurontwerp is nooit vrijblijvend, omdat het voor iedereen geldig wil zijn. Het is immers maar de vraag of men kan bouwen of het bouwen kan proberen te verbeelden, zonder te geloven in een aanpak die niet enkel voor iedereen van toepassing kan zijn, maar ook door iedereen als weldadig kan worden ervaren. Alle moderne architectuur maakt aanspraak op een gemeenschappelijke kern, die grenzen en onderverdelingen op basis van natie, ras, afkomst, klasse, opleiding of overtuiging helemaal buiten beschouwing laat. Roger Scruton zou er zich als conservatief niet in kunnen vinden, maar de hedendaagse progressieve architectuur blijft een van de laatste bolwerken van de geslaagde globalisering.

ARCHITECTUUR ALS DISCOURS

Dat blijkt nergens beter dan op de architectuurbiënnale van Venetië – sinds de eerste editie in 1980 het belangrijkste architectuurevenement in de westerse wereld. Dat er zoiets als een architectuurbiënnale bestaat, met een dergelijk bereik en belang, is op zich al tekenend. Zoals op de kunstbiënnale is er, telkens in het najaar, een algemene tentoonstelling door een curator in het Arsenale en de Corderie (de voormalige havengebouwen van Venetië), met daarnaast kleine nationale tentoonstellingen in de landenpaviljoens van de Giardini.
 ‘Usus/Usure’ © Godfried Verschaffel.Sinds 2000 is de architectuurbiënnale echter in een patstelling beland. Voor elke editie kondigt een curator een thema en een slogan aan. Op basis van dat theoretische uitgangspunt maakt hij een tentoonstelling waarop de architectuur als illustratiemateriaal moet dienen. De landenpaviljoens worden bij voorkeur binnen dezelfde thematische sfeer ingevuld, maar kunnen net zo goed zelfstandig werken. Sinds 2000 waren opeenvolgende thema’s: meer ethiek, de toekomst, de technologie, steden en samenleving en (in 2008) voorbij het bouwen. Het curatoriële opbod (meer nog dan in de kunstwereld) herleidt de architectuur steeds meer tot een discursief element in een tentoonstelling, die – helaas – uiting geeft aan een vaak onvoldragen, incoherent of zelfs onbegrijpelijk thema. De laatste tien jaar verzamelde de architectuurwereld zich dan ook met enige tegenzin in Venetië, en met een groeiend onvermogen om verbeeld of uitgelegd te zien waarom architectuur voor iedereen – of zelfs nog maar voor de bezoekers van de biënnale – belangrijk of aangenaam zou kunnen zijn.

WEINIG WILDE DROMEN

Het thema van 2010 valt niet anders te begrijpen dan als een reactie daarop. De curator van de twaalfde architectuurbiënnale, de Japanse architecte Kazuyo Sejima van het bureau SANAA, verzon als titel People meet in architecture. Daarmee lijkt het sociale thema van gemeenschapsvorming aangesproken te worden. Tegelijk blijft ook die titel vaag: het is niet duidelijk welke mensen elkaar ontmoeten in architectuur, noch hoeveel. Kunnen mensen elkaar eigenlijk ontmoeten zonder architectuur? Of moet architectuur het contact niet alleen mogelijk maken, maar ook bespoedigen of intensiveren?

Het voordeel van dat even raadselachtige als banale thema is dat de deelnemers aan de tentoonstelling in het Arsenale als het ware carte blanche kregen, en daardoor vrijwel automatisch een verscheiden, maar waarheidsgetrouw beeld op de hedendaagse architectuur bieden. Sejima heeft aan vijfenveertig architecten en vijf kunstenaars van over de hele wereld een bijdrage gevraagd. Het is onmogelijk om die bijdragen onder één gemeenschappelijke noemer te brengen. Natuurlijk spreekt uit de selectie een voorkeur voor een aanpak – en een afwijzing van bepaalde praktijken. Er is geen plaats voor spektakel, hightech of conservatisme. Waar geen enkele architect nog aan denkt – grootschalige stedenbouwkundige dromen, maatschappelijke projecten, utopieën in cyberspace, manifesten of stijlvoorkeuren – wordt ook hier niet opnieuw opgepikt.

Wat overheerst, is een architectuur met weinig wilde dromen, die zich met plezier, verwondering en realiteitszin heeft teruggeplooid op haar domein. De architectuur toont dat ze over een gemeenschappelijk project beschikt, dat zonder meer een architecturaal project is: tonen hoe gebouwen een kader en een tegengewicht kunnen scheppen voor wat er ergens, waar ook ter wereld, gebeurt. Het zijn vooral heel concrete plekken die door deze generatie architecten wordt ontworpen: de kleine maar gedetailleerde woonhuizen van het Atelier Bow Wow, zowel in Amsterdam als in Tokyo gerealiseerd; een concertzaal van Toyo Ito; of een villa in China van de Gentse architecten Vinck De Vylder Taillieu.

DE NATIE VOORBIJ

In het andere luik van de biënnale, in de nationale paviljoens in de Giardini, blijkt dat ook het nationale onderscheid niet te maken valt – en ook dat is al jaren het geval. Er zijn nog nauwelijks landen die eraan denken om de architectuur uit hun natie gegroepeerd en geconcentreerd aan de wereld te tonen. Er is, zelfs in sterke nationale entiteiten als Frankrijk of Duitsland, geen beginnen aan. Hoewel architecten altijd menen min of meer die ene architecturale waarheid aan te bieden, blijken erg verschillende aanpakken naast elkaar te bestaan, zelfs binnen de grenzen van één land. Ook in 2010 worden in de landenpaviljoens overwegend monografische en vooral thematische tentoonstellingen georganiseerd.

Architectuur blijft een van de laatste bolwerken van de geslaagde globalisering

Ook daar valt, net als in het Arsenale, een zekere kleinschaligheid niet te ontkennen. In het Belgische paviljoen toonde het Brusselse collectief Rotor, onder de titel Usus/Usures, niet meer dan architectuurfragmenten – drempels, deurknoppen, armaturen, tapijten – die de sporen van gebruik en slijt dragen. In het Finse paviljoen werden schoolgebouwen verzameld. En in het Nederlandse werd geen architectuur getoond, maar één gigantische maquette, die een overzicht bood over alle leegstaande gebouwen op het Nederlandse grondgebied. Zo was het in elk geval nergens echt mogelijk om een land te herkennen, terwijl men het thema van Sejima, de ontmoeting, altijd wel ergens kon herkennen.

EEN ZAAK VAN IEDEREEN

De vraag blijft dan: ontmoeten mensen elkaar in architectuur? Brengt architectuur nieuwe vormen van gemeenschappelijkheid tot stand? Het antwoord van de architectuurbiënnale 2010 is dat architectuur nooit de oorzaak voor het ontmoeten in het leven kan roepen. Architectuur kan die ontmoeting echter wel begeleiden, vertolken en tegemoetkomen – op de schaal van het huis, het semipublieke gebouw of de publieke ruimte. En omdat de hedendaagse architectuur – ook nog na de teloorgang van de droom van de Moderne Beweging – zich tot een lingua franca heeft kunnen ontwikkelen, blijven architecten geloven dat ze op een kleine, concrete schaal iets realiseren dat van belang is voor de hele wereldbevolking.

De paradox is natuurlijk dat op de biënnale van Venetië het kleine wereldje van de westerse architectuurgemeenschap wel degelijk vooral dankzij architectuur samenkomt. Toen de biënnale op 21 november werd afgesloten, kondigde de organisatie het recordaantal van 170 000 bezoekers aan. Zo veel mensen hebben elkaar dus ontmoet in het teken van de architectuur. Wat hen heeft samengebracht, is een gemeenschappelijke interesse, die ook bijna altijd samenhangt met een professionele activiteit. Wie de architectuurbiënnale bezoekt, is een architect of een architectuurstudent. Samen vormen zij een professionele gemeenschap: wat is in het leven immers belangrijker dan werk, en wat verdeelt of secteert de maatschappij meer?

De architectuur blijft er zich echter op beroepen expliciet een zaak van iedereen te zijn. Ze kan niet meer onderverdeeld worden in landen, stromingen of theorieën. De hedendaagse praktijk komt ook niet meer aan dat verlangen tegemoet. De koppige, maar vitale illusie van de hedendaagse architectuur blijft overeind: binnen de eigen grenzen geloven in een modern, pluralistisch en wereldomvattend project, dat keer op keer wordt gerealiseerd dankzij het bouwen en ontwerpen van concrete plaatsen. Het is een open vraag – en een vraag van alle tijden – of de buitenwereld een boodschap heeft aan dat project.

Christophe Van Gerrewey schrijft over kunst, literatuur en architectuur en is als FWO-aspirant verbonden aan de vakgroep Architectuur & Stedenbouw van de Universiteit Gent.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.