Nr. 10 maart - april 2005

Redactioneel: Het wonder werkt

Vorig jaar belandde Pam Emmeriks bundel Het wonder werkt. Verhalen over kunst op de shortlist voor de Ako literatuurprijs. Dat was op zich al een bescheiden wonder, want vaak gebeurt het niet dat je met 'verhalen over kunst' op zo'n lijstjes terechtkomt. Emmeriks teksten combineren heel veel expertise en kennis met een bijzonder grote bevattelijkheid. En als het even kan, zijn ze nog grappig ook. Toen de Culturele en Literaire Tijdschriften vzw aan rekto:verso vroeg om één van de lezingen in de Notebohmreeks in te vullen, was onze keuze snel gemaakt. We hebben Emmerik uitgenodigd om op 22 mei een lezing te komen geven.

 

Der Untergang

In Der Untergang schetst regisseur Oliver Hirschbiegel minutieus de laatste tien dagen van Adolf Hitler, van z'n 56ste verjaardag op 20 april 1945 tot z'n zelfmoord op 30 april. De film werd in Duitsland met lichte ongerustheid geanticipeerd, omdat hij een aantal heikele thema's beloofde aan te snijden. Het Duitse publiek vreesde immers dat Hitler als een lachwekkende karikatuur zou worden voorgesteld of - erger nog - als incarnatie van het kwaad zou worden opgevoerd. Zestig jaar na datum - met het verdwijnen van de laatste betrokkenen en getuigen en met het aantreden van een generatie met een minder getormenteerd collectief zelfbeeld - was de vraag naar een genuanceerde film over Hitler groot.

Groots of grotesk?

Het Festival van de Fantastische film 2002, Cinema Nova, Brussel. Special Guest: regisseur Takashi Miike. Men legt hem de vraag voor of hij ooit in een film van Shinya Tsukamoto - eveneens aanwezig - zal meespelen. 'Nee, zijn werk is me te gewelddadig', luidt het antwoord laconiek. Het publiek lacht. Het vermoedt een provocatie achter deze uitspraak van een man in wiens films hoofden gekliefd, ingewanden tegen muren gesmeerd en lijken geneukt worden. Zijn antwoord was zonder twijfel een spelletje met de vooringenomenheid van zijn toeschouwers: Miike weet maar al te goed dat ze komen in de hoop nieuwe, grensverleggende excessen toe te juichen.

 

Van Samson tot Scrooge

Ze zijn geturfd, geteld en overlegd met meester Van Backlé: 251 podiumvoorstellingen heb ik in 2004 gezien. De laatste 10 waren producten uit wat fundi's 'de commerciële sector' en anderen 'de vrije scène' noemen. Ik wou mijn gesubsidieerde oogkleppen eens opentrekken. Ver genoeg, tot al dat illustere podium waarover kennissen en verre familieleden steevast tegen mij beginnen 'omdat gij daar toch mee bezig zijt, hé?' Van de voorstellingen die ze dan noemen, heb ik negen van de tien keer nog nooit gehoord. Redelijk gênant, eigenlijk. Ik dus eens goed mijn huiswerk gaan maken, in nieuwe zalen en tussen volstrekt andere toeschouwers. En 't was plezant! Ik heb een Samson-masker cadeau gekregen. Ik heb onder het mom van Boon een mooi meisje uit de kleren zien gaan. Ik heb zelfs Bart Kaëll in 't echt gezien. En de conclusie? Het heeft daar in de vrije sector allemaal iets te maken met een ingewikkelde relatie tot een virtueel publiek. Wat wil het, dat het ervoor betaalt? En hoe laat je die overweging toch niet te veel opvallen? Geen gek idee om een artikel rond te brouwen. Of wat zijn uw verwachtingen? Wat u ook wilt, ik geef het u. 't Is een spelleke, ga naar 1. 

 

Dear ICC: de bezegeling van een generatiewissel

Met Dear ICC werpt het MUHKA een verhelderend licht op het ontstaan en de werking van het Internationaal Cultureel Centrum (ICC) in Antwerpen en tegelijkertijd ook op zijn eigen ontstaansgeschiedenis. Volgens de begeleidende folder wil het een 'informatieve tentoonstelling' zijn. In dat opzet zijn de makers zeker geslaagd. Samen met de informatieve folder geeft de tentoonstelling een mooi overzicht van de eerste vijftien bruisende jaren van het ICC. De presentatie is een mengeling van kunstwerken die ooit binnen het kader van dit centrum gerealiseerd werden en historische documenten uit diens indrukwekkende archieven.

De macht van de verbeelding van het alibi

Een winterse vrijdagochtend. Ik ben op zoek naar het Alibicollectief. Gehaast loop ik vanuit het Brusselse Noordstation naar de Vooruitgangstraat, waar de podiumplek van Pat Van Hemelrijck ligt. Ik weet waar het is, ik heb er al menige voorstellingen gezien. Buiten aan de poort hangt een groot plakkaat, met een puttokopje dat tevreden op een wolkje zucht. Althans, zo was het vroeger. Nu blijkt er helemaal nergens een poort open te staan, en dat engeltje vind ik evenmin. Ik loop een stukje terug, draai weer om. Verdorie, hier moet het toch ergens zijn? Dan zie ik bij een deur met vele bellen per toeval een geel post-it-briefje hangen, aan een groot wit gebouw, nog maar nieuw in de verf. 'Voor Alibicollectief: bellen bij Vlaamse minderheden'. Dit wordt te gek. Ik bel, de deur klikt vanzelf open. Aan een loket vraag ik de weg. 'Een paar gangen door, over een overdekte binnenkoer en dan door een deur. U herkent het wel.' En ja, daar vind ik eindelijk de deur tot de Smaakmakerij, de werkplek van het Alibicollectief.

 

Ouroboros Ironicus

'Het boek was beter dan de film'. Het is een veelgehoorde boutade die onrecht aandoet aan de complexe problematiek van de adaptatie. Precies die problematiek vormt de inzet van de bijzonder intrigerende film Adaptation., zoals de titel ook onomwonden suggereert, een geestige en vooral doorgedreven reflectie op de verhouding van een adaptatie tot haar origineel. Jonze voert het personage van een tweeling ten tonele dat die complexe verhouding belichaamt: het is verscheurend kiezen tussen getrouwheid aan het origineel enerzijds en de losse adaptatie anderzijds. In het eerste geval dreig je je eigen stem als maker te fnuiken, in het tweede geval is de persoonlijke anekdotiek nooit veraf. In een behoorlijk complexe, narratieve constructie probeert Adaptation. een antwoord op die vraag te formuleren. Samen met zijn personages gaat Jonze de adaptatiekoorts te lijf. De film kenmerkt zich dan ook door een hoog metagehalte, maar is daarom niet minder geestig.

 

Kleine oorlogen en grote stiltes

Het was onlangs weer feest tussen de Nederlandse podiumcritici, toen het gros van hen geen spaander heel liet van de regie van Oom Wanja bij Toneelgroep Amsterdam. 'Nog niet rijp voor de grote zaal', 'blijft slechts veelbelovend', 'krachteloze regie', 'saaaaaiii'. Zomaar een greep uit de recensies. Al die kritiek zorgde voor zoveel wrevel bij Loek Zonneveld van De groene Amsterdammer dat hij zijn collega's loeihard van repliek diende. Onderwerp van zijn reactie was de jonge regisseur zelf. 'Telkenmale zijn de critici weer in hem teleurgesteld, maar dat verhindert hen niet hem veelbelovend te vinden.' Zelfs de eigenlijke suggestie dat jonge regisseurs nog niet aan de grote zaal toe zouden zijn, verwierp Zonneveld met klem. 'Onzin! Jonge regisseurs kunnen alleen aantonen of ze wel of niet het werk in de grote toneelbakken aankunnen, als ze daartoe de kans krijgen.' Hij besloot zijn rede met een niet mis te verstaan advies: 'Pak uw makreel in uw dagblad en ga zelf kijken. Godverdomme!' Hans Oranje van Trouw sprong enthousiast mee op de kar, met de eenvoudige maar daarom niet minder pittige kop 'Oom Wanja ten onrechte neergesabeld'. Nederlandse critici die elkaar om de oren slaan, dat smaakt naar meer. Dat smaakt naar een interessant podiummaker. Zijn naam? Olivier Provily.

 

My movie is my gun

De onderbuik van de filmgeschiedenis kent haar eigen helden; meesters van de provocatie en priesters van de vernieuwing. Sinds de vroegste dada-films en de schok van Buñuel en Dalí's Un chien andalou (1929) bestaat er een bloeiende avant-garde filmcultuur die zich hoofdzakelijk ondergronds afspeelt en haar hoogtepunt bereikte in de zogenaamde New American Cinema van de jaren zestig, met figuren als Andy Warhol, Kenneth Anger, Jack Smith en Stan Brakhage. Minder bekend is de heropleving van deze underground in de punkcultuur van de cinema of transgression in de jaren tachtig. En de voorbije jaren heeft zich opnieuw een generatie filmmakers aangediend die de geijkte formules vanuit de underground doorbreken. Eén van de helderste sterren aan dit jonge firmament is de Amerikaan Eric Stanze, die sinds 1990 in eigen beheer een zeer indrukwekkend maar weinig bekend oeuvre bij elkaar aan het filmen is. Wat Stanze met de vorige generaties verbindt, is zijn 'transgressieve' neiging om de grenzen van het toelaatbare af te tasten, zowel formeel als inhoudelijk. Stanzes banden met de nadrukkelijk als cinema of transgression bestempelde punkcinema zijn echter sterker dan de banden met de vroegere avant-garde. Dat heeft alles te maken met de manier waarop de subcultuur, waarin de cinema of transgression ontstond, langzaam maar zeker in onze bredere cultuur is opgenomen.

 

De ontijdige ontmoeting

Op een pleintje in Rome kan je nog steeds het huis terugvinden waar de Engelse romantische dichter John Keats op zesentwintigjarige leeftijd stierf aan tuberculose. Hoewel ik niet meteen dol ben op zijn poëzie en het huis zelf weinig charme had, heb ik er toch een foto van genomen. Ik wou namelijk stiekem een meisje fotograferen dat toen net voorbijliep, en het huis van Keats was een goed excuus om die foto te maken. Terwijl iedereen dacht dat mijn getalm louter een poging was om dat grote, lelijke huis van die grote dode dichter zo goed mogelijk in beeld te brengen, ging mijn lens voortdurend op zoek naar het gezicht dat ik al de hele tijd had proberen te vangen. 'A thing of beauty is a joy for ever,' mompelde ik tevreden toen ik het fototoestel veilig opborg en Keats' laatste woonplaats dankbaar achterliet, omdat ik wist dat het object van mijn verlangen zich ondertussen mystiek had verenigd met de chemische stoffen op het fotonegatief. Het meisje zou ik waarschijnlijk nooit meer terugzien maar de foto zou blijven getuigen van haar aanwezigheid daar, die ene bewolkte dag in Rome, vereeuwigd op glanzend fotopapier.

 

Rebellie en de ondraaglijke onechtheid van het bestaan

Het was in het begin van de jaren negentig dat ik, in een treurige grijze studentenflat in de suburbia van Amsterdam, getroffen werd door de beelden op mijn kleine zwart-wit televisie. He Yong, een Chinese punker van mijn leeftijd, schreeuwde dat hij op een vuilnisbelt leefde. 'Is er hoop? Is er hoop?' riep hij vertwijfeld uit. Ik werd gegrepen door het aura van ware rebellie, hier stond een rocker die zich durfde uit spreken in een totalitair land. De beelden van de studentenopstand die door de Communistische Partij op 4 juni 1989 in de kiem werd gesmoord stonden mij nog helder voor ogen. Ik zag He Yong als een muzikale versie van de student die in zijn eentje de tank durfde te stoppen.

 

Kontro:Verso: Downloaden is nodig

KONTRO
DOWNLOADEN IS NODIG

: Jurgen De Blonde

Een tweetal jaren terug lanceerde platenmaatschappij BGM samen met Idool 2003 een breed opgezette reclamecampagne. 'Don't steal music', luidde het motto. Platenmaatschappijen pretenderen het voor de muzikant op te nemen, maar denken in de eerste plaats aan zichzelf: wie kopieert, steelt. Niet van de muzikant, maar van zijn platenmaatschappij. En precies die boodschap wilden Brusseleers en co u duidelijk maken. Het gaat immers slecht in de muziekindustrie. De verkoop is niet meer wat ze geweest is en bij alle grote labels worden mensen buiten gekieperd of wordt er gefusioneerd met andere labels - waardoor men ook mensen aan de deur moet zetten.

KONTRO
DOWNLOADEN IS NODIG

: Jurgen De Blonde

Een tweetal jaren terug lanceerde platenmaatschappij BGM samen met Idool 2003 een breed opgezette reclamecampagne. 'Don't steal music', luidde het motto. Platenmaatschappijen pretenderen het voor de muzikant op te nemen, maar denken in de eerste plaats aan zichzelf: wie kopieert, steelt. Niet van de muzikant, maar van zijn platenmaatschappij. En precies die boodschap wilden Brusseleers en co u duidelijk maken. Het gaat immers slecht in de muziekindustrie. De verkoop is niet meer wat ze geweest is en bij alle grote labels worden mensen buiten gekieperd of wordt er gefusioneerd met andere labels - waardoor men ook mensen aan de deur moet zetten.