Kid A van Radiohead uit 2001 staat nog altijd hoog in mijn lijstje van belangrijkste muzikale momenten in mijn leven. Op dat album slaagde de band er als een van de eerste in een volledig vanzelfsprekend huwelijk te bewerkstelligen tussen conventionele pop-/rockmuziek en experimentele elektronica. Ineens klonk elektronische muziek niet meer futuristisch, koel, ‘postmenselijk’ en door en door technologisch, maar warm, lichamelijk, natuurlijk, weliswaar licht vervreemdend, maar tegelijkertijd ook zeer werelds en aards. De volledige omvang van de digitale revolutie in muziekproductie werd ineens kraakhelder. Zoals de Duitse mediatheoreticus Friedrich Kittler in 1995 stelde in een lezing ter ere van Brian Eno: sinds de introductie van de computer is ‘alles wat klinkt programmeerbaar’ en worden onze sonische mogelijkheden enkel nog begrensd door ons voorstellingsvermogen.