Wat hóórt

Geluid klinkt in ons leven voortdurend op de achtergrond, tot het ineens naar voren treedt. Dan worden klanken een gebruiksmiddel, een vorm van cultuur. Met een doel, een betekenis, een geschiedenis. Zo heeft vooral de industrialisering onze soundscape beslissend veranderd. Lawaai werd de inzet van een strijd tussen sociale onderdrukking en individuele vrijheid.

De hedendaagse mens leeft te midden van zoemende radiatoren, gonzende computers, snorrende ventilatoren en brommende airconditioners. Wanneer de stadsmens dan zijn deur uitstapt, klinkt het verre gedreun van miljarden ontploffingen tegelijk, die alleen ’s nachts tot bedaren komen. Het geluid van motoren is de grondtoon van onze leefwereld. Mensen zijn gewend geraakt aan het geluid van de machines rond hen, hebben het lawaai in hun hart gesloten. Maar dat gebeurde niet zonder slag of stoot.

De aard van het geluid dat klinkt in werkplekken, openbare gelegenheden, ontspanningsruimten en privévertrekken dicteert hoe men geacht wordt die plaatsen te ervaren. Zo bestaan er ontelbare varianten van muziek en geluid om te ontspannen, actief te worden, veel te kopen, weggejaagd te worden of opgewonden te raken. Die commerciële, educatieve of psychologische manipulatie van geluid illustreert hoe deze samenleving omgaat met de gevoeligheid van het gehoorzintuig en met de betekenis en de lichamelijke uitwerking van geluiden.

R. Murray Schafer, de uitvinder van het woord soundscape, schreef een gelijknamig boek over historische veranderingen in de relatie tussen mens en geluid. In de pre-industriële tijd van de handwerkers en de boeren werden natuurgeluiden alleen doorsneden door menselijke geluiden. Er waren grote contrasten in zowel toonhoogte als intensiteit. Ruis was er nauwelijks. Schafer noemt deze geluidsomgeving hi-fi. Maar aan het eind van de negentiende eeuw veranderde die soundscape. Met de verstedelijking en de industrialisering ging de wereld steeds monotoner en minder contrastrijk klinken. Doordat machines de plaats innamen van de wind, werd de soundscape steeds meer low-fi. De ervaring van stilte werd steeds zeldzamer.

Grootse en ontzagwekkende geluiden, die altijd geassocieerd werden met het sublieme, hebben die verhevenheid tijdens de industriële revolutie verloren. De donder, de wilde zee, grote orkesten en koren: ze werden niet langer verbonden met het sacrale en de macht van het hogere. Kinderen, mannen en vrouwen kwamen in de stad wonen en maakten in de fabrieken werkdagen van soms vijftien uur, omringd door het extreme lawaai van machines. Émile Zola schrijft in zijn roman De mijn: ‘Nu moest hij de stoomklep openen om de stoom af te laten. De dampen ontsnapten als geweerschoten en de vijf ketels sisten als orkanen met zo’n donderend geweld dat je oren leken te bloeden.’

Pas in 1970 gingen geïndustrialiseerde landen algemene veiligheidsregels in acht nemen. Dat er pas zo laat aandacht kwam voor geluidsintensiteit in fabrieken, komt doordat geluid haar betekenis afleidt van de waarde van de geluidsbron. Geluiden zijn een indicator van waarde en ‘wat zo hoort te zijn’. Wettelijk vastgestelde normen van geluid hangen af van de inschatting of een geluid thuishoort op de plek waar het te horen is. Uit de Wet geluidshinder: ‘Behoudens in het geval van zeer hoge geluidsniveaus, zegt de sterkte van geluiden in dB(A) in het algemeen niet voldoende over de hinderlijkheid van die geluiden. Een geluidsniveau van 80 dB(A) is alleszins acceptabel bij de uitvoering van een orkest in een concertzaal, maar onaanvaardbaar als de geluidsbelasting door verkeer in een woonwijk. Er zijn dan ook verschillende andere factoren van belang voor de vraag of bepaalde geluiden tot hinder aanleiding geven. Belangrijk is daarbij of die geluiden passen in het karakter van de desbetreffende omgeving, dan wel daar eigenlijk niet thuishoren.’

Voorheen werd lawaai dus beschouwd als een plaats-eigen geluid. Het werd niet storend, noch schadelijk bevonden, omdat men het vond passen bij de omgeving van de werkman, de werkvrouw en het werkkind. Zij hóórden ondergedompeld te worden in de geluidsmatige overheersing van de fabriekseigenaar. Dat veranderde toen het machtsmonopolie van de grote industriëlen op zijn retour raakte onder invloed van de vakbonden. Toen het gezag van de werkgever begrensd werd, ging men ook voor het eerst de geluidssfeer serieus bevragen.

OORVERDOVENDE VRIJHEID

Sinds de jaren 1980 is gehoorschade door industrieel geluid verminderd, maar is schade veroorzaakt door recreatief geluid verdrievoudigd. Die stijging komt door de economische en technische vooruitgang. Men kan tegenwoordig niet alleen urenlang muziek beluisteren op een mp3-speler, de hedendaagse geluidsapparatuur gaat ook veel luider dan dertig jaar geleden. Het volume waarop muziek beluisterd wordt, is bovendien dikwijls de maximale geluidssterkte van geluidsboxen, zeker in uitgaansgelegenheden. Een ander opvallend feit is dat de leeftijdscategorie van mensen met gehoorschade verschuift. Vandaag worden vooral mensen tussen veertien en dertig jaar extra blootgesteld aan lawaai, terwijl dat twintig jaar geleden vooral volwassenen waren. Naast bejaarden krijgen nu ook veel jongeren last van tinnitus (constante pieptoon), hyperacusis (pijnlijke gevoeligheid voor geluid) en gehoorverlies.

De machine heeft dus plaats gemaakt voor de muziek. Na de overheersing van de fabriekseigenaar is er nu de overheersing van de clubuitbater. Alleen moet er dit keer ook voor betaald worden. Vandaag is de blootstelling aan lawaai immers niet langer een gevolg van onderworpenheid, maar verbonden met een gevoel van vrijheid. Net die vrijheid maakt het zo moeilijk om het gevaar voor gehoorschade te beperken. De nieuwe wet van Vlaams minister van Leefmilieu Joke Schauvliege die de maximale geluidssterkte in uitgaansgelegenheden wil beperken, stuit op veel protest. Het lawaai van de vrijheid moet klinken. Opvallend is wel dat deze vrijheid ervaren wordt in het positieve spectrum van geluid: op iedere plek mogen spreken; hard autorijden; muziek beluisteren in de openbare ruimte. Maar het domein van de stilte is in het publieke debat nauwelijks verdedigbaar. Wie stilte wil, moet erom vragen. En juist dat vragen lijkt de inbreuk op de stilte. Alsof continu geluid de basis is van de soundscape, in plaats van een blanco ondergrond.

En dat klopt ook wel, want het geroezemoes in een zaal met mensen is een doorlopend gezoem van mensen die praten, dan weer luisteren of een beetje voor zich uitstaren. Luisteren en spreken mengen zich tot een kabbelende stroom. Echter, om stilte te krijgen, moet iedereen in de zaal hetzelfde doen: luisteren. Wie stilte wil, dringt alle anderen zijn luisteren op. Want luisteren is jezelf toevertrouwen aan wat geluid maakt. Dat geldt niet alleen voor het in acht nemen van stilte, maar ook voor het luisteren naar iemand die zingt, stapt of spreekt. ‘Gij zult luisteren’ betekent ook ‘gij zult gehoorzamen’. Op plaatsen waar stilte wordt geboden, is dus dikwijls sprake van een machtsverhouding. In de school, in de kerk, maar ook in het museum. Hoe stiller het is, hoe strenger de juffrouw, hoe elitairder de kunst en hoe imposanter de God.

Nina de Vroome is filmmaker. Deze artikelenreeks past in haar stage bij rekto:verso, als aanvulling op haar afstudeerproject aan het KASK in Gent.

 

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.