Van trauma tot museum

‘A clear conscience is a sure sign of a bad memory’: die uitspraak van Mark Twain doemt op als je ziet hoeveel memorial museums wereldwijd uit de grond schieten. Herinneringsplekken als het 9/11 Memorial Museum in New York versterken onze steeds meer uitgesproken drang om het verleden te herbeleven. Ze willen trauma’s deelbaar maken en ze zo helpen te verzoenen. Alleen zijn er vele manieren om dat te doen, en niet allemaal even gepast. Hoe kunnen we waardig collectief herinneren?

Al sinds 1980-1990 spreekt men over een memory boom, of de opvallende groei aan herinneringsinstellingen en -beelden. Natuurlijk waren die er ook vroeger al – denk aan de IJzertoren in Diksmuide of de Leeuw van Waterloo in Eigenbrakel – maar die waren opgetrokken vanuit een ander uitgangspunt. Alle hadden ze als doel een herinnering te bewaren aan overwinning, aan euforie. Want eens de heuvel met 226 treden beklommen is, overvalt ons in Waterloo een klein (anachronistisch) Belgisch momentje. Even voelen we ons één met ‘onze jongens’ en sabelen we eigenhandig Napoleon terug naar Frankrijk. De rest van het jaar durft niemand met grote zekerheid te zeggen of hij zich Vlaming voelt, laat staan Belg, maar na het bezoek aan zo’n monument even wel.

68_Adriaenssens_9_11 Memorial Museum -® AP 2.jpg

De Franse historicus Pierre Nora kaart dit fenomeen van tijdelijke identificatie aan in zijn werk rond lieux de mémoire. Plaatsen die beladen zijn met herinneringen aan trauma, dood en verlies – dus musea en monumenten, maar ook kerkhoven en ruïnes – werken vaak enkel reminiscerend op de locatie zelf. Na het bezoek heeft de toeschouwer zijn ‘plicht’ gedaan, verdwijnt de ervaring weer naar de achtergrond en kan hij verder met zijn leven. Hoewel dit een vrij ongenuanceerde uitspraak is, die zeker niet voor iedereen geldt, zit er toch een kern van waarheid in. Onze maatschappij is haar voeling met verlies en de dood verloren en probeert ze op een afstand te houden door hun herdenking onder te brengen op specifieke locaties – heterotopieën, zoals Michel Foucault ze zou noemen: plaatsen voor een erg specifieke ervaring die nadien weer kan worden afgesloten. Het zijn kleine werelden, erg verschillend van de rest van de maatschappij, die een verhaal of een ervaring herbergen die verder niet (meer) thuishoort in het dagelijkse leven. Bij een bezoek aan het In Flanders Fields Museum in Ieper gaat het doosje met geprojecteerde trauma’s open, bij het buitengaan staat het nog op een kiertje en na enkele weken zit het deksel weer mooi op zijn plaats.

De memorial museums die opgericht werden rond en na 1980-1990 proberen dat probleem van tijdelijkheid te vermijden met een heel andere insteek. De westerse wereld had twee grote oorlogen nodig om in te zien dat vechten geen oplossing biedt. En dat het winnen van zo’n oorlog een lege victorie oplevert in vergelijking met de slachtoffers die vielen, het erfgoed dat verdween, de internationale banden die werden doorgeknipt. Dus vindt de herdenking in de memorial museums op een ander vlak plaats. Ze eren de slachtoffers die het onderspit moesten delven. Maar nog meer dan medelijden met de slachtoffers is het de angst om te vergeten die dit soort musea doet verrijzen. Het is de angst om te hervallen in wat we al bestempeld hadden als misdaad, om een herhaling te zien van wat zoveel mensenlevens kostte.

Ground Zero revisited

Juist die angst speelt een hoofdrol in het 9/11 Memorial Museum in New York City. De aanleiding is bekend. Op 11 september 2001, zo rond een uur of 9 (GMT-4), stond de wereld stil voor elke wereldburger in het bezit van een functionerend televisietoestel. Zelden zijn beelden zo snel na de gebeurtenis zo vaak herhaald en door zoveel mensen bekeken als toen – zeker toen er enige tijd later een tweede vliegtuig een andere toren raakte, het Pentagon ook een doelwit bleek en er sprake was van een vierde vliegtuig dat in een veld ten val was gekomen. Even voelde het alsof alle wereldburgers elkaars hart vasthielden en we tot een en dezelfde familie behoorden.

Er is iets in de sfeer van het 9/11 Memorial Museum dat de oplettende bezoeker al snel gaat tegenstaan

Het 9/11 Memorial Museum, dat pas in 2014 officieel de deuren opende, probeert een antwoord te bieden op dat gebrek aan woorden, alsook op het gevoel van onmacht en het verlies aan realiteitsbesef tijdens en na de aanslagen. Ingeplant op Ground Zero zelf, omringd door bomen en water en naar een hypermodern ontwerp, heeft het museum zijn uiterlijke verschijning alvast mee. Van tussen de wolkenkrabbers rijst het op als een groot glazen prisma dat door zijn constructivistische insteek vanzelf verwijst naar de gebroken verslagenheid van New York. Een ontzettend lange roltrap leidt je naar de diepte onder de littekens van de torens, als naar de bunker. Kunstwerken allerhande zijn tentoongesteld langs de muren, van kunstfoto’s en artefacten tot enkele werken van burgers voor de nabestaanden. Het museum haalt het onderste uit de kan wat betreft interactiviteit en nieuwe technologieën. Ook de restanten van de torens die in de ruimte geïntegreerd werden, zijn op z’n minst imposant te noemen.

68_Adriaenssens_Barak Obama en de Clintons in het 9_11 Memorial Museum -® AFP PHOTO_Jewel Samad_Getty Images.jpg

En toch is er iets in de sfeer van het museum dat de oplettende bezoeker al snel gaat tegenstaan. Het begint al bij de verplichte introductievideo – dixit security: ‘I cannot let you enter the museum at this point. You have to watch the documentary first’ – waarin Bush zich in één adem ontdoet van al zijn schuld aan de slachtoffers in Afghanistan en Irak en andere casualties onder het mom van de War on Terror. Het vergt enige discipline van de kijker om beelden die doen denken aan een instructievideo, te bekijken als een documentaire. Deze schemerzone tussen waarheid en geconstrueerd verhaal zet zich door in het voortdurende gebruik van ‘us’. Men heeft ‘ons’ aangevallen, de extremisten willen ‘ons’ uitroeien.

Ook de expositie zelf drijft op psycho-museale manipulatietechnieken die weinig kritische afstand toelaten. In de zuidelijke ruimte werd plaatsgemaakt voor persoonlijke verhalen en artefacten, voor de herdenking van de slachtoffers. Ondanks het sentimentele gehalte van de presentatie en haar ongevraagde blik in het leven van de slachtoffers, is men er daar nog min of meer in geslaagd een waardig eerbetoon te creëren. Maar onder de noordelijke toren wil de historical exhibition een contextueel kader scheppen, terwijl die in de praktijk in het wilde weg om zich heen slaat. Met de volumeknop op tien worden de laatste berichten van mannen in de toren naar hun vrouwen afgespeeld. ‘Schat, ik hou zoveel van je, zorg goed voor de kinderen!’ Ineens moeten alle mannelijke bezoekers in de ruimte het gevoel krijgen zich op de honderdste verdieping te bevinden, terwijl de vrouwen ongevraagd een echtgenoot krijgen toebedeeld die ze moeten voelen sterven. Zo makkelijk wordt de toeschouwer in de positie van het slachtoffer geplaatst dat het onbeleefd en zelfs respectloos aanvoelt. Kiezen om het bericht al dan niet te beluisteren, wordt je niet vergund. Het wordt je opgedrongen.

Disneyland Nine Eleven

Buiten het feit dat velen hun dierbaren verloren en dat dit niet had hoeven te gebeuren, vertelt de nodeloos choquerende ervaring in het 9/11 Memorial Museum ons maar weinig. Wat heeft een getroffen koppel er uiteindelijk aan dat we ons voor één minuut hun hartverscheurende pijn hebben proberen in te beelden? Bij elke bezoeker die niet ter plekke in tranen uitbarst, roept het museum een gevoel van schuld op. Niet alleen de talrijke ingebouwde tissuehouders, zelfs het hele museum lijkt zo opgevat dat bezoekers die hun emoties nog onder controle weten te houden, moeten gaan twijfelen aan hun vermogen tot betrokkenheid. ‘Ben ik niet empathisch genoeg? Had ik dit drama kunnen voorkomen?’ De terugkerende oproep tot steun en donaties versterkt dat gevoel alleen maar. Schuld en droefenis lijken hier de enige rechtgeaarde gevoelens om ten volle tot ‘de situatie door te kunnen dringen’.

68_Adriaenssens_Holocaust Tower -® Lore Adriaenssens.jpg

Niet toevallig leidde het opzet van het 9/11 Memorial Museum tot een enorme polemiek onder critici. De verdedigers van de gekozen aanpak goochelden met grote namen als Friedrich Nietzsche, die bijna honderdvijftig jaar geleden al zei: ‘A thing must be burnt in so that it stays in the memory.’ Auteurs als Alison Landsberg repliceerden daarop dat dit enkel gold voor de getraumatiseerden zelf, en dat elke identificatie met de slachtoffers niet meer kon zijn dan een prosthetic memory: een aangeleerde herinnering. Bij de opening waren er ook talrijke protestacties van getroffen families, onder meer tegen de integratie van de ongeïdentificeerde menselijke resten in de museumruimte. Krantenartikels noemden het museum het Disneyland van 9/11 en een typisch geval van Amerikanisatie. Werd de herinnering aan vrienden, familie en buren hier niet misbruikt om zoveel mogelijk geld bijeen te schrapen?

Toch is die focus op de gevoelens van slachtoffers juist het typerende verschil tussen een Memorial Museum en een War Museum: een oorlogsmuseum zet veeleer in op de technische details en de cijfers van de oorlog. Hoe komt het dan dat dit museum een bevreemdend schuldgevoel opwekt, en niet louter een beter begrip van de situatie? En is dat dan inderdaad een typisch Amerikaanse reactie, of zie je het ook in onze contreien? Bestaat er überhaupt een winnende combinatie van herdenking en sereniteit, van begrip zonder identificatie, van duiding zonder musealisering, van interactie zonder spektakel?

Memories in Mechelen

Een lastige kwestie waar elk memorial museum een antwoord op moet vinden, is de juiste balans tussen het persoonlijke en het collectieve archief. Dat maakt van de inrichting van zo’n museum een ingewikkeld emotioneel proces, laverend tussen meningen en gevoelens van zoveel partijen die vinden dat ook zij inspraak moeten krijgen. Daarbij komt dat ‘herinnering’ op zich al een complex gegeven is, zeker voor zoveel verschillende soorten bezoekers. Kunnen we over een herinnering aan een gebeurtenis spreken als we die zelf niet hebben meegemaakt? Of herinneren we ons eigenlijk enkel de reacties erop, die we van anderen hoorden of zagen op tv? Kan je als kind van de jaren 1990 herinneringen ophalen aan een lange muur die Berlijn in twee verdeelde, lang voor je geboorte? Zelfs voor tijdsgenoten geldt: kan je een herinnering die nooit de jouwe is geweest, wel accuraat levend houden?

Kunnen we over een herinnering aan een gebeurtenis spreken als we die zelf niet hebben meegemaakt?

Serge Barcellini, een geschiedkundige die al zijn hele leven onderzoek doet naar herinneringspolitiek, ziet drie stadia in de verwerking van een gebeurtenis. De eerste ‘periode van herinnering’ zou gemiddeld twee generaties in beslag nemen. Denk aan de herinneringen van Kim Phuc, die je als kind ziet wegrennen op de beroemde World Press Photo, haar lichaam bedekt met napalm. Het is de periode van de eerste getuigen en hun omgeving: een generatie die zich nog meer dan genoeg details herinnert en nog volop in het trauma zit. Daarna volgt de ‘periode van geheugen’, die de volgende twee generaties overspant. Neem de spreekbeurt van een Zeeuwse kleindochter over haar oma, die de watersnoodramp van 1953 meemaakte. Deze generatie kent geen directe trauma’s, maar heeft wel nog voeling met de roots ervan. Ze heeft de verhalen honderden keren horen vertellen. De laatste stap tussen gebeurtenis en vergetelheid is ten slotte de ‘periode van geschiedenis’: na vier generaties van anekdotische verhalen zijn drama’s gestold tot min of meer objectieve feiten die een plek hebben gekregen in boeken en cursussen, waar ze vooral eigendom zijn geworden van historici. De kopstukken van weleer zijn op z’n minst op rust en waarschijnlijk overleden, terwijl hun daden vaak minder relevant geworden zijn voor de eigentijdse discussies.

68_Adriaenssens_J++disches Museum Berlin 2.jpg

Het is precies dat tijdsinterval tussen een historische gebeurtenis en de inrichting van een museum erover, dat de wisselende aanpak van museum tot museum verklaart. Dat zegt Steven Vandenbussche, conservator van het Memorial Museum Passchendaele 1917 in Zonnebeke. ‘Kijk naar het verschil in de herdenkingen van Waterloo en van de Eerste Wereldoorlog. Bij de herdenking van Waterloo maakte niemand een probleem van alle spektakel, terwijl de gevoeligheden rond de Eerste Wereldoorlog in onze streken wel nog te sterk zijn voor groots vertoon. Misschien zal het binnen honderd jaar wel normaal zijn om ook zulke shows op te voeren over de grote oorlogen?’ Omdat een trauma als de Slag bij Passchendaele balanceert tussen de periode van geheugen en de periode van geschiedenis, moet de museale inrichting erover nog erg voorzichtig worden aangepakt. Vandenbussche situeert zijn museum dan ook in de grijze zone tussen het Memorial en het War Museum: ‘Onze museumwerking verweeft zowel het militair-technische aspect van de oorlog als de herdenking van de slachtoffers.’

Ook Kazerne Dossin in Mechelen – dat niet naar zichzelf verwijst als memorial museum – kent kenmerken van beide museumsoorten. De expositie wordt thematisch gestructureerd met de woorden ‘Massa’, ‘Mensenrechten’ en ‘Dood’ en doorsneden met videogetuigenissen van enkele specifieke overlevers, die telkens terugkeren met getuigenissen over de betreffende onderwerpen. Tegelijk worden die thema’s gestaafd met cijferdiagrammen, foto’s, krantenartikels of historische intermezzo’s: een technische aanpak die veeleer typerend is voor War Museums. Net die dubbele tactiek schept een vruchtbare afstand tussen bezoeker en geportretteerde slachtoffers – net groot genoeg om identificatie te vermijden, net klein genoeg voor een persoonlijk begrip van de situatie. In contrast met het 9/11 Memorial Museum ploetert men in Kazerne Dossin dus niet door het leven van onwetende slachtoffers. De conservatoren kozen enkele relevante getuigenissen als pars pro toto voor elke ex-gevangene van de Kazerne, om die vervolgens te counteren met een historische situatieschets. Niet louter focussen op het slachtofferschap – door Memorial en War Museum te combineren – lijkt voor Passchendaele 1917 en Kazerne Dossin een bewuste keuze om overidentificatie tegen te gaan.

Stilte voor de Holocaust

Een tweede alternatief om waardig met trauma’s om te gaan, zonder de lichte hysterie van het 9/11 Memorial Museum, biedt het ‘ervaringsmuseum’. Dit zijn memorial museums die naar eigen zeggen spreken ‘in de taal van het trauma’ en zo ‘sensorisch bij de toeschouwer binnensijpelen’. Door veelvuldig gebruik van symboliek en moeilijk jargon wordt dit genre vaak gezien als highbrow, ontoegankelijk voor de meeste bezoekers. Toch is hun aanpak niet onnodig ingewikkeld of abstract. Alleen zoeken ze voor de ervaring van het trauma een meer metaforische benadering dan de directe documentatie. Als woorden te kort schieten voor zoiets ingrijpends als oorlog of genocide, hoe valt zo’n drama dan wel te vatten?

Het Jüdisches Museum Berlin van Daniel Libeskind laat de architectuur het woord voeren. Op de ondergrondse verdieping van het gebouw, de zogenoemde Memory Void, zijn bijna geen objecten aanwezig. De architectuur dicteert niet alleen de esthetiek van het gebouw, maar ook de invulling en de interpretatie ervan. De hellende gangpaden, de schuine muren, de scherpe hoeken en het gemis aan een oriënterend overzicht: alles draagt bij aan de instabiele totaalervaring van de bezoeker. Hoogtepunt van de constructie is de Holocaust Toren: een grote zwarte ruimte, afgesloten door een loodzware en geluidsdichte deur, die enkel licht krijgt door een kleine gleuf in de dakconstructie. De stilte werkt zo beklemmend dat niemand durft te praten. De ladder die tegen de muur bevestigd is, zou ons kunnen helpen ontsnappen, maar de eerste sport is te hoog en de gleuf in het dak bevindt zich aan de andere kant. Hoe komen we hier ooit weer buiten? Libeskind wil ons in het Jüdisches Museum Berlin de desoriëntatie doen ervaren van zovele minderheidsgroepen tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar dan zonder enige verbale boodschap. Hier spreekt eerst een benauwend gevoel, pas dan krijgt dat een woordelijke betekenis. Groot is het contrast met de afscheidstelefoontjes in het 9/11 Memorial Museum, waar het verbale zowel aanzet als betekenisgever vormt.

De stilte werkt zo beklemmend dat niemand durft te praten

Het gebouw van Libeskind geeft ook op geen enkel moment de indruk zich te veel te mengen in de privacy van anderen. Al ervaren we even het gevoel slachtoffer te zijn, er treedt geen identificatie op. Ik voel me niet persoon X, getrouwd met persoon Y, vader van twee kinderen en loodgieter van opleiding, die op 9/11 uitzonderlijk buiten Brooklyn moest werken en daardoor omkwam in de aanslagen. In het Jüdisches Museum Berlin voel ik me mezelf, weliswaar verrijkt met een joods-religieuze overtuiging en van 2015 teruggevoerd naar 1940-45, gedeporteerd naar een uitroeiingskamp. Het is een treffende en pakkende ervaring, maar ze is niet choquerend. Ze zet niet in op emotionele verslagenheid. Het totaalplaatje is duidelijk, maar zonder noodzakelijk begrip van elk persoonlijk detail. Net daarom is het gek dat je op de eerste en tweede verdieping toch terechtkomt in een klassiek museum – alsof men nog nietall the way durft te gaan, en liever blijft vasthouden aan een stereotiep museumbeeld.

In een tijd waarin het digitale en het vluchtige het overnemen van het analoge en het permanente, kunnen memorial museums een vruchtbaar antwoord bieden op de groeiende nood om even stil te staan en te bezinnen. Toch lijken musea en publiek nog niet volledig op elkaar afgestemd. Hoewel een evenwichtige balans tussen het persoonlijke en het globale narratief al veel troost kan bieden, lijkt zich binnen de museumcultuur een avant-garde aan te dienen die de verhalende aanpak van musea volledig durft op te geven voor de loutere ervaring. Dan zouden bezoekers louter op hun gevoelens mogen vertrouwen om tot de kern van het trauma door te dringen. Alleen zitten we nog in volle transitie, en lijkt niemand er al klaar voor om de rode draad los te laten. De finale stap die rest, is een transformatie naar het museum als totaalkunstwerk dat – anders dan het Jüdisches Museum Berlin – volledig los kan staan van het klassieke museum. Wacht het publiek op een nieuw en verlossend museumconcept, of wachten de bestaande memorial museums op een meer open-minded en onafhankelijk publiek?

 

Lore Adriaenssens is master in de Kunstwetenschappen (KU Leuven) en schreef dit artikel in het kader van een onderzoeksstage bij rekto:verso.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.