Van Gogh en de poëzie van de nacht

Nooit eerder was een expositie, zoals nu in het Van Gogh Museum in Amsterdam, helemaal gewijd aan de 'nachtwerken' van de gekwelde Vincent van Gogh. Nochtans ging zijn voorliefde vooral uit naar landschappen in schemerlicht, sterrenhemels of avondlijke caféterrassen. Kennelijk heeft zijn zomerse, stroperige zonnebloemgeel ons al die tijd blind gemaakt, terwijl - volgens de schilder in een van zijn vele brieven - de sprankelende kleuren van de nachtzijde 'levendiger en kleurrijker zijn dan die van de dag'. Van Gogh en de kleuren van de nacht toont diens belangstelling voor 'nocturnes', voor de poëzie van de nacht. Hij was een heel normaal mens. Een keer heeft Van Gogh zijn hand verbrand en verder alleen maar zijn linkeroor afgesneden.

Oor of geen oor, gek of niet gek, heeft de voormalige directeur Alan Bowness van de Londense Tate Gallery zich ooit eens in een lezing over 'the conditions of success' van kunstenaars laten ontvallen, de schilder Vincent van Gogh zou hoe dan ook beroemd zijn geworden. Dat in het Franse Arles afgesneden oor was eigenlijk nauwelijks meer dan een stukje van het lelletje, maar het werd een heel linkeroor (in spiegelbeeld op zijn zelfportretten het rechter). Het leven en het werk van Van Gogh (1853-1890) spreken zeer tot de verbeelding. Er zijn over hem zeker zeshonderd literaire werken geschreven, romans en gedichten, er zijn over zijn leven tachtig films gemaakt. Er bestaat een regelrechte Vincent cult, een mythologie van het miskende genie met alle franjes eromheen. Het schrijven over hem is een winstgevende Vincent à go-go-industrie. Maar niet elk boek voegt iets toe aan wat we al weten en vooral niet weten over Van Gogh. Zijn brieven zijn de belangrijkste bronnen voor zijn biografen. Leven en werk zijn bij Van Gogh onlosmakelijk met elkaar verbonden. Toch vermijden de organisatoren van de tentoonstelling Van Gogh en de kleuren van de nacht alle legendevorming. Het genie is nog lang niet helemaal doodgeknuffeld.

De sterrennacht boven de Rhône, 1888. Vincent van Gogh. Musée d'Orsay, Paris
De een gelooft dat het vurige geel op zijn schilderijen iets te maken heeft met een rare hersenkronkel, de ander zegt dat zijn woede-uitbarstingen wijzen op symptomen van een afwijking aan de temporaalkwab, weer anderen (zoals schrijfster Alyson Richman in The Last Van Gogh) menen dat een overdosis vingerhoedskruid, die door zijn arts Gachet was voorgeschreven, hallucinaties veroorzaakte. Van Goghs ziektebeeld houdt de wetenschap al sinds zijn dood bezig. Viviane Forrester schreef in Van Gogh ou l'enterrement dans les blés dat het gehele leven en werk van de schilder bepaald werd door de dood van zijn broertje Vincent dat stierf toen het nauwelijks een jaar oud was en op het kerkhof van het Nederlandse Zundert tussen de hoge acacia's begraven ligt. Jan Meyers bestrijdt dat in De Jonge Vincent. Weliswaar schreef Van Gogh, eens opgenomen in het krankzinnigengesticht van Saint-Rémy, zijn inzinkingen toe aan erfelijkheid, aan de epileptische aanleg die hij van zijn moeder zou hebben, maar in ieder geval — meent Meyers — verstoorde broertjes graf langs het kerkpad geenszins Vincents gemoedrust. De dood en de krankzinnigheid waren heel normale verschijnselen in het domineesgezin Van Gogh: zijn broer Theo stierf in een zenuwinrichting, zijn andere broer Cor doodde zichzelf in Transvaal ten tijde van de Boerenoorlog, en Wil, zijn zuster, werd op haar veertigste krankzinnig. En toch is er eigenlijk geen enkele reden om te twijfelen aan de geestelijke gezondheid van Van Gogh, schreef Antonin Artaud in Le suicidé de la société. 'Hij heeft in zijn leven één keer zijn hand verbrand en verder alleen maar zijn linkeroor afgesneden.' Na zijn dood in de Auberge Ravoux in Auvers werd de schilder heel beroemd. Er is, zei Alan Bowness in zijn lezing over de voorwaarden van het succes van kunstenaars, een onderscheid tussen een artist as genius en een artist as journeyman. Van Gogh was een genie, een heel normaal mens — in de ogen van de in inrichtingen opgenomen Artaud — die alleen maar een keertje in opperste verwarring, hevige dronkenschap en knagende eenzaamheid een stukje van zijn oorlel aan de prostituee Rachel had bezorgd. Het wordt allemaal gepresenteerd alsof het iets nieuws aan het licht brengt over Van Gogh. Maar laten we wel wezen, romanschrijvers en verblinde hagiografen hebben hem vooral een oor aangenaaid. Wie iets nieuws wil ontdekken, moet vooral hun boeken niet lezen, maar zich eerder verdiepen in zowel het werk van de schilder, zijn honderden brieven, zijn lectuur — Van Gogh was een hartstochtelijk lezer — én 'de nachtzijde' van de gekwelde kunstenaar, zijn uitgesproken voorliefde voor de poëzie van de nacht.

HET LICHT IN HET DONKER

Eugène Boch (de dichter), 1888. Vincent van Gogh (1853-1890). Musée d'Orsay, ParijsVan Gogh was een nachtmens, zo blijkt uit de anekdotes over zijn tumultueuze leven, maar merkwaardig genoeg hebben weinig kunsthistorici zich tot dusver gebogen over de betekenis van de nacht in zijn denken en schilderen. In Van Gogh en de kleuren van de nacht, een expositie die eerder in het New Yorkse Museum of Modern Art te zien was, wordt aangetoond hoe de schilder een rijkdom aan associaties, diepe emotie en poëzie in zijn nachtvoorstellingen legde. Hij liep daarmee in het voetspoor van schilders als Charles Daubigny en Jules Dupré, maar ook van Hollandse meesters als Rembrandt. 'Dikwijls lijkt me de nacht veel levendiger en kleurrijker dan de dag', schrijft Van Gogh in een van zijn brieven aan zijn broer Theo, begin september 1888. 'In het donker', vertelt hij een paar dagen later aan zijn zuster Wil, 'kan ik weliswaar blauw voor groen houden, blauw-lila voor roze-lila, aangezien je het karakter van de toon niet goed kunt onderscheiden.' Het is voor hem de enige manier om eindelijk van die conventionele zwarte nacht af te komen 'met dat armzalige bleke en wittige licht, terwijl toch een eenvoudige kaars ons de rijkste tinten geel en oranje oplevert'. Van Gogh, vooral bekend voor zijn vibrerende zonnebloemgeel maar ook voor de vette, goed stoffige kleuren op De aardappeleters, werkte graag in de donkere uren. Het thema van 'de avond en de nacht' loopt weliswaar als een rode draad doorheen zijn oeuvre, maar toch is al die jaren nooit een expositie aan die nachtelijke voorstellingen gewijd. Veel van die 'nachtwerken' zijn iconen, De sterrennacht, het portret van de dichter Eugène Boch of de beroemde cafétaferelen, en toch zijn niet eerder — zoals nu in New York en Amsterdam — die uitzonderlijke 'kleuren van de nacht' in het werk van de schilder aan fijnmaziger onderzoek onderworpen.

Nochtans ging Van Goghs voorliefde vooral uit naar het landschap in schemerlicht. Hij schreef over nacht en ontij in enkele van zijn brieven, hij hield van de night thoughts van dichters en schrijvers, hij zocht de duisternis op, dat 'licht in het donker' dat hij zo goed herkende op de schilderijen van oude Hollandse meesters en van de School van Barbizon. In de schemer of de donkerte wordt alles vaag, duister en rusteloos. Juist die nachtzijde smeekt om betekenissen en metaforiek. 'Vaak heb ik het gevoel dat de nacht nog kleurrijker is dan de dag, gekleurd met violette, blauwe en de meest intense groene tinten', schrijft hij aan zijn zuster. 'Als je erop let, zul je zien dat sommige sterren citroengeel zijn, dat andere een roze, groene, vergeet-mij-nietjes-blauwe gloed hebben. En zonder er langer bij stil te blijven staan, spreekt het voor zich dat het voor het schilderen van een sterrenhemel absoluut niet voldoende is om witte stippen op blauw-zwart te zetten.' Voor Van Gogh heeft het nachtelijk vertoon een bijna romantische en religieuze lading. In zijn brieven vertelt hij over zijn vader, die dominee was, en 'menigmaal des nachts, met een lantaarn voorzien', tochten maakte naar een zieke en stervende om Gods woord te prediken als 'een licht in de nacht van lijden en doodsangst'.

Hij heeft het, al in een brief uit 1877 aan zijn broer Theo, over werken van Rembrandt, waarop grote slagschaduwen een heel kamervertrek 'in diep clair-obscur brengen'. In diezelfde brief schrijft hij over Charles Dickens die de schemering blessed twilight noemde, de mildere glorie van de nacht, die volgens dichters 'zacht is maar niet week, glorieus maar niet opdringerig, prachtig maar toch subliem'. Van Gogh zag de avond en de nacht als momenten van bezinning en creativiteit. Ze gaven hem energie en inspiratie. Aan de hand van de thema's 'landschappen in schemerlicht', 'het boerenleven bij avond', 'de stem van het koren' of 'de poëzie van de nacht' toont de expositie hoe de schilder die donkerte van de nacht vastlegde op papier en doek, blessed twilight. 'Zulke dingen zegt de schemering tot wie oren heeft om te horen en een hart om te verstaan.' De aanblik van de sterrenhemel zette hem 'altijd aan tot dromen', door de duisternis kon hij beter zien, zelfs het doffe donker 'dat toch ook kleur is'.

BRIEVEN BELICHT

Op de tentoonstelling, die ik in het New Yorkse Museum of Modern Art zag en die nu in het Van Gogh Museum in Amsterdam loopt, kun je — zonder veel chronologisch paswerk — het artistieke parcours van de schilder volgen. Zowel in Brabant als in de Belgische Borinage of de Provence toonde Van Gogh zijn belangstelling voor de 'nocturne', voor de poëzie van de nacht. Voor de tentoonstelling kozen samenstellers Joachim Pissarro van het Museum of Modern Art (een achterkleinkind van de Franse impressionistische schilder Pissarro) en Sjraar van Heugten van het Amsterdamse Van Gogh het beroemde schilderij De sterrenhemel, dat al sinds 1941 in het MoMa hangt, als uitgangspunt voor een verhelderende presentatie. In totaal zijn er 32 schilderijen, 19 werken op papier en vijf briefschetsen te zien. Het is geen groot overzicht, zoals tijdens de centenaire van zijn overlijden in 1990, toen in Amsterdam 133 schilderijen en in Otterlo 248 tekeningen van hem werden geëxposeerd. Naast het tonen van iconen, bekende 'nocturnes' als De aardappeleters, Het nachtcafé of De zaaier, wil de expositie vooral Van Goghs opvattingen over het nachtelijk duister ontrafelen. In vitrines liggen boeken die hij las en waaruit hij citeerde, ook brieven waarin hij het had over de duisternis en het licht — in technische zin als schilder, in metaforische zin als domineeszoon en predikant. Het is wellicht niet overbodig, schrijft hij in april 1885 aan zijn broer Theo, 'er eens op te wijzen hoe een van de mooiste dingen van de schilders dezer eeuw is geweest: het schilderen van donker dat toch kleur is', waarbij hij de woorden 'donker' en 'kleur' in de brief heeft onderstreept.

Van Gogh verwijst naar een vers uit de Bijbel, naar een van 'de grondwaarheden' van het geloof: 'Licht dat opgaat in de duisternis.' Hij was een verwoed lezer, hij las graag boeken waaraan hij zich kon spiegelen. 'Ik ben een man van hartstochten', luidt het in weer een andere lange brief aan Theo. 'Om bijvoorbeeld een van die hartstochten te noemen, ik heb een min of meer onweerstaanbare passie voor boeken en de behoefte me voortdurend te vormen, te studeren als je wilt, net zoals ik de behoefte heb om brood te eten.' Literatuur was een van zijn belangrijkste bronnen. In zijn brieven staan meer dan duizend verwijzingen naar honderdvijftig verschillende auteurs; hij haalt zeker tweehonderd boekentitels aan. In het binnenkort te verschijnen Van Gogh: A Literary Mind, een intellectuele biografie van de schilder, onderzoekt Wouter van der Veen de literatuur in zijn briefwisseling. Aan de hand van honderden literaire verwijzingen werpt hij een nieuw licht op het leven en het werk van Van Gogh, en laat daarbij de al sinds jaren om zich heen grijpende Vincent-idolatrie achterwege. Er is trouwens een opvallende interesse voor de literaire kant van de kunstenaar — dat zie je ook op de expositie. Na ruim vijftien jaar research wordt dit najaar zelfs een nieuwe vijfdelige editie van zijn brieven uitgegeven en organiseert het Amsterdamse Van Gogh Museum een expositie over de 'briefschrijver Van Gogh'.

Brief van Vincent van Gogh aan zijn broer Theo (met 1 schets), 1888 Vincent van Gogh (1853-1890). Amsterdam, Van Gogh Museum (Vincent van Gogh Stichting)

Zijn brieven, die vergezeld gingen van tekeningetjes en schetsmatige impressies, zijn een van de mooiste kunstenaarskronieken van de negentiende eeuw. Het is Van Goghs geïllustreerde autobiografie. Regel na regel, schets na schets, geven ze een beeld van zijn oeuvre, beginnend met vroege tekeningen die hij naar de boerenschilder Jean-François Millet maakte, tot de voorstudies van het Korenveld met kraaien, twee schetsjes van panoramische gezichten, 'die enorme uitgestrekte korenvelden na de regen voorstellen', en die hij nog in zijn laatst verzonden brief van 24 juli 1890 toevoegde. Vijf dagen later stierf hij in het bijzijn van Theo aan zijn verwondingen, nadat hij zich in de borst had geschoten. Pas na zijn dood werd zijn werk echt ontdekt. Maar hoe? Begreep men wel de grote tragiek van de schilder, de kommervolle nachtzijde van de gekwelde en getormenteerde Van Gogh? Op exposities overheerste weliswaar het zonnebloemgeel, zijn schilderijen werden posters, zijn leven werd een resem anekdotes. Maar was dit wel het temperament van de kunstenaar? De samenstellers van de tentoonstelling Van Gogh en de kleuren van de nacht kozen gelukkig resoluut een heel andere benadering, door hun onderzoek naar de 'nachtschilderijen' en Vincents literaire bronnen.

KLEUR UIT VELE LAGEN DUISTERNIS

Cultuurhistorici hebben over alles geschreven: over misdaad, hekserij en bijgeloof, trouwen en kinderen, eten en drinken, hoererij en vrijen, ook over de luizen, vlooien en bedwantsen tussen de lakens en in rafelige dekens, zelfs over de influisteringen van de duivel en het wangedrag van de clerus of de notabelen. Half voor de grap noemde iemand de vroegmoderne tijd het 'tijdperk van het bed'. Bijna de helft van ons leven zijn we blind, we slapen in het duister. Andersom zoeken we soms ook de duisternis op, omwille van de suspense en de genoegens van de nacht. Maar over die duistere helft, de nachtzijde, is door historici kennelijk weinig opgeschreven, behalve door de historicus Roger Ekirch. In zijn boek At Day's Close — Night in Times Past onderzoekt hij de geschiedenis van de nacht in de vroegmoderne tijd, toen er nog geen straatverlichting was. Het duister boezemde angst in, het was een tijdperk van apocalyptische schrikbeelden, de nacht was onheilspellend. Het was een wonder dat mensen niet meteen bij de eerste avondschemering hun bed in vluchtten. Elk dorp had zijn spoken en zijn geesten, ieder kind groeide op met vreesaanjagende verhalen over heksen; pastoors en dominees hadden het in hun preken over de duivel die vrouwen in hun slaap besjoemelde en bereed, of over nachtelijke drank- en slemppartijen. Van Gogh evenwel leefde in een tijd waarop als het ware het licht begon te schijnen, een tijd van het flakkerende gaslicht. Eind negentiende eeuw was Parijs nog grotendeels verlicht door oubollige olielampen die aan kabels boven de straat hingen. Het licht van de nacht, dat Van Gogh op de Parijse boulevards maar later eigenlijk ook onder de sterrenhemel van Arles ontdekte, was voor hem een soort openbaring: hij zag in dat licht, dat in de duisternis scheen, de kleuren op een heel andere manier. Ze werden expressiever, ze hadden een veel grotere lading, ze kregen diepere betekenissen. De kleur die door dat licht uit het duister werd gehaald, by night, was fascinerender dan wat hij overdag zag. De nacht is voor hem bovenal een geestestoestand, helemaal niet zo angstwekkend, deprimerend of melancholisch als in die door Ekirch beschreven vroegmoderne tijd.

Het halfduister, vond Van Gogh, kan veel zichtbaar maken. Wij kennen allang niet meer die fantasmagorie van een inktzwarte nacht. Donkerte wekt niet langer alleen maar vrees en angsten op. De donkerte kan ook zalvend zijn. Niet de duisternis maar het licht maakt ons blind. Geen schilder die dat beter heeft begrepen dan Van Gogh. Ons oog went langzaam aan het donker, het duurt een uur voordat de iris zich maximaal heeft verwijd en zoveel mogelijk licht toelaat. Kleurherkenning en diepteperceptie gaan in het duister weliswaar achteruit, maar het perifere zicht wordt vaak beter. Van Gogh ontdekte dat hij eigenlijk meer zag in het donker dan in het volle verblindende licht. De Japanse schrijver Junichiro Tanizaki pleit ervoor om de dingen die al te zichtbaar zijn in een interieur terug te duwen in de schaduw. Het is beter het elektrische licht uit te doen om eens te kijken hoe het er dan uitziet. In het donker vind je schoonheid, uiteindelijk hangt de schoonheid van een Japanse kamer af 'van een hele verscheidenheid aan schaduwen: zware schaduwen tegenover lichte schaduwen — er is eigenlijk niets anders', schrijft Tanizaki in zijn bekende essay Lof der schaduw, het meest verhelderende traktaat over de duisternis. Van Gogh verzamelde Japanse prenten; die houtsneden hadden grote invloed op zijn werk. Ook hij haalde kleur uit het zwart van de nacht, zoals Japanners — zegt Tanazaki — in hun lakwerk kleuren opbouwen 'uit talloze lagen duisternis'. Schaduwen krijgen elk hun eigen tint en kleuren het palet met een bijzonder patina; juist de duisternis, geloofde Van Gogh, werpt licht op de voorwerpen.

Van Gogh en de kleuren van de nacht, tot en met 7 juni in het Van Gogh Museum, Amsterdam.

www.vangoghmuseum.nl

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.