Testament van onze radicale werkelijkheid. 'N30' van Jeroen Mettes

Op 21 september 2006 pleegde literatuurwetenschapper, essayist, blogger en dichter Jeroen Mettes zelfmoord. Bijna vijf jaar later verschijnt zijn nagelaten werk in twee bundels: Weerstandsbeleid en N30. Die laatste bundel bevat Mettes’ gelijknamige, ambitieuze en ongepubliceerde poëzieproject en enkele andere gedichten.

mettes_cassette_klein1.

Drie weken voor zijn dood stuurde Jeroen Mettes zijn grote dichtwerk N30 naar componist en dichter Samuel Vriezen, met wie Mettes een passie voor ambitieuze en experimentele poëzie deelde. De titel verwijst naar 30 november 1999, de dag waarop andersglobalisten erin slaagden een bijeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie in Seattle te verhinderen. In Politieke poëzie: enige aantekeningen. Poëtica bij N30 (versie 2006) schrijft Jeroen Mettes dat er die dag iets ‘gebeurde (…). Misschien liet deze gebeurtenis niet zien dat, zoals de slogan luidt, “een andere wereld”, mogelijk is, maar ze duidde wat mij betreft op z’n minst aan dat die mogelijkheid überhaupt nog mogelijk was.’ N30 is geen gedicht over die dag, noch over een mogelijke utopie, maar brengt een beeld van onze wereld rond de eeuwwisseling.


2.

Dat beeld wordt niet gepresenteerd in strofen en verzen, maar, zoals het omslag vermeldt, in ‘nieuwe zinnen’. Dat is een expliciete verwijzing naar de new sentence, een poëziegenre dat de Amerikaanse, experimentele language poet Ron Silliman ijkte in de gelijknamige essaybundel. In dat type poëzie gaat het om gedichten die als proza geschreven zijn. Die prozapoëzie is opgebouwd uit conventionele, alledaagse zinnen waarbij er geen gebruikgemaakt wordt van traditionele poëtische middelen als metaforiek, rijm of metrum. De zinnen staan op zichzelf, en vormen geen continuïteit. Over zijn eigen tekst stelt Mettes dat het verband ‘zuiver lineair’ is, ‘d.i. niet hiërarchisch, niet syllogistisch, niet discursief, niet narratief.’ Verder spreekt hij van de ‘non-sequitur’: de zinnen sluiten niet aan op de vorige, en vormen geen voorbode van wat volgt.

Silliman wou via die new sentence vragen stellen bij de als normaal en transparant ervaren ‘referentialiteit’ van het conventionele taalgebruik. De relatie tussen een talig teken en de werkelijkheid is immers nooit ‘natuurlijk’, maar steeds maatschappelijk bepaald. In een normale tekst, waarbij de zinnen in elkaar overlopen, wordt net dat ‘wereldse of sociale aspect van taal’ (zo stelt Mettes) verzwegen, omdat de (materiële) taal ingeruild wordt voor de boodschap, de inhoud, de betekenis et cetera. Wanneer de zinnen op zichzelf staan, besef je als lezer dat elke zin een eigen wereld(se inbedding) impliceert.

N30 mocht dan wel een hoopvolle gebeurtenis zijn voor Mettes, het overheersende gevoel tijdens het lezen van N30 is wanhoop

De zinnen waaruit de 31 hoofdstukken of ongeveer 210 pagina’s van N30 zijn opgebouwd, plukte en verzamelde Mettes uit de ‘taal van de gemeenschap’.  Maar evengoed citeert hij uit zijn eigen werk, en verwijst hij naar zijn eigen biografie. Al die zinnen herschikt hij in paragrafen, alinea’s, hoofdstukken, waardoor het praktisch onmogelijk wordt om de oorsprong van die zinnen te achterhalen. Doet een bepaalde zin vermoeden dat ze een biografische verwijzing is, dan kan de volgende zin dat evengoed tegenspreken. Dit grootse gedicht is dan ook niet begaan ‘met de beschrijving van actuele feiten maar met het ritme en de intense diepte waarin de feiten aan ons verschijnen’.

3.

Volgens Mettes is het dagelijkse leven geen onoverzichtelijke chaos, maar wordt het meer dan ooit geritmeerd en gereguleerd door ‘maatschappelijke structuren en krachten’. Mettes kant zich dan ook tegen het esthetische cliché dat de kunst vorm zou moeten geven aan die chaos. In N30 maakt hij de omgekeerde beweging: hij wil chaos brengen in de monotone en ‘talloze ritmes die het leven structureren’. Hij steekt ‘een stok in de wielen van de alledaagse dreun’.

N30 lezen is lezen met een stokkend ritme: de zinnen botsen op elkaar, zelfs al zou je ze gemakkelijk kunnen verbinden. Als lezer wil je wel, maar tegelijk weet je dat elke zin een op zichzelf bestaande wereld oproept. Een voorbeeld.

‘In verschillende kranten heb ik advertenties bekeken voor gasmaskers. Ze hebben er ook voor kinderen. Er was een uitlaatklep. Bach! Kunst! Hij of zij moet beschikken over een zakelijk instinct in een culturele context en een flexibele instelling tonen, met als doel de slagkracht en reikwijdte van de organisatie te vergroten.’

Als lezer voel je de neiging om ‘ze’ met ‘gasmaskers’ te verbinden, of kunst als een uitlaatklep te beschouwen. Maar je weet dat die ‘ze’ zo veel andere zaken zou kunnen betekenen. Naast zinnen botsen ook contexten: kunst als expressie versus kunst als management. Er mogen dan wel gelijkenissen zijn, er is geen coherentie, noch een synthese waarin alle elementen hun welbepaalde plaats krijgen.

Ook vormelijk is er geen sprake van een suprastructuur die de tekst overzichtelijker (en dus begrijpelijker) zou maken. Ik heb mij meerdere keren afgevraagd waarom nu net hier een nieuwe paragraaf begon, waarom er op deze pagina’s veel witregels zijn, en op andere veel doorlopende tekst, maar een antwoord vond ik niet. Mettes heeft, in overeenstemming met zijn theoretische visie, een dichtwerk geschreven waar je slechts kan ‘instappen’. De tekst bevat geen transcendente Vorm of Inhoud waartoe de lezer zich op een afstand kan verhouden. Hij is een ‘serie’, een ritme, een ‘zuiver functioneren’ waarin de lezer moet ‘pulseren’. N30 lezen is dan ook geen hermeneutische activiteit, maar een ervaring en een gebeurtenis.

4.

N30 mocht dan wel een hoopvolle gebeurtenis zijn voor Mettes, het overheersende gevoel tijdens het lezen van N30 is wanhoop. De tekst confronteert de lezer met de immense controle die de maatschappij en de taal op hem/haar hebben, en toont hoe weinig invloed de lezer zelf heeft. In de eerste plaats lijkt het bijna onmogelijk om niet in clichés te spreken. De identiteit van elke spreker (ook die van jezelf) gaat op in een onpersoonlijk kluwen van gemeenplaatsen.

Allesoverheersend zijn de taal en het denken van de markt en het kapitalisme. Ik gaf al het voorbeeld van de managementstaal die de cultuur inpalmt, maar ook onze geliefde is een product dat ons eigen comfort moet dienen: ‘Je moet me begeerlijk laten voelen!’ Zelfs het mens-zijn valt samen met de markt: ‘Een werkende mens, dat ben ik.’ Een mens kan dan wel kiezen tussen vijftien soorten chips, maar een andere keuze dan die van de hardwerkende Vlaming of Nederlander is er nauwelijks: ‘Soms ben ik bang dat er helemaal geen hoop meer is, dat er maar één keuze is en dat die al door anderen in onze naam gemaakt is.’ De wereld dient zich niet aan als een plek vol mogelijkheden, maar als een gebod waaraan we ons moeten onderwerpen. Aanpassen of verdwijnen, een eis die zich ten volle uitdrukt in het integratiediscours: ‘We wijzen u graag op de verschillende manieren om ons land te verlaten.’

‘Dit is een testament van hoe radicaal de werkelijkheid is geworden’, stelt Mettes in zijn poëtica. De wereld in N30 is eenzaam en gewelddadig: ‘Als je niet van me houdt wil ik niet leven.’ Maar in zijn radicaliteit en overdrijvingen biedt N30 ook een schertsvertoning van onze taal en onze wereld. Er is de imbeciliteit van ons clichématige taalgebruik, maar de tekst staat ook bol van de hyperbolische aforismen en spotzinnen:  ‘We kennen de ethiek van de twintigste eeuw: eerst de atoombom uitvinden en dan maar protesteren!’ Of nog: ‘Ik werd voor dood achtergelaten in eenentwintigste-eeuws Nederland en kreeg alleen dit stomme T-shirt.’

5.

In Politieke poëzie spreekt Mettes de hoop uit dat met deze ‘totale satire’ ‘iets weggemaaid is’: ‘Een zekere gerichte vernietiging laat groeven en kraters achter, die een kaart schetsen voor een volgend avontuur.’ N30 schijt de restanten van taal en tijdgeest een laatste keer uit, en roept tegelijk op tot verzet tegen het heden, tot de ontsnapping aan wat is. Eerst ‘afstemmen’, dan ‘ontstemmen’ om een ‘eigen geluid’ te creëren. Daarvoor is echter discipline nodig, schreef Mettes op zijn blog: ‘Het lijkt me steeds moeilijker zonder strenge discipline persoonlijk te zijn, zowel in het dagelijkse leven als in de kunst.’ Een zware taak, waaraan een mens kan bezwijken. In dit kunstwerk klinkt boven de onpersoonlijke gemeenplaatsen echter een hoogst persoonlijke toon van weerzin en liefde. Waarschijnlijk was het door die toon dat ik, ondanks het stokkende ritme, niet kon stoppen met lezen. N30 is overweldigend: in pagina’s, in zinnen, in materiaal, in taal, ritme, toon, compositie, engagement, wrangheid en (affirmatief) verlangen.

Hans Demeyer studeerde Vergelijkende moderne letterkunde (UGent) en Literatuurwetenschappen (KULeuven); hij bereidt een proefschrift voor over de rol en de innovatieve functie van het lichaam in de Nederlandstalige prozavernieuwing 1960-1970.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.