Populisme moet blijven

Langzamerhand beseffen we dat populisme geen incident of tijdelijke aberratie is: een reinigingsritueel dat het politieke bedrijf kortstondig heeft opgeschud voordat het zijn normale gangetje weer kon hernemen. Populisme is here to stay, het gaat in elk geval niet vanzelf weg, en het kan dus beter worden benaderd als een uitdaging dan als een bedreiging voor het bestaande politieke bestel. Ook omdat het niet simpelweg in de rechterhoek kan worden gedrukt: populisme manifesteert zich evengoed aan de linkerkant van het politieke spectrum, zoals de avonturen van Peter R. de Vries, Jan Marijnissen en Wouter Bos hebben laten zien. Bovendien hebben populistische politici eerder én effectiever dan hun traditionele tegenvoeters weten in te haken op de personalistische tendensen van de huidige mediademocratie.

Kenmerkend voor het populisme is het 'volkse' anti-establishment sentiment. De klassieke 'horizontale' scheidslijn tussen links en rechts wordt als het ware doorsneden door een haaks daarop staande 'verticale' scheidslijn tussen 'gevestigden' en 'buitenstaanders', of tussen 'elite' en 'massa'. Voor traditionele democraten is de klassieke links-rechtstegenstelling de enig relevante of legitieme. Populisten zoals Fortuyn konden hierop 'inbreken' omdat die ideologische scheidslijn tijdens de paarse kabinetten te sterk was vervaagd. Op hun beurt bestempelen populisten de links-rechtstegenstelling als misleidend, omdat zij de meer wezenlijke overeenstemming van belangen tussen de gevestigde partijen aan het oog onttrekt. In hun ogen is de verticale tegenstelling tussen 'volk' en politieke elite dan ook de enige juiste en relevante. Maar in een dynamische democratie is het van belang om beide tegenstellingen open te houden en te activeren.

Foto: Jimmy Kets
HET POPULISME, EEN BLIJVERTJE

Ook David van Reybrouck ziet in zijn pamflet Pleidooi voor populisme dat het populisme in dat opzicht een verrijking kan zijn voor de bestaande politiek. Hij onderscheidt een 'duistere' van een 'verlichte' of 'democratische' vorm: het populisme is weliswaar anti-elitair en anti-establishment, maar niet per definitie antiparlementair of antidemocratisch. De duistere variant beschouwt het volk als een homogeen blok en de volkswil als eenduidig en rechtlijnig. Het verabsoluteert de volkssoevereiniteit en leidt tot misleidende volksmennerij, grove en simpele oplossingen, bangmakerij of juist het beloven van gouden bergen. Het volk moet het centrum van de macht worden en de kloof tussen burger en bestuur moet worden gedicht.

De verlichte vorm van populisme wil de kloof niet dichten maar juist openhouden. Het erkent de noodzaak van politieke elites, maar ziet ook het gevaar van oligarchisering en regentendom — en dus de noodzaak om de elites te controleren en bij de democratische les te houden. Het neemt de noden van de onderkant van de samenleving serieus zonder op de onderbuik te spelen en oneliners als oplossingen te zien. Op die manier fungeert het als een soort 'diepere' oppositiebeweging die kan helpen om de basis van de democratie, het conflict, nieuw leven in te blazen.

De kern van Van Reybroucks pamflet is echter een andere constatering. Het populisme is ook een blijvertje omdat het een solide sociologische basis heeft: het is de uitdrukking van de groeiende tweedeling tussen hoog- en laagopgeleiden in de moderne kennissamenleving. In het spoor van de Nederlandse bestuurskundige Mark Bovens en de Belgische socioloog Koen Pelleriaux wijst hij het opleidingsniveau aan als de basis van een nieuwe maatschappelijke breuklijn die, meer nog dan inkomensgrootte, verschillen in levensstijl, culturele smaak en politieke opvattingen bepaalt. Bovens spreekt van een 'diplomademocratie': de politieke klasse wordt vooral gevormd door hoogopgeleiden. Er is sprake van een groeiende kloof tussen betrekkelijk homogene subculturen: het SBS6-Telegraaf-Radio 538-kamp versus het VPRO-NRC-Radio 4-kamp, waarbij in het eerste materialistische, autoritaire en nationalistische waarden prevaleren en in het tweede postmaterialistische, libertaire en kosmopolitische waarden. Hoe lager het onderwijspeil, des te meer men zich verliezer voelt van de globalisering en de meritocratie, en des te groter het algemene wantrouwen en onbehagen is in de politiek.

Populistische politici geven vooral stem aan het onbehagen van laagopgeleide autochtonen: zij stemmen beduidend vaker op de PVV en de SP. Hoogopgeleiden zijn nauwelijks doordrongen van de ernst van deze zich verdiepende sociale, culturele en politieke kloof. In plaats van het populisme te beschimpen zouden ze de voedingsbodem ervan serieuzer in ogenschouw moeten nemen: de onvrede over de harde kanten van de onderwijsmeritocratie. Volgens Van Reybrouck is het cultuurrelativisme hier een van de boosdoeners: het heeft de laaggeschoolden 'aan de markt cadeau gedaan.' De elite zou daarentegen de cultuureducatie weer ernstig moeten nemen: volksverheffing is geen schande, maar een evidentie in een democratische rechtsstaat. Het lot van de laaggeschoolden is immers te belangrijk om aan het 'duistere' populisme over te laten.

MEER DIRECTE DEMOCRATIE

Van Reybrouck lijkt nogal wat te verwachten van een betere vertegenwoordiging van laaggeschoolden, arbeiders en ouderen in het parlement. Maar dat lijkt me geen begaanbare weg. Die oplossing lijkt te veel ingefluisterd door noties van volkssoevereiniteit en 'mimetische' vertegenwoordiging die eerder thuishoren in het 'duistere' populisme. Ook Pim Fortuyn was hoogleraar, en Rita Verdonk is ook niet van de straat, hoewel zij straattaal probeert te spreken. Alle volksvertegenwoordigers zijn op een interessante manier 'anders' dan hun achterban. Representanten zijn nu eenmaal politieke professionals, ook als zij dit feit ontkennen en poseren als 'volksman' of volksvrouw'. De noodzaak van een politieke elite is in feite de noodzaak van hoogopgeleide beroepsmensen. Het punt is eerder: wie vertegenwoordigen zij, welke burgers identificeren zich met hen en op grond van welke eigenschappen?

Bovens doet hiertoe een interessante suggestie, die past bij de tendensen tot mediatisering en personalisering van de democratie, die door Van Reybrouck jammer genoeg nauwelijks worden gethematiseerd. Directe verkiezingen van gezagsdragers zoals burgemeesters en de minister-president (in de traditie van D66 en Fortuyn) kunnen in zijn ogen een effectieve rem vormen op de elitevorming in de diplomademocratie. Invoering van plebiscitaire elementen in de vertegenwoordigende democratie zou lageropgeleiden niet alleen een zwaardere stem geven bij de rekrutering van de politieke elite, maar zij zou ook de variëteit in politieke stijl en expertise kunnen vergroten, omdat meer ruimte wordt gemaakt voor de symbolische, expressieve en gevoelsgeladen dimensies van politiek. Naast formele kwalificaties in de vorm van titels en diploma's zijn daarbij ook informele kwaliteiten zoals charisma en overtuigingskracht van belang. Op die manier kan een brug worden geslagen tussen de leefwereld van lageropgeleiden en de beleidswereld van de politieke elites. 'Het belangrijkste medicijn tegen een diplomademocratie', besluit Bovens, 'is uiteindelijk toch een gedoseerde vorm van directe democratie.'

Rechtstreekse verkiezingen en andere plebiscitaire vormen (zoals referenda en burgerinitiatieven) zijn dus een manier om het populisme in te bouwen in de bestaande vertegenwoordigende democratie. Door de focus op personen, hun politieke stijl en hun media-uitstraling kunnen meer kiezers zich op een lossere manier identificeren met de door deze personen uitgedragen politieke boodschappen. Het veld van kandidaten wordt verbreed, omdat ook andere dan door de gevestigde partijen 'gediplomeerde' figuren zich als kandidaat kunnen aanmelden. Het aantal kiesmomenten wordt vermenigvuldigd, omdat tussen de vierjaarlijkse Kamerverkiezingen door allerlei lokale en regionale verkiezingen plaatsvinden. Door de personalisering van de keuze voor de minister-president krijgt de burger rechtstreeks invloed op de samenstelling van de regering. Zo brengt een democratisch populisme een politiek systeem naderbij dat een zelfbewuste elite de ruimte geeft, maar tegelijkertijd ook een anti-elitair tegenwicht inbouwt dat voorkomt dat zij zich afsluit van 'het volk' en verandert in een regentesk establishment.

Dick Pels is socioloog en voorzitter van de linksliberale denktank Waterland. Hij schreef o.a. De geest van Pim. Het gedachtegoed van een politieke dandy (2003).

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.