The party goes on! Een wiskundige blik op poëzie

1a Hits a = Poëzie was van 1912 tot 1948 een olympische discipline. Het begon met een Ode au Sport van baron Pierre de Coubertin, de oprichter van de moderne Olympische Spelen, tijdens de editie in Stockholm van 1912. Hij won er onder de pseudoniemen Georges Hohrod en Martin Eschbach zijn enige olympische, gouden medaille ooit. Vanaf de volgende Spelen in Antwerpen (1920) was poëzie een volwaardige discipline en in 1928, 1936 en 1948 maakte men een onderscheid tussen drama, lyriek en epiek. In 1920 won Maurice Bladel met het gedicht Praise of the gods Belgiës enige medaille in deze discipline, brons. Nederland won nooit een medaille.

b = Op de laatste Olympische Spelen veroverde België 3 medailles (1x goud en 2x brons), Nederland 22 (4x goud, 9x zilver en 9x brons).

c = Er werden in Vlaanderen in 2003 28 keer een of meerdere poëzieprijzen uitgereikt. Bij meerdere prijzen gebeurde de verdeling van de categorieën op basis van leeftijd. Over het algemeen blijkt een uitgebreide aandacht voor de jeugd. (Bron: Poëziekrant)

Deze prijzen vallen ten eerste onder te verdelen per provincie: Antwerpen (= cA): 3 prijzen; Vlaams-Brabant (= cB): 8 prijzen; Limburg: (= cL): 1 prijs; Oost-Vlaanderen (= cO): 9 prijzen; West-Vlaanderen (= cW): 7 prijzen.

Daarnaast kan er ook een onderscheid gemaakt worden tussen wedstrijden  voor 1 tot maximaal 5 gedichten (= c': gedichtenprijzen) en wedstrijden voor gedichtenbundels (= c'': bundelprijzen). 20 wedstrijden leveren gedichtenprijzen af, 7 bundelprijzen (waarvan 1 voor een onuitgegeven bundel mét uitgeverscontract) en 1 prijs wordt de ene keer aan 3 gedichten uitgereikt, de andere keer aan een onuitgegeven bundel.

Voor de gedichtenprijzen treden vaak cultuurcentra en gemeentes als organisatoren op. Dat is het geval in Oostende, Brugge (Guido Gezelleprijs), Izegem, Harelbeke, Sint-Martens-Latem (Karel van de Woestijne-poëziewedstrijd), Waasmunster (Armand van Assche-prijs), Lint, Wilrijk (via Cultureel Centrum de Kern) en Sint-Truiden (Guido Wielens-poëzieprijs). Verder nemen literaire tijdschriften (Ambrozijn te Ieper, Apollo te Diest), dichtergenootschappen (Mengmettaal te Herent), uitgeverijen (De Eenhoorn te De Pinte), literaire organisaties (Jeugd & Poëzie te Merchtem, vzw Basiel de Craene te Merendree, De Blauwe Engel te Grimbergen) of algemeen-culturele organisaties (Mano Mundo te Gent, Don Bosco-college te Zwijnaarde, Masereelfonds te Brussel, Marnixkring 'Leeuwercke' te Anzegem, Culturele Centrale Boontje te Sint-Niklaas) de organisatie op zich.

3 van de bundelprijzen worden uitgeschreven door provinciale besturen (West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant), 1 door de verzamelde Vlaamse Provincies (Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provincies) en 1 door de Vlaamse Gemeenschap (de driejaarlijkse Vlaamse Cultuurprijs voor poëzie). Daarnaast is er nog de tweejaarlijkse Hugues C. Pernath-prijs (voor onuitgegeven manuscript met uitgeverscontract) en de Paul Snoek-poëzieprijs (driejaarlijks).

Tot slot en ter vergelijking: c''' = belangrijkste Nederlandse literaire bundelprijzen: VSB-poëzieprijs, Herman Gorterprijs (voor de laatste maal uitgereikt in 2003), Jan Campert-prijs, Ida Gerhardt-poëzieprijs (tweejaarlijks) en voor debuten de Cees Buddingh'-prijs, de Lucy B. en C. W. van der Hoogt-prijs (tweejaarlijks) en de Jo Peeters-poëzieprijs (tweejaarlijks).

(vrij naar hoofdstuk 2 uit de Ilias van Homeros)

d = In de jaren tachtig ontwikkelde de Amerikaan Marc Kelly Smith een podiumwedstrijd voor poëzie. Hij wou poëzie terug aantrekkelijk maken voor het publiek en vond een dynamische manier die vooral op de orale kracht van het woord inspeelt. Het concept 'poetry slam' was geboren.

Een slam-wedstrijd verloopt als volgt: de dichter krijgt een aantal minuten om zijn gedichten op podium voor te dragen / te schreeuwen / te spelen. Het publiek kan door applaus / een naam te schrijven op een blad / een groene of rode kaart in de lucht te steken beslissen welke dichter naar de volgende ronde mag en wie uiteindelijk de finale wint. Vaak, maar niet noodzakelijk, is ook een jury aanwezig. Dan worden twee prijzen uitgereikt: een publieksprijs en een juryprijs.

Poetry slam is een succes in de Verenigde Staten, met meer dan duizend wedstrijden over het hele land. Ondertussen is de rage overgewaaid naar Europa en heeft poetry slam vooral in Groot-Brittannië, Oostenrijk, Duitsland, Italië en Nederland een literair subcircuit gecreëerd. Om zich tot Nederland te beperken: er vinden poetry slams plaats in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Zeist, Amersfoort, Eindhoven, Nijmegen en Utrecht. Overal vinden er maandelijks of tweemaandelijks voorrondes plaats en op het einde van het seizoen ontmoeten de winnaars daarvan elkaar in een grote stadsfinale. De besten van die stadsfinales vechten in een grote landelijke slamfinale in Nijmegen voor de titel 'slammer van het jaar'.

d' = Erik Jan Harmens, Quirien van Haelen, Daniël Dee, Tjitske Jansen, Sieger M. Geertsma en Hagar Peeters zijn begonnen in het Nederlandse podiumcircuit en hebben nu al minstens één bundel mogen uitbrengen. Geertsma werd met zijn debuut genomineerd voor de Cees Buddingh'-prijs, de grootste Nederlandstalige debuutprijs, en Hagar Peeters won de Jo Peeters-Poëzieprijs. Quirien van Haelen is als jongste dichter opgenomen in de bloemlezing van Gerrit Komrij .

Bovendien is er nog meer gebundeld werk op komst van onder anderen Eva Cox (een Belgische uitzondering in dit verhaal),  Peter M. van der Linden (bij uitgeverij Vassallucci, mét cd), de Woorddansers (ook met cd) en een cd met cd-boekje van A.C.G. Vianen.

De VPRO zond vorig jaar de documentaire film SLAMmers uit over Erik Jan Harmens, Sieger M. Geertsma, Eus Kuipers en Sven Ariaans.

e = Luc Coorevits, Gwij Mandelinck en Jozef Deleu leven nog.

f = Het Vlaams Fonds voor de Letteren heeft een lijst van auteurs (waaronder dichters) die je voor een lezing kunt uitnodigen, waar je dan subsidies voor krijgt. Die lijst is te raadplegen op hun site: www.fondsvoordeletteren.be. Voorwaarde om op die lijst te staan: twee boeken bij erkende uitgeverijen.

1b Collateral damage.

 

g = 'Terwijl in Nederland de podia worden beheerst door publiekstrekkers als Ruben van Gogh, Ingmar Heytze, Hagar Peters [sic], Erik Jan Harmens en Tsjead Bruinja, daar zitten de jonge Vlaamse dichters als puistige pubers in zelfgebreide spencertjes zich trillend te schamen voor hun natte dromen over Derrida.

In Nederland is poëzie het domein van het theater, waar geschmierd en gezongen wordt en waar het publiek met satanisch genoegen wordt bespeeld met grollen, emoties en virtuoos vertoon van poëtisch vermogen.

In Vlaanderen is poëzie het domein van de academie, waar niemand van haar durft te genieten uit vrees voor de heilige intifada van het postmodern deconstructivisme of postconstructivistisch modernisme. […]

Wat de Vlaamse poëzie nog het meest ontbeert is avontuur.' (Ilja Leonard Pfeijffer, 'Manifest ten faveure van de glorieuze Vlaamse poëzie' in: Standaard der Letteren, donderdag 19 april 2004, p. 15.)

h = 'Laat ons even het standpunt van de dichter tegenover het publiek als uitgangspunt aannemen. [Wies, xr] Moens zegt: ethische roeping. Waarop ik antwoord: een dichter is als een goochelaar een attractienummer. Moens zegt nog: het publiek is niet vermoeid of waar de dichter spreekt mag de dichter niet vermoeid zijn; of nog: de dichter mag zich om dit vermoeid zijn niet bekommeren. Ik zeg: het publiek is vermoeid. Met recht en reden. Wanneer gemeld wordt: nr. 7, dichter Zoënzo zal gedichten voordragen, geeuwt het publiek. Dat is onfatsoenlijk, maar begrijpelijk. Aan deze dichter Zoënzo nù zijn best te doen het publiek weer te interesseren. Net zoals het publiek reeds vele goochelaars heeft gezien. Maar de goeie goochelaar heeft liefde voor zijn vak; hij wil het diskrediet dat er op drukt wegnemen. Hij vindt nieuwe goocheltoeren, - niet dat eeuwige hoen onder een cylinder - zodat het publiek, weer geïnteresseerd, roept: hei je van je leven!' (Paul van Ostaijen, Verzameld werk / Proza. Kritieken en Essays. De Sikkel e.a.: Antwerpen e.a., [1956]. p. 113.)

i = 'Het [ritme van een gedicht, xr] is er en het werkt per gedicht zoals het werkt, veel meer is er blijkbaar niet over te zeggen. Maar waar het om gaat is dat wanneer we ervan uitgaan dat ritme alleen werkt in de ervaring van het gedicht, de conclusie onvermijdelijk lijkt dat het gedicht alleen bestaat in die ervaring en niet daarbuiten: wat een gedicht tot een gedicht maakt is de ervaring van het gedicht.' J. H. de Roder, 'Het schandaal van de poëzie' in: Het onbehagen van de literatuur. Vantilt: Nijmegen, 2001. p. 28.)

j = 'Sommigen willen de avant-gardistische, experimentele, academische, wereldse poëzie verdedigen tegen het populisme van de Poetry Slams en de sentimentaliteit van Zij die al te Welsprekend hun Hart Uitstorten. Anderen vinden dat net deze populaire dichters en hun publiek beschermd moeten worden tegen de elitaire, onbegrijpelijke, vaak zelfs als onleesbaar bestempelde exploten van het andere kamp. Dit alles echter zijn verdedigingen uit angst, een reflex die - zoals elke doe-het-zelf-therapeut weet - alleen maar tot een nederlaag kan leiden. De enige verdediging die de poëzie echt nodig heeft, is die waarin ze de vrijheid opeist te onderzoeken wat er nog allemaal mogelijk is. En wat zou er allemaal mogelijk zijn wanneer muzikaliteit, retoriekstudie, romantische gevoelens, ideologiekritiek en nieuwe media met elkaar worden gecombineerd? Dat is de vraag en de poëzie van de toekomst is het antwoord.' (Geert Buelens: 'Yo Brother Pound! Dag kleine vis. Nog maar eens een Verdediging van de Poëzie.' in: Yang 2004 (jrg. 40), nr. 2, p. 266-267.)

k = 'vrijdagnacht een feest jippie / superhippies aan de trippie / freakshots de flip flippie / meneertie wat een atmosfeertie / de dj biemie draait spectaculair / wat monotone beatjes in die air' (Peter M. van der Linden, 'Broodje Visgraat' in: Snavel in de wind, bundel in eigen beheer: Dordrecht, 2004. p. 18.)

l = 'Het zou mij als samensteller van dit Groot Verzenboek bijzonder veel voldoening geven wanneer deze 'levensloop in verzen' de lezer nu en dan enkele momenten van stilte en bezinning zou kunnen schenken.' (Jozef Deleu, 'Woord vooraf', in: Groot Verzenboek. Vijfhonderd gedichten over leven, liefde en dood. Vijfde, geheel herziene druk. Lanno en Anthos: Tielt en Baarn, 1992. p. 8.)

m = 'Kiezen, altijd maar kiezen, het valt elk Groot Beschrijf zwaarder. Ik laat de Universiteit van de Liefde voor wat ze is om nog even de sfeer te snuiven bij een van de dapperste gastheren van dit festival. Jozef Deleu stelt de nieuwe aflevering van Het liegend konijn voor, een tijdschrift dat zich volledig vult met het minst modieuze aller genres, de poëzie.' (Eva Berghmans en Inge Schelstraete, 'Kiezen altijd maar zwaarder' in: De Standaard, 26 april 2004.)

Te bewijzen:

 

Poëzie = feest van de taal (A)

Bewijs:

 

I. Uit gegeven e dat Luc Coorevits (leider van Behoud de Begeerte), Gwij Mandelinck (bezieler van Watou) en Jozef Deleu (oprichter van Het liegend konijn en Vlaamse poëziepaus) nog leven volgt niet dat ik deze drie Vlaamse literatuurcoryfeeën dood wens. Dat is een talige gevolgtrekking, geen wiskundige.
Dat ze tot dezelfde verzameling e behoren, betekent wel dat deze drie elementen bepaalde kenmerken gemeenschappelijk hebben. Ik zou die kenmerken als volgt omschrijven: met hun acties (Saint-Amour, Geletterde Mensen en Koningsblauw door Behoud de Begeerte, de poëziezomer van Watou, Poëten in het Vlaams Parlement, Het liegend konijn) willen ze een vrijplaats voor poëzie in het leven van ieder bevechten. Poëzie is voor hen synoniem van een ruimte waar je tot 'stilte en bezinning' komt, zoals Deleu het in l uitdrukte. Die gewijde stilte is ook een conditio sine qua non om op de poëziezomer van Watou naar voordragende en altijd ernstig klinkende dichtersstemmen te luisteren.
Ook de activiteiten van Behoud de Begeerte presenteren zich als 'een literair avondje uit', los van de dagelijkse beslommeringen, al durft de programmatie wel verschillende richtingen uit te gaan. Op de laatste Saint-Amour waren bijvoorbeeld ook Hagar Peeters en Tjitske Jansen uitgenodigd. En de laatste Geletterde Mensen was stoer ingekleurd met Paul Mennes, Christophe Vekeman en Mauro Pawlowski. Maar dat zijn dan weer romanciers en een rockmuzikant, dus eigenlijk moeten ze uit deze opsomming geschrapt worden. Hetzelfde geldt voor de andere Geletterde Mensen van vorig seizoen en de helft van het Saint-Amourprogramma.
Uit e volgt dat de volgende visie op het dichterschap in Vlaanderen nog levend is: 'De dichter vraagt om begrip van de toehoorder. Het gedicht vraagt om inhoudelijk gevat te worden wanneer hij het onzegbare wil uitdrukken.' We noemen dit n.

II. Gegeven g komt uit een manifest dat Ilja Leonard Pfeijffer uitsprak op de laatste editie van het Groot Beschrijf en dat later in Standaard der Letteren verscheen. (Tussen haakjes en los van Pfeijffer: krantencitaat m over Het liegend konijn toont hoe de poëzie door de media als een marginaal aspect van het literaire gebeuren wordt gepercipieerd.) Met cijfers over de genomineerden en de laureaten van de twee grootste Nederlandse poëziewedstrijden onder zijn imposante oksels (VSB-Poëzieprijs en Cees Buddingh'-prijs, zie c''') probeerde Pfeijffer aan te tonen dat het met de Vlaamse poëzie slecht gesteld was. Vlamingen waren namelijk ondervertegenwoordigd. Jos Joosten heeft  twee weken later in een antwoord onder de omineuze titel 'Springlevend geneuzel' wel de filosofische en maatschappelijke inslag van de Vlaamse poëzie verdedigd. Hij ging ervan uit dat iedereen wel de betrekkelijkheid van jury's zal inzien. Zijn betoog neemt niet weg dat (1) Pfeijffer blijft gelijk hebben dat de Vlaamse poëzie als geheel 'avontuur ontbeert' (h), in die zin dat ze bijna geen theatrale, publieksgerichte kant heeft, terwijl je in Nederland omgekeerd wél ook filosofisch geïnspireerde dichters terugvindt; en (2) dat op het einde alleen de medailles onthouden worden. Vergelijk het met gegeven b: de medailleverdeling is wat we uiteindelijk van de Olympische Spelen zullen onthouden. De betrekkelijkheid van een jury heeft ook in Athene niet verhinderd dat de Zuid-Koreaan Tae-Young Yang door fouten van enkele juryleden op het individuele turnkampioenschap naast het goud greep.
Daarbij is het een vreemde vaststelling dat er in Vlaanderen voldoende kermiskoersen voor losse gedichten zijn (c'), meer dan in Nederland in elk geval, maar dat we toch opmerkelijk minder bundelprijzen winnen, in c''' en die prijzen van c'' waar zowel Vlamingen als Nederlanders aan mogen deelnemen. We noemen deze vaststelling cx.
(Terzijde: Ilja Leonard Pfeijffer en Jos Joosten zijn beiden Nederlanders die zich over de Vlaamse poëzie ontfermen. Leve het Hollandse paternalisme!)

III. De vaststelling cx roept een verdere vergelijking met gegeven b op, en dan vooral met de analyse van de medaille-oogst in Belgische kranten. Volgens die kranten schiet de topsportbegeleiding al van bij de jeugd tekort. De atleten die toch aan de top geraken, hebben dat eerder aan hun eigen wilskracht en aan een gezonde portie toeval te danken dan aan de juiste en deftig betaalde trainers van het BOIC. Ook moet een sporter niet proberen goed te scoren op provinciale en Belgische kampioenschappen, maar gaat hij beter zoveel mogelijk internationale ervaring opdoen.
Het laatste geldt ook voor de gedichtenprijzen (c'). Het organiseren van dergelijke wedstrijden kan op een promotie van de poëzie bij jongeren lijken, maar uiteindelijk levert het alleen maar drie (meestal middelmatige) winnaars en veel ongelukkigen op, die beiden zonder inzicht in hun kwaliteiten of fouten naar hun kamertje worden teruggestuurd. Een poëziewedstrijd staat mooi op de culturele cv van de organiserende steden of literaire organisaties en is gemakkelijk te regelen: een beetje promotie via de bibliotheken, drie grote namen als juryleden aantrekken en de binnenkomende gedichten naar hen doorsturen, zij doen de rest wel. Oh ja, en vergeet de receptie na de prijsuitreiking niet! Ik durf te betwijfelen of het zijn gepredikte doel bereikt.
Ook hier geldt dat goede dichters alleen maar op eigen doorzettingsvermogen en met een gerichte (en soms illegale) inspuiting toevallig tot publicaties komen. Er is te weinig begeleiding van de jongeren. We noemen dit o.
Behalve enkele plaatselijke poëziecursussen begeleiden slechts twee grote spelers de jonge dichters: Jeugd & Poëzie organiseert naast de Soetendaelewedstrijd ook poëzie-ateliers voor middelbare scholen en biedt persoonlijke begeleiding aan, en ook het Beschrijf organiseert workshops en begeleiding. Omdat die begeleiding zo gering is, noemen we ze -o. Het is jammer genoeg een wiskundig axioma dat o = -o = +o

IV. Aan de publicatie van het werk van podiumdichters, zoals opgesomd in d', zit zeker een commercieel kantje. Een uitgever kan er met enige zekerheid op vertrouwen dat deze dichters zichzelf verkopen. Maar laat mij, met Buelens' pleidooi voor een aan één zeel trekkende poëzie (j) in het achterhoofd, de redenering even omdraaien. Een sterke podiumact kan een goed lokmiddel zijn om mensen ook nog eens een poëziebundel te doen kopen, en wie weet zelfs lezen. Een optreden kan mensen warm maken voor poëzie. Een optreden kan mensen zin doen krijgen om de tekst te herlezen. En dan is het goed dat een uitgeverij voor die mogelijkheid zorgt.
Ik wil hiermee niet de papieren dichters, die maar node (en goedbetaald) vanachter een katheder willen staan neuzelen, veronachtzamen. Ik schaar mij achter de definitie van poëzie die J. H. de Roder in i geeft: 'wat een gedicht tot een gedicht maakt is de ervaring van het gedicht.' Maar de ervaring van het horen van een gedicht dat met het hele lijf en leden van de performer naar voren gebracht wordt, is een andere ervaring dan de leeservaring van bijvoorbeeld een gedicht uit We zagen ons in een kleine groep mensen veranderen van Oosterhoff, dat voor de helft doorstreept en met de hand herschreven is. Dit is niet voordraagbaar, net zoals sommige voorgedragen teksten op papier hun orale kracht kunnen verliezen. Het papier en het podium zijn twee specialismen met elk hun eigen spelregels.
Dat betekent niet dat er voor beide ervaringen niet met succes hetzelfde materiaal gebruikt kan worden. Ik denk maar aan de voordracht van de hermetische dichter F. van Dixhoorn op De Nachten vorig jaar, aan Ilja Leonard Pfeijffer op de hommage aan Komrij in Watou, of aan een bekroonde podiumdichteres als Hagar Peeters. Of als dat nog niet overtuigt, zoek dan een cd van Lucebert.

V. De visie op poëzie van Jozef Deleu en co (n) botst met De Roders definitie (i). Of toch op het eerste gezicht. Bij nalezen is n slechts één weg om tot de ervaring van het gedicht te komen. Nogmaals: deze visie op het dichterschap leeft nog en ze mag voor mijn part gerust blijven leven. Ik hoop alleen dat ik het recht heb om een gedicht op een andere, niet uitsluitend op begrip gestoelde manier te ervaren.

VI. In f sprak ik van de lezingenlijst van het Vlaams Fonds voor de Letteren. Deze lijst is louter op publicaties gebaseerd en de auteur kiest zelf of hij wel of niet op de lijst komt. Ze houdt geen enkele garantie in dat de auteurs op die lijst goede lezingen kunnen houden en/of dat hun werk daarvoor geschikt is. Omgekeerd bewijst de praktijk dat die lijst voor lokale literaire activiteiten gretig gebruikt wordt, aangezien ze zo goed als de ontvangst van subsidies verzekert. Jonge, nog niet gebundelde dichters mogen daarentegen evenveel tijd en energie in hun werk investeren, ze moeten het in het beste geval met een vergoeding voor reisonkosten doen.
Dit is geen pleidooi voor meer investeringen door het Vlaams Fonds voor de Letteren. Het zou wél prachtig zijn mochten café's en andere gezellige plaatsen open podia voor of met poëzie organiseren, mochten ze voor die open podia het format van de poetry slam gebruiken, mochten de lokale overheden in plaats van weinig stimulerende poëziewedstrijden eens een echte vrijruimte creëren voor jongeren die met poëzie willen bezig zijn, mochten de poëziefestivals in Herentals en Denderleeuw, die zich in hun programmatie wel op de podiumdichters en plaatselijke jongeren richten, en ook het internationale krikri-festival eind november in Gent, meer aandacht en vooral meer volk krijgen, mochten ook de grote organisatoren minder op veilig spelen en meer experimenteren, meer durfkapitaal investeren. Oefenruimte is nodig, plaatsen waar publiek en dichter elkaar kunnen zien en horen en ruiken, mogelijkheden om als beginnende dichter op je bek te gaan en opnieuw te proberen en te leren van elkaar en van de commentaren, podia waar uitgevers en literaire tijdschriften nieuw talent actief kunnen ontdekken.
Om opnieuw Ilja Leonard Pfeijffer te citeren: 'Maar het is nog niet te laat. De Vlaamse poëzie kan nog van de ondergang worden gered.' De eerste tekenen van verandering kunnen opgetekend worden: Poëzie 2004 te Gent (organisatie: Les Nuits Tout Court en Ontroerend Goed) dat in het format van het tv-programma Idool 2004 naar de beste poëzie-performer op zoek gaat en dat vorig jaar gewonnen werd door Peter M. van der Linden (met als absolute topper het gedicht 'Broodje Visgraat' (zie k voor de eerste strofe, maar je had het moeten horen); Stichting Zondag, De Muzeval en de Arenbergschouwburg (drie Antwerpse organisaties die maandelijks of in het geval van Stichting Zondag zelfs wekelijks open podia organiseren waar ook poëzie ruim plaats krijgt); Velaines 2004 (een weekend in september op het domein van het oblatenklooster in Velaines waar vzw Marcel onder andere een poetry slam organiseerde); Bar del Sol (Leuvens café  dat vanaf de eerste zondag van november de eerste maandelijkse slam met voorrondes organiseert; de winnaar mag onder andere op het avondprogramma van de Gedichtendag in Leuven). Tot slot is er de onlangs opgestarte weblog parlando.skynetblogs.be die alle informatie over poëzie in Vlaanderen verzamelt.

VII. Volgens Van Dale is een feest een 'plechtige, vreugdevolle viering'. Stel dat de te bewijzen hypothese A niet zou kloppen, dan zou dat betekenen dat poëzie ofwel geen plechtige, ofwel geen vreugdevolle viering van de taal is (- A = - (B of C) = - B en - C), te vervangen door wat boven uiteengezet is. In punt I van het bewijs is er echter uiteengezet hoe in Vlaanderen het algemene beeld van 'een literair avondje uit' een plechtige zaak lijkt, waar de toehoorder tot de inspannende handeling van het begrijpend luisteren wordt uitgenodigd. Omgekeerd houdt de podiumpoëzie zoals omschreven in punt IV - en de schuchtere Vlaamse stappen in punt VI - de vreugdevolle kant van de poëzie in, waarbij de ervaring boven het begrip komt te staan. Omdat beide varianten niet proberen om de poëzie naar het alledaagse leven te brengen, maar zich bewust uit het alledaagse onttrekken (beiden zijn en blijven een literair avondje uit, maar wel met andere verwachtingen voor het publiek) voldoen ze ook aan de definitie van een viering.

Omdat zowel -B als -C ontkend kan worden en bijgevolg ook -A, achten we onze stelling bewezen: poëzie = feest van de taal.

The party goes on! Of om het wat plechtiger uit te drukken: dat de poëzie in Vlaanderen nog vele vreugdevolle momenten moge beleven.

 

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.