Mooie Jonge Godenkinderen?

Religie is een deken die we moeten afwerpen om ons ware ik vrij te maken: met dat idee heeft een hele generatie schrijvers ooit zijn stempel op de Vlaamse literatuur gedrukt. Fikry El Azzouzi, kersvers winnaar van de Arkprijs van het Vrije Woord, breekt met dat idee in zijn roman Drarrie in de nacht. En hij is niet alleen. Wollah, hier is de postseculiere literatuur.

Onlangs verklaarde Tom Lanoye op de VRT dat we de oorzaak van het fenomeen van de ‘Syriëstrijder’ moeten zoeken bij de ‘vadsige, koloniale oorlogen’ die het Westen voert. In één adem kapittelde hij ook de volledige Vlaamse politiek, die met haar anti-islamitische houding een hele generatie moslims van zich vervreemd zou hebben. In Drarrie in de nacht (2014) van Fikry El Azzouzi vinden we een ander verhaal. In deze roman zetten niet alleen de allochtone moslims, maar jongeren van álleachtergronden zich af tegen een samenleving vol postmodernisme à la Lanoye. In de religie zoeken deze jongeren een nieuw kostbaar weefsel. Hun zoektocht is geen geïsoleerd fenomeen, maar maakt deel uit van een grotere literaire én maatschappelijke beweging, die door vele critici en schrijvers nog steeds niet erkend wordt.

Fikry El Azzouzi wordt weleens beschouwd als een schrijver van de ‘allochtone’ of ‘multiculturele’ literatuur, geschreven door de kinderen van de eerste, naoorlogse migratiegolf. In Nederland kregen we al in 1995 een golf van debuten van namen als Benali, Bouazza en Stitou. Zij hebben zich ondertussen afgezet tegen de neiging hun werk enkel op basis van hun allochtone achtergrond te lezen. In Vlaanderen was het wachten tot 2004 voor er van een gelijkaardige literatuur sprake was. Waarom is niet geheel duidelijk, al kan een ontbrekend integratie- en taalbeleid met bijhorende literaire organisaties in het middenveld een rol gespeeld hebben. Met schrijvers als Fikry El Azzouzi beginnen we dat verlies nu eindelijk in te halen. Voorlopig wordt in Vlaanderen nog steeds gesproken over ‘allochtone schrijvers’, maar wellicht zal die term ook hier spoedig gecontesteerd worden. In afwachting daarvan wil ik alvast voorstellen om het te hebben over de ‘postseculiere’ literatuur.

Drarrie is Vlaamser dan je op het eerste gezicht zou denken

Drarrie in de nacht is geschreven vanuit het perspectief van Ayoub en speelt zich af in een fictief dorp in het Waasland. De hoofdpersonages zijn drarries, ook wel eens belerend ‘hangjongeren’ genoemd: adolescenten die op straat rondhangen zonder concreet doel, en – in dit geval althans – voortdurend flirten met criminaliteit en marginaliteit. Maar Drarrieis Vlaamser dan je op het eerste gezicht zou denken. Wie de exotisch klinkende namen weglaat en de religie even buiten beschouwing laat, kon evengoed een roman van Herman Brusselmans gelezen hebben. Want wat verhaalt dit boek uiteindelijk? Een ‘geniale’ schrijver vertelt over enkele (nachtelijke) escapades door een ingedommeld dorp in Vlaanderen, hij ontmoet er primitieve dorpelingen, gaat enkele weinig vervulling schenkende seksuele betrekkingen aan, sluit vriendschap met enkele marginale figuren, bezoekt met hen de hoerenbuurt en stoot uiteindelijk zowel dorp als vriendenkring van zich af in een grote narcistische beweging. En dat alles tegen een achtergrond van seksuele perversiteit, druggebruik en de vage dreiging van een onbegrijpende, autoritaire vaderfiguur.

66_Dessin_Drarrie_700.jpg

Het kon de korte inhoud van Ex-drummer of Vergeef mij de liefde zijn. Zonder veel moeite kunnen we in de marginale vrienden van Ayoub The Feminists herkennen, ‘de slechtste band die Gent ooit gekend heeft’. De absurde overdrijvingen, net als het snuiven, schelden, vechten en neuken uit het morele universum van Brusselmans, vinden we ook terug in de nachtelijke activiteiten van drarries Karim, Fouad of Ayoub. Wanneer Brusselmans de marginale types (‘kaffers’) die hij ontmoet in Ex-drummer, beschrijft als de ‘kinderen van een verloren generatie’, gaat die typering evengoed op voor de losers (‘kafir’) waarmee Ayoub omgaat.

Meesters in cynisme

Is El Azzouzi dan een kind van de literaire generatie van de ‘mooie jonge goden’, genoemd naar de gelijknamige bundel uit 1986? Schrijvers als Brusselmans, Lanoye, Hertmans, Hemmerechts … profileerden zich in de jaren 1980 door genadeloos af te rekenen met het Vlaamse verleden dat zij getekend zagen door provincialisme, paternalisme, opportunisme en starheid. Centraal in hun werk stond het vrijgevochten individu, het autonome Ik. Dat ego keek vanuit zijn geniale hoogte neer op het niet-geniale, kleinburgerlijke volk, geplaagd door de neuroses en onvrijheden van religieuze en seculiere vormen van identiteit. Het resultaat van die distantiëring is echter allesbehalve vrijheid of autonomie, maar juist een nieuwe afhankelijkheid van allerlei andere neuroses en depressies.

Lees Het Goddelijke Monster van Lanoye, waarin de hoofdfiguren ten prooi vallen aan allerlei vormen van vervreemding die de ‘vrije’ maatschappij zijn gaan kenmerken. In zijn roman Kartonnen Dozen lazen we al hoe het ik-personage, de schrijver, zich van de religie (het christendom) afkeert. Net als de politiek, de wet en de familie is de religie slechts een ‘fictie’, gegrondvest op angst voor de leegte. Ook Brusselmans is altijd een meester geweest in het weergeven van die cynische realiteit. Het individualisme en postmodernisme van deze groep schrijvers vormde voor hen nog een vast gegeven waar geen alternatief voor was, een wereld die ze telkens opnieuw verdedigden door van elk alternatief een karikatuur te maken en het – soms vol melancholie, soms cynisch, soms hoopvol – af te wijzen. De schrijver is god, en duldt geen ‘valse’ goden naast zich.

Zo lezen we in Ex-drummer een steeds terugkerend verhaal over ‘de overleden koning van Siam’, die werd ‘aanbeden’ als een ‘koning met goddelijke uitstraling’. Deze overleden Messias staat weer op uit het rijk der doden, om ‘in een lange mantel gekleed’ naar de aarde terug te keren, waar hij helaas door niemand herkend wordt. Met deze karikatuur van een klassiek religieus motief wordt de oude religie vervangen door het cynisme van de nieuwe jonge goden. ‘Kortom, als de verrezen god niet wordt herkend (…) is het niet meer dan normaal dat de goden cynisch worden.’ Vanzelfsprekend is de literatuur van de jaren 1980 en 1990 meer dan alleen deze groep, maar hun werk heeft de standaard gezet waar hedendaagse schrijvers als El Azzouzi zich aan meten én tegen afzetten. Dat heeft dan ook vooral te maken met hun visie op religie.

Religie als vangnet

In het nog jonge oeuvre van El Azzouzi zien we aanvankelijk een gelijkaardige karikatuur van de religie. Bijvoorbeeld wanneer de schrijver – net zoals de ‘mooie jonge goden’ – in zijn debuut Het Schapenfeest worstelt met het kneuterige provincialisme van zijn ouderlijke generatie. Ergens in de roman heeft de jonge Ayoub een surrealistisch gesprek met een schaap genaamd ‘De Enige Echte’, dat volgens de tradities van zijn vader geofferd moet worden. Het boek beschrijft hoe de schapen in twee kampen worden opgedeeld: zij die graag geofferd worden en zij die niet geofferd willen worden. ‘De Enige Echte’ behoort tot de eerste categorie, en geldt in die zin als een duidelijk symbool van het religieuze offer binnen de praktijk van het islamitische offerfeest. Wanneer dit schaap zo gewillig wordt dat het zich spontaan op zijn rug wentelt, tonen zich zelfs christelijke invloeden. De uiteindelijke weigering van de vader ‘met de merguezevingers’ om het schaap te slachten, omdat hij denkt dat het ziek is, is dan ook meer dan een louter humoristische wending.

De jonge Ayoub voert een surrealistisch gesprek met een schaap genaamd ‘De Enige Echte’

Drarrie in de nacht is noch absurd, en slechts zelden humoristisch. Integendeel. In deze roman zien we hoe de karikaturen (‘cartoons’) van de vorige schrijversgeneratie soms juist gewelddadig weggedrukt worden door de politieke fantasieën van een nieuwe generatie. Ook voor enkele personages in Drarrie die zich tussen de Marokkaanse en de Vlaamse cultuur in bewegen, vormt de islam het enige vaste referentiekader. Wanneer de intussen volwassen Ayoub uit het huis van zijn vader geschopt wordt en ‘s nachts door de straten van zijn dorp gaat dwalen, komt hij opnieuw in contact met de religie. Ditmaal in de gedaante van Kevin, ‘de mislukte Vlaming’ die zich bekeerde en nu Karim heet, en die plots gekleed in witte bidmuts en Afghaanse klederdracht bij de hoofdpersonages binnenvalt en met een megafoon de islamitische oproep tot het gebed begint te zingen.

66_Dessin_© Simon Lynen_700.jpg

Aanvankelijk doet Ayoub het in zijn broek, maar later wordt de religie voor sommige personages onverwachts een vangnet. Na een mislukt experiment van de pedofiele Meneer Harry met een van de Marokkaanse jongens, en de zelfmoord van het slachtoffer, blijft een vreemde schaduw de anderen achtervolgen. Zij vinden onverwacht troost in de religie, misschien vergelijkbaar met de plotse bekering van François na de dood van zijn moeder in Michel Houellebecqs Soumission. De drarries zweren tv en Playstation af en bestuderen nog enkel de koran of de hadith. Hun discussies op Facebook gaan ook alleen nog maar over religieuze kwesties. De religie helpt de jongens om hun agressiviteit in te dijken. Dankzij de voorstelling van het kwaad in de islamitische figuur Ibliss weten ze de eigen demonen te bevechten. El Azzouzi weet heel goed: de mens is geen god, ook niet als die mens schrijver is. Mensen hebben immers soms nood aan een identiteit, religieus of niet, om troost te vinden en zich aan op te trekken in moeilijke tijden. Maar tegelijk weet El Azzouzi ook dat je religie niet zomaar romantisch kunt verdedigen. Er is immers ook nog zoiets als radicalisering.

‘Soms vraag ik me af wat de zin of onzin van het leven is. Je wordt geboren, je hangt hier wat rond en daarna word je een smakelijke maaltijd voor wormen en larven. En maar hopen dat je in de hemel zult belanden. Ik heb geen hoop, dus ik heb geen angst. Ik weet dat wij niets zijn. En weet je wat? Ik wil ook niets zijn. Niets zijn is gemakkelijk, je hebt geen verantwoordelijkheid, geen druk, geen last.’

Deze cynische zin toont tegelijk hoeveel de drarries gemeen hebben met The Feministsén hoeveel ze ervan verschillen. Er is hun cynisme, maar tegelijk ook hun hoop op de hemel, zelfs al lijkt die weinig oprecht. Misschien als compensatie voor die onoprechtheid lezen we enkele pagina’s verder al radicale uitspraken als ‘diep vanbinnen is iedereen als moslim geboren’ en ‘als je een vrouw met reden slaat en het doet haar niet te veel pijn, dan valt het wel mee’. Heel scherp beschrijft El Azzouzi het vreemde samengaan van het fanatische religieus-politieke activisme van de bekeerling én het complete gebrek aan diepgaande religiositeit dat het fenomeen van de ‘Syriëstrijders’ kenmerkt. Dat toont vooral hoe sterk dat fenomeen beïnvloed is door het Europese naoorlogse individualisme, en hoe het zich daar tegelijk gewelddadig van afkeert.

Net zoals de ‘mooie jonge goden’ religieuze en seculiere identiteiten niet simpelweg afwezen, maar er juist een karikatuur van maakten, zo distantiëren de drarries zich niet van het cynisme van de vorige generatie, maar transformeren ze het in iets nieuws, iets dat enerzijds wel een karikatuur is, maar anderzijds ook bloedserieus. Zo krijgt de imam van het fictieve dorp, die zich verzet tegen hun radicale ideeën, een hilarisch thuisbezoek dat uiteindelijk dramatisch eindigt. Verstoten door hun eigen religieuze gemeenschap verkiezen de jongeren dan maar een ander politiek project, even karikaturaal als dodelijk. Ze trekken naar Syrië, na eerst met enkele brandbommen wraak te hebben genomen op de samenleving die hen afwijst. In een aanval van morele paniek beslist Ayoub echter op het laatste moment te blijven.

In de overgang

Voor deze nieuwe beweging, die religie niet langer een cynische maar juist een politiek actieve rol toebedeelt, gebruikt men in de literatuurkritiek al een tijdje de term ‘postseculier’. Het is een term die bij het grote publiek bekend is geraakt nadat Duits filosoof Jürgen Habermas hem gebruikte in zijn speech op de jaarlijkse Friedenspreis des Deutschen Buchhandels in de Paulskirche van Frankfurt am Main, niet toevallig één maand na 9/11. In de literatuurkritiek duidde de Amerikaanse criticus John McClure al eerder op de zoektocht van schrijvers zoals Thomas Pynchon, Don DeLillo of Toni Morrison naar een nieuwe verhouding tussen religie en moderne samenleving. Wat al deze denkers en schrijvers delen, is het besef dat de religie toch niet van het wereldtoneel zal verdwijnen. Ze zal niet vervangen worden door autonome, geheel op zichzelf staande individuen. Net als Ayoub aan het slot van Drarrie wijzen ook Pynchon en co wel de meer fundamentalistische varianten van religie af, maar vinden we in hun werk niet langer de cynische of melancholische karikaturen van de vorige generaties.

De drarries transformeren het cynisme van de vorige generatie in iets nieuws

De postseculiere literatuur wijst religie niet af, maar experimenteert ermee. En dat gebeurt met een vrijheid die tot voor enkele jaren nog ondenkbaar was. Haarpersonages leven met een bepaalde vorm van religiositeit, maar behoren nooit tot een welgeordend universum van religieus geloof. Ze lijken eerder gestrand in het domein van de overgang, eindeloos dwalend tussen de seculiere wereld en de wereld van de religie. Ze aarzelen om verder te trekken en hun onstabiele wereld achter te laten. Ook in de Europese literatuur is deze tendens de laatste jaren zichtbaar geworden, met lokale romans als Het Licht van Jeroen van Rooij en Wij van Elvis Peeters. Ze schetsen kleine, spirituele gemeenschappen rond een vorm van melancholische, gefragmenteerde transcendentie, gecombineerd met een bij momenten ranzig en wreed wordend cynisme. Ook Soumissionvan Michel Houellebecq past in deze tendens. Misschien kunnen we er zelfs autobiografische werken als Lach met de Duivel van Yehya Kaddouri en Ongeloofwaardig. Hoe ik mezelf radicaliseerde – en daar weer van terugkwam van Dennis Abdelkarim Honing aan toevoegen, alhoewel die eigenlijk niet als literatuur bedoeld zijn.

Het is deze ‘postseculiere literatuur’ waar een schrijver als El Azzouzi toe behoort, eerder dan tot een ‘allochtone’ of ‘multiculturele’ literatuur. Meer nog, misschien is Drarrie in de nacht wel een roman die zijn tijd enigszins vooruit is, omdat El Azzouzi beter dan zijn collega’s de confrontatie beschrijft met een samenleving die jongeren – vaak tegen hun wil in – met haar afwijzende houding tegenover religie dwingt om keuzes te maken en het stadium van het experimenteren achter te laten.

De cartoons voorbij

Waarom wijt Lanoye de religieuze radicalisering bij jongeren eenzijdig aan de islamofobe houding van westerse landen? Mocht hij Drarrie in de nacht en andere postseculiere romans goed lezen, zou hij merken dat deze jongeren – die evengoed blanke, autochtone jongeren zijn, zoals Kevin (‘Karim’) – vooral lijden onder de vervreemding en de fragmentatie die zijn eigen generatie mee gecreëerd heeft. Wiezich eerst uitput in het systematisch deconstrueren van elke vorm van maatschappelijk weefsel, tot er enkel cynisch individualisme overblijft, hoeft niet verbaasd te zijn wanneer opgroeiende migranten of autochtone jongeren zich nergens mee kunnen identificeren, en uiteindelijk op zoek gaan naar radicale alternatieven. In die zin vertelt de postseculiere literatuur ons allereerst dat niet alleen de politiek, maar ook schrijvers hun verantwoordelijkheid moeten nemen, door te bouwen aan een kritische samenleving die religies én seculiere identiteiten bekijkt met respect. Wat dat betreft gaat ook de literatuur van Lanoye niet geheel vrijuit.

Aan het slot van Drarrie beseft de schrijver tot zijn eigen afschuw dat hij een verhaal van religieuze radicalisering heeft geschreven. Daarin zijn het niet de cynische goden van Brusselmans die uit het rijk der doden zijn teruggekeerd, maar een andere doodgewaande koning: de khalīfah. De mooie jonge goden hebben jonge godenkinderen gebaard. Of ze even mooi zijn, is nog maar de vraag.

 

David Dessin schrijft aan UAntwerpen een proefschrift over de invloed van het negentiende-eeuwse en vroeg twintigste-eeuwse godsdienstdebat op het werk van Franz Kafka en zijn tijdgenoten.

- Fikry El Azzouzi, Drarrie in de nacht, Antwerpen: Vrijdag, 2014.

- Herman Brusselmans, Ex-Drummer, Amsterdam: Sanoma Magazines Belgium met licentie van Prometheus, 2007.

- John McClure, Partial Faiths: Postsecular Fiction in the Age of Pynchon and Morrison. Georgia: University of Georgia Press, 2007.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.