Met harde hand: mentorschap in film

De weg van talentvolle belofte naar topsporter of creatief genie is lang, en wordt zelden succesvol afgelegd zonder ervaren begeleider. In cinema is ‘de mentor’ dan ook een opvallend populaire en vaak voorkomende rol. Uit de analyse van een aantal films blijkt dat de ontwikkeling van talent in cinema vele meesters kent, met verschillende en vaak onorthodoxe visies op mentorschap.

Hoewel pedagogisch discutabel, is het idee dat talent kan worden gestimuleerd met negatieve bekrachtiging niet onpopulair. Daar gaat Whiplash (Damien Chazelle, 2014) over: een strenge leraar drijft een geniale leerling tot het uiterste om hem te doen excelleren. Complimenten geeft hij niet graag. In zijn eigen woorden: ‘The two most harmful words in the English language are “good job”.’ Het doel heiligt dan wel de middelen, maar er zijn ook neveneffecten: zo haken de ‘bijna-genialen’ meestal af, en je kan je afvragen of de handen van een drummer echt moeten bloeden om toch maar de perfectie te bereiken. Een plaat mag misschien ook gewoon iets minder perfect klinken.

Naast een goede soundtrack en een flitsende montage biedt Whiplash puike acteerprestaties van J.K. Simmons als de bijna psychopathische orkestdirigent Terence Fletcher en Miles Teller als begaafde drummer Andrew. Alleen jammer dat het happy end het cliché van de man-met-een-missie bovenhaalt en zo de facto het terroriseren van leerlingen rechtvaardigt. Plots vervalt de film dan toch in de meligheid die de meeste films uit het genre typeert.

68_Verde_Whiplash (Damien Chazelle, 2014).jpg

Inspirerende leerkrachten die alles geven voor hun leerlingen, zijn een terugkerend onderwerp in cinema, met films zoals Lean on me (John G. Avildsen, 1989), over een directeur die een problematische school redt van de verloedering; Dead Poets Society (Peter Weir, 1989), over een leraar die gelooft dat vrolijke rebellie een plaats verdient in het onderwijs; of Dangerous Minds (John N. Smith, 1995), waarin leerkracht LouAnne Johnson (Michelle Pfeiffer) alle truken uit de doos haalt om haar intelligente maar achtergestelde leerlingen te motiveren voor school; of wat de antithese van Whiplash zou kunnen zijn, Mr. Holland’s Opus (Stephen Herek, 1995), een wegwerpdrama dat zelfs Richard Dreyfuss én William H. Macy niet konden redden van de vergetelheid.

De tijd dringt

Mr. Holland’s Opus is een aaneenschakeling van platitudes – van de artiest als langslaper tot de Afro-Amerikaan met een studietoelage verbonden aan sportprestatie – die samen het voorspelbare verhaal vormen van een muziekleerkracht die alle persoonlijke ambitie opzijschuift voor zijn studenten. Wat begint als een bijjob om de kosten te dekken terwijl Dreyfuss (Mr. Holland) zijn grote symfonie componeert, neemt gaandeweg steeds meer tijd en energie in beslag. Zijn diensten spreiden zich uit van een onhandige klarinettiste die voor elke les een half uur lang tevergeefs op haar instrument wil oefenen, tot avondwerk om de muziek van een klasvoorstelling op punt te krijgen. En daartussenin: altijd het aanmoedigen. Ondanks alles. De buitenwereld is al ontmoedigend genoeg om ook nog eens in te hakken op de wil en motivatie van een mens op zo’n prille leeftijd.

‘A teacher has two jobs’, zegt de strenge directrice van de middelbare school: ‘Fill young minds with knowledge, but more important, give those minds a compass so that knowledge doesn’t go to waste.’ Mr. Holland probeert dus een brug te slaan naar de leefwereld van de jongeren en maakt gebruik van alle middelen denkbaar – de omstreden rock-’n-roll inbegrepen, tot spijt van ouders uit de Amerikaanse suburbia die het genre met verval associëren – om ook een kompas voor hen te worden. Ondertussen wordt hij geconfronteerd met de tijdelijkheid van zijn opdracht: je hebt maar een paar jaar om het leven van je leerlingen te beïnvloeden.

Dat tijdsgebrek is nog meer uitgesproken in het Belgische, Oscargenomineerde Le maître de musique (Gérard Corbiau, 1988). De film brengt het verhaal van operazanger Joachim Dallayrac, die geheimhoudt dat hij stervende is, zijn carrière onverwacht stopzet en zijn laatste dagen volledig wijdt aan de opleiding van twee jonge zangers: de talentvolle schone Sophie en de zingende zakkenroller Jean. De film exploreert de ouderdom, de nood aan zingeving van een kinderloze zestiger en de ervaring van een tweede kans om te leven, met name door de ogen van je leerlingen. In Le maître de musique is het idee van een masque du professeur tyrannique expliciet: de doelstelling is dat zijn leerlingen ‘revolteren’, want dan zijn ze, volgens Dallayrac, ‘op hun best’.

De ware mentor herkent men aan hoe en waarom hij tuchtigt

De mentoren in die films zoeken de voortzetting van hun oeuvre via hun protegés. Een oeuvre dat door tijdsgebrek niet kan worden afgewerkt. Maar nog een andere vorm van tijdsgebrek speelt hen parten: het lesgeven als laatste fase van een artistieke loopbaan. Het besef dat de tijd en energie die geïnvesteerd moeten worden in de opbouw van een artistieke nalatenschap, eigenlijk naar de leerlingen zal gaan. Dat de erfenis van een artiest voor de wereld uiteindelijk zijn élèves zullen zijn. In het geval van Le maître de musique is dat een bewuste keuze, in het geval van Fletcher uit Whiplash eerder een kunstmatige overwinning: de ravage die hij aanricht onder zijn studenten, wordt op de valreep ‘goedgemaakt’ doordat de onfortuinlijke drummer aan het eind daadwerkelijk ‘excellentie’ bereikt; in het geval van Mr. Holland is het besef dat zijn opus zijn studenten zullen zijn geweest, dan weer een late ontdekking: ‘We are your symphony. We are the melodies and the notes of your opus’, zo speecht de mislukte klarinettiste, die het intussen tot gouverneur heeft geschopt, aan het einde van de film.

Schuld en boete

Het verschil tussen de drie films lijkt paradoxaal genoeg groter wanneer Holland of Dallayrac ook eens streng uit de hoek komen. Zij straffen omdat ze het nodig achten, terwijl Fletchers straffen gratuit overkomen. Zowel in Mr. Holland’s Opus als in Le maître de musique geeft het gedrag van de leerlingen ook een duidelijke aanleiding voor bestraffing. Terwijl het in Mr. Holland’s Opus over kleine arroganties of verstrooidheden gaat, moet Dallayrac niet alleen muziek onderwijzen, maar ook het gedrag van een ongedisciplineerde dief corrigeren. Fletcher straft enkel vanuit zijn obsessieve drang naar perfectionisme.

68_Verde_Spring, Summer, Fall, Winter... and Spring (Kim Ki-Duk, 2003).jpg

De ware mentor herkent menniet zozeer aan zijn omgang met het streven van zijn leerling, als welaan hoe en waarom hij tuchtigt. De meest uitgebreide studie van het straffen als deel van het leerproces is misschien wel Spring, Summer, Fall, Winter ... and Spring (Kim Ki-duk, 2003). Behalve het verhaal van een levenscyclus, is Spring, Summer, Fall, Winter ... and Spring ook het symboolrijke portret van een meester-leerlingrelatie. De filosofische en magisch gefotografeerde prent schetst de meester ook als vaderfiguur: de delicate balans tussen onderwijzen en opvoeden.

In Spring, Summer, Fall, Winter ... and Spring komen straffen uitgebreid in beeld. Er is zelfs sprake van foltering. Maar de omstandigheden doen zelfs stokslagen een milde straf lijken. Begrijpen waarvoor een personage moet boeten, is belangrijk voor de kijker om een straf zinvol te vinden. Als dat niet lukt, dan dreigt het publiek het als sadistisch te ervaren. Dat zou kunnen verklaren waar het bij Whiplash wringt: de vernederingen die Andrew en andere bandleden moeten ondergaan, komen op geen enkel moment rechtvaardig over. De dynamiek van schuld en boete lijkt dus regels te kennen die gevolgd moeten worden, wil men de kijker niet verliezen.

Excentrieke meesters

Whiplashwerd bijna simultaan uitgebracht met Foxcatcher (Bennett Miller, 2014), maar dat is niet het enige wat de films gemeenschappelijk hebben. Ook in Foxcatcher gebruikt een sociaal gehandicapte coach zijn protegé om zijn eigen dromen waar te maken. Alleen wordt er geworsteld in plaats van gedrumd in dat op ware gebeurtenissen gebaseerde verhaal over de broers Schultz (Channing Tatum en Mark Ruffallo als Mark en Dave Schultz), die ondanks een moeilijke jeugd opgroeien tot Olympische helden. Miljardair John du Pont (een verrassende Steve Carrell) ontfermt zich financieel over hen en werpt zich op als de coach van Mark Schultz. Maar beschadigd door een liefdeloze moeder, wordt hij steeds meer verteerd door jaloezie tegenover Marks oudere broer Dave.

Coach John du Ponts visie op de ontwikkeling van talent gaat niet verder dan het louter materiële: geen liefde, geen inspanning, geen voorbeeld. Het gaat over onderwijs als een investering met zicht op rendement, in de vorm van prestige en erkenning. Dat de verwachte resultaten uitblijven, is voor niemand een verrassing. In feite is het niet helemaal duidelijk in welke mate du Pont zelf in zijn masker van leiderschap gelooft: kijkt hij met plezier of eerder met afschuw naar de door hem bestelde corporate video’s die hem ophemelen? Fungeert de corporate video als een spiegel voor zijn valsheid of als een ultieme fictie die de waarheid vervangt?

Whiplash’ Fletcher is een onsympathiek personage dat de kijker afstoot, en dat verklaart misschien waarom de film uiteindelijk zijn doel mist. Foxcatchers du Pont roept zo mogelijk nog meer aversie op, en toch kan die film wél overtuigen. De strakke opbouw van Foxcatcher neemt de kijker mee door de tragedie van de gebroeders Schultz en de ondergang van du Pont. Dit keer is er gelukkig geen verlossing voor de coach. Niet alleen zou een geforceerd happy end de waarheid geweld aandoen, maar de film zou ook als film mislukt zijn.

Uiteindelijk maakt een visie op onderwijs altijd deel uit van een ideologische agenda

De kracht van Foxcatcher ligt in het contrast tussen twee vormen van mentorschap: Dave Schultz’ liefde voor broer en gezin, en het schijnleiderschap van du Pont. Bij uitbreiding – want de film maakt duidelijk dat regisseur Bennet Miller commentaar geeft op de Amerikaanse samenleving – contrasteert de prent hoe zulke mensen in het echte leven worden gezien: Donald Trump-achtige figuren zijn winners; mensen die meer belang hechten aan kleine dingen – zoals liefde en eerlijkheid – dan aan materiële winst, delven het onderspit. Niet toevallig werd Foxcatcher vaak bekritiseerd als een karikatuur van conservatives, net zoals Whiplash verweten wordt dat het liberalen naar de mond praat. Uiteindelijk maakt een visie op onderwijs altijd deel uit van een ideologische agenda.

Gespierd mentorschap

Whiplash lijkt te rekenen op het fysieke karakter van het drummen om narratieve technieken uit militaire en sportfilms te importeren naar een film over kunstcreatie, waardoor het terroriserende gebrul van J.K. Simmons enigszins acceptabel blijkt. Fletcher lijkt minachtend te spreken over drummers wanneer hij de rest van het orkest onderscheidt als ‘the musicians’. Het is misschien daarom, omdat drummen door velen als een eerder fysieke dan creatieve inspanning wordt gezien, dat schrijver-regisseur Damien Chazelle voor een drummer kiest als centrale figuur van zijn gespierde verhaal: met een musician in de hoofdrol zou hij de harde aanpak van Fletcher moeilijker kunnen verkopen. Niet toevallig werd Whiplash om diens militaristische karakter vaak vergeleken met Full Metal Jacket (Stanley Kubrick, 1987). Ook in American Sniper (Clint Eastwood, 2014) moeten soldaten een zware training doorstaan om zich te harden voor het gevecht. En in oorlogsfilms wordt strenge training weliswaar kritisch bekeken, maar ook gerechtvaardigd vanwege de genadeloze aard van de oorlog. Het gaat erom mensen klaar te stomen om te overleven.

68_Verde_Foxcatcher (Bennett Miller, 2014).jpg

Meer dan met de oorlogsfilm delen films over inspirerend mentorschap dan ook strategieën met de sportfilm. De truken die Avildsen gebruikt in Lean on Me, had hij met weinig verschil al uitgetest in Rocky (1976) en The Karate Kid (1984): om je pupil klaar te stomen voor de ultieme test, is een soms vernederend, soms pijnlijk, soms onbegrijpelijk trainingsproces nodig. De mentor lijkt een schoft, maar in wezen is hij een goed man belast met een moeilijke taak. Het zelfvertrouwen heeft niet enkel bevestiging nodig, maar wordt evengoed aangescherpt door moeilijke en bij voorkeur schier onmogelijke uitdagingen. Fletcher zou zich perfect kunnen vinden in die strategie om talent te ontwikkelen. Paradoxaal genoeg worden uitgerekend in het worsteldrama Foxcatcher de tradities van de sportfilm met de voeten getreden en wordt de droom een nachtmerrie.

Eind goed, al goed

Er bestaan ontelbare films over de verhouding tussen mentoren en leerlingen. Over leerkrachten in de schaduw van hun leerlingen, over leerlingen in de schaduw van hun mentoren, over kameraderie en rolmodellen, over macht, leiderschap en vormen van vaderschap – want in cinema zijn mentoren zelden vrouwen. Allemaal zijn het films over de inspanningen die mensen leveren om de wereld te laten genieten van bovennatuurlijke talenten, zoals Fletcher het in Whiplash op een gegeven moment verwoordt. De meeste van die films zijn inspirerende verhalen: telkens gaat het over de positieve rol van het onderwijs, de effectiviteit van het voorbeeld als pedagogisch gereedschap, de opofferingen van leerkrachten voor hun leerlingen. Whiplash daarentegen wordt eerder geassocieerd met een militaristische opvoeding, met de dood van creativiteit, zelfs met de castratie van getalenteerde leerlingen. Zulke beschuldigingen zijn niet volledig onterecht. Straffen is nu eenmaal gemakkelijker dan opvoeden. Opvoeden vereist tijd en liefde, en wie daar niet over beschikt, grijpt al snel terug naar straffen of materiële stimuli om jong talent te motiveren.

In cinema zijn mentoren zelden vrouwen

Whiplash is een buitenbeentje in cinema: normaal wordt wie leerlingen terroriseert, weggezet als vijand. Omdat we instinctief geloven in positieve bekrachtiging en plezier als vehikels voor de ontwikkeling van kennis en talent. Whiplash lijkt niet verder te komen dan de illustratie van ideologische keuzes, want puur pedagogisch bekeken is de werkwijze van Fletcher problematisch. Ideologische keuzes zijn dan ook niet altijd de meest logische; vaak zijn ze eerder het gevolg van het uitsluiten van alternatieven, en bij hem is dat niet anders: ‘I was there to push people beyond what’s expected of them’, zegt hij. ‘I believe that is … an absolute necessity. Otherwise, we’re depriving the world of the next Louis Armstrong. The next Charlie Parker.’ Iets wat voor hem zou neerkomen op ‘an absolute tragedy’.

Het geforceerde happy end van Whiplash volgt niet de narratieve logica van het verhaal, maar wel de ideologische logica van de keuzes die Fletcher maakt. Die laatste glinstering in de ogen van de jonge drummer, wiens geniale koppigheid de hele zaal verbaast, spreekt over een persoonlijke overwinning, maar evengoed over het voldoen aan de eisen van een sadist. En de film werkt als een rechtvaardiging van Fletchers perfectionisme, eerder dan dat hij het verhaal onpartijdig vertelt. De vraag blijft natuurlijk of dat perfectionisme schadelijk is. Of vormt het juist een noodzakelijke voorwaarde voor de komst van nieuwe genieën?

 

Orlando Verde is stafmedewerker bij Kif Kif en redacteur van rekto:verso.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.