Leve de perssteun!

Jan Blommaert is een intellectueel en dat mag iedereen weten. In zijn nieuwste boek De crisis van de democratie actualiseert hij een aantal inzichten die hij eerder al met verve uitwerkte. Hij richt zijn pijlen meer dan ooit op de media. Die hebben van feiten, duiding en kritiek louter koopwaar gemaakt. 'De nood is hoog, de redding niet meteen nabij', verzucht hij. Karl van den Broeck, hoofdredacteur van Knack, las het boek en doet een constructief voorstel.

Ik heb altijd al een boontje gehad voor Jan Blommaert, ook al ken ik de man niet. Toen ik begin jaren negentig begon te werken bij De Morgen stond hij volop in de belangstelling met zijn boek Het Belgische migrantendebat (1992), waarin hij brandhout maakte van het 'integratiebeleid' van Paula D'Hondt. Die vond dat het toekennen van gelijke rechten aan migranten afhankelijk was van hun integratiewil. Nu lijkt dat een evidentie, maar in die tijd klonk het erg paternalistisch. Verhalen van migranten die moesten bewijzen dat ze bloemkool met witte saus konden maken vooraleer ze Belg konden worden, waren schering en inslag. Blommaert pleitte ervoor om migranten na een bepaalde periode automatisch Belg te maken. Dan zouden ze niet alleen stemrecht hebben, maar ook alle andere burgerrechten. Omdat Paula D'Hondt bij haar standpunt bleef, voerde Blommaert de druk op. Hij zal het wellicht niet graag horen, maar toch zal hij voor velen de geschiedenis ingaan als uitvinder van een dodelijke oneliner: 'Paula D'Hondt zegt precies hetzelfde als Filip Dewinter.' De intellectueel ontpopte zich eventjes tot straatvechter.

In 2001 publiceerde Blommaert Ik stel vast. Politiek taalgebruik, politieke vernieuwing en verrechtsing. Daarin rekende hij af met de burgermanifesten van Guy Verhofstadt. Hij toonde glashelder aan dat het discours met als ankerpunten begrippen als 'de burger', 'uit de staat stappen' en 'het einde van de geschiedenis' regelrecht de deur openzette voor de geniale manipulator Filip Dewinter. Voorts trok hij in dat boek van leer tegen wat hij de 'clintonificatie' van de politiek noemde (politici die de aandacht op hun privéleven vestigen om niet over politiek te moeten praten).

Zijn volgende boek Populisme (2004), dat hij samen met Eric Corijn, Marc Holthof en Dieter Lesage schreef, bracht hem regelrecht in conflict met twee coryfeeën van de Vlaamse linkse intelligentsia: Yves Desmet en Walter Pauli. Blommaert leverde ongezouten en zeer ongenuanceerde kritiek op de reportagestijl van een eminente collega als Filip Rogiers. Ook verweet hij Yves Desmet dat hij aan antipolitiek deed omdat hij voortdurend hamerde op de wereldvreemdheid van de politici die zich niet bezighielden met de problemen van 'de mensen'. Vooral het legendarische'kutmarokkaantjes-essay' van Desmet werd op de korrel genomen. De Morgen werd samen met Steve Stevaert en het Vlaams Blok op een hoop gegooid als een gevaar voor de democratie. In een vlammend (en al even ongenuanceerd) opiniestuk verkocht Walter Pauli Blommaert een optater. 'Populisme levert het bewijs dat zelfverklaarde linksen niet immuun zijn voor een rechts-elitair discours. Bref: Populisme is rommel.'

Ik heb deze ruzie van nabij, maar van aan de zijlijn, gevolgd. Ik was toen chef cultuur van De Morgen en een ervaringsdeskundige wanneer het ging over scheldwoorden als 'populist' want die kreeg ik voortdurend naar mijn hoofd geslingerd vanuit de kunstensector. Waarom is me nog steeds niet duidelijk. Omdat ik de recensies in het blad had verdrievoudigd, maar ze wel had voorzien van een sterrenquotering (zoals in alle gerenommeerde bladen van klassieke muziek, jazz en film)? Omdat ik niet alleen artikels liet schrijven over het gesubsidieerde theater maar ook over amateurtoneel? Omdat ik het fenomeen Britney Spears even intrigerend vond als het Wagner-familiedrama in Bayreuth? Omdat ik openlijk vragen stelde over de rol van de overheid in het kunstenlandschap?

Geert Clarysse

Ouderwets links

De kern van Blommaerts stelling is ouderwets links. En dat heeft het voordeel van de duidelijkheid. Hij betoogt dat zowel de media als de politiek gevangen zitten in een mercantiele logica. Nieuws, duiding, meningen zijn koopwaar geworden. Net zoals 'ideetjes', 'programmapunten' én politici koopwaar zijn op de electorale markt. Door de uitschakeling (of verzwakking) van het middenveld kan de politiek zich alleen nog richten op de individuele burger. Die is lang niet zo geëmancipeerd als verlichte liberalen à la Verhofstadt en voluntaristische socialisten à la Walter Pauli wel zouden hopen en wordt een gemakkelijke prooi voor manipulatoren allerhande. Het maatschappelijke debat beperkt zich tot een paar opiniestukken in kranten, tot wat oneliners in praatshows en een quote van een paar seconden op het nieuws. Blommaert ergert zich blauw aan de inflatie van meningen en aan het vox-populisme waartegen hij in eerdere boeken al driftig fulmineerde. Hij bestrijdt de idee-fixe dat alle meningen even veel waard zouden zijn. Hij is niet te beroerd om te poneren dat de meningen van intellectuelen zwaarder wegen dan die van de man in de straat. Waarom? Omdat intellectuelen van het kritisch onderzoek, van het afwegen van pro en contra en van het helder formuleren van stellingen hun beroep hebben gemaakt.
Dat Theo Van Gogh de heraut van de vrije meningsuiting werd, is volgens hem tekenend. Vooral omdat weinig van zijn heiligverklaarders gezien hebben dat de moord 'gewroken' werd door… beperkingen op de vrije meningsuiting (van moslims) op te leggen.
In de politiek vertaalt de hang naar vermarkting en popularisering zich in een dramatisch verlies aan kwaliteit. Politici kennen hun dossiers niet. Worden (zoals Freya Van den Bossche) voor de leeuwen geworpen. Dossiervreters raken niet herverkozen omdat ze niet populair zijn. Walter Pauli verweet Blommaert destijds dat hij heimwee had naar vroeger en blijkbaar niet kon verkroppen dat individuele kiezers voortaan zonder hulp van de zuilen een beslissing nemen in het kieshokje. Vandaar zijn sneer dat Blommaert een conservatieve intellectueel en een antidemocraat was. Kort door de bocht, maar daar dient een polemiek voor. Bijna had Pauli geschreven dat Blommaert eigenlijk hetzelfde zegt als wat Filip Dewinter denkt.

Uit de media stappen

Blommaert is vooral boos omdat intellectuelen geen plaats meer krijgen in de massamedia. Ze worden als rariteiten beschouwd en mogen hoogstens opdraven in een stereotiepe rol (Rik Torfs in De slimste mens ter wereld en Marc Reynebeau in Reynebeau&Rotten) of in een geforceerde context (de pro/contra-format van Nachtwacht van Jan Leyers). Tenzij ze ermee instemmen over hun privéleven te komen praten in De Laatste Show. In het beste geval krijgt een intellectueel een column, maar daar is de ruimte te beperkt om een gecompliceerde gedachtegang te ontwikkelen.
In een essay op Indymedia (!) pleitte Blommaert (in navolging van Pierre Bourdieu) ervoor dat intellectuelen niet meer in de massamedia zouden optreden, uit de media zouden stappen. 'Om te spreken moet de intellectueel een beroep doen op meer 'archaïsche' genres zoals het boek, het essay, de lezing. De nood is hoog, de redding is niet meteen nabij', schrijft hij ook in zijn nieuwste boek.
Marc Reynebeau voelde zich blijkbaar aangesproken door de kritiek van Blommaert. In zijn column (!) in De Standaard noemt hij de diagnose die hij in De crisis van de democratie van de politiek maakt belangrijk. 'Blommaert heeft gelijk als hij stelt dat ook politieke partijen, op Vlaams Belang na, verzaken aan hun educatieve rol en geen leiderschap meer ambiëren. Het is geen onnozel thema dat Jan Blommaert aankaart. Het nog altijd lopende formatieberaad geeft daarvan al tal van indicaties.'
In zijn kritiek op de media slaat Blommaert volgens Reynebeau de bal echter helemaal mis. Hij schrijft: 'Zo suggereert Blommaert dat het vroeger wel degelijk beter was, dat in de massamedia veel meer ruimte bestond voor het intellectuele debat. In interviews verwees hij naar tv-programma's als Ten huize van en Confrontatie. Dat had hij misschien beter niet gedaan.' Reynebeau heeft geen heimwee naar de tijd dat de media nog in een ideologisch keurslijf zaten. Op de BRT was alles netjes verkaveld en kregen alle partijen zendtijd en aandacht naargelang hun electorale gewicht. De kranten waren eigendom van de zuilen. Vooruit en Volksgazet waren rood, Het Laatste Nieuws en De Nieuwe Gazet waren liberaal en alle andere kranten waren katholiek. Hoofdredacteurs zetelden in partijbureaus en/of werkten voor het parlement. Reynebeau: 'Elke redactie heeft zich moeten bevrijden van de ideologische bevoogding. En, al zeggen we het zelf, de meeste media zijn daar kwalitatief zichtbaar veel beter van geworden. Zelfs de vermaledijde kijk- of leescijfers, voor zover ze al bestonden, speelden daarin een rol. Ja, vandaag neemt de commerciële druk toe, maar die houdt redacties ook alert en verhoogt de nieuwsgierigheid voor wat leeft bij het publiek. En het is vooral dankzij de steun van hun publiek, dat de politieke voogdij beu was, dat de redacties zich konden emanciperen in kwaliteit en onafhankelijkheid.'

Vroeger was het (niet) beter

En wat als Reynebeau en Blommaert nu eens allebei ongelijk hebben? Laat me beginnen met Reynebeau. Het is niet omdat de pers vroeger verzuild was dat er geen intellectueel debat was in Vlaanderen. Die verzuiling bood zelfs het voordeel van de duidelijkheid. Ze bood nestwarmte aan gelijkgestemden en maakte het voor het publiek gemakkelijk om kennis te nemen van stellingen en opinies aan alle kanten van het politieke spectrum. Wie wilde weten wat de katholieken dachten over abortus, moest gewoon De Standaard lezen. Wie wilde weten wat de liberalen dachten over de kernraketten, las Het Laatste Nieuws. Het intellectuele debat in Vlaanderen was in de periode tot 1989 (start van VTM, begin van de ontzuiling van de Vlaamse printmedia) minstens even levendig (of dood) als vandaag. Het was alleen minder chaotisch en strenger gestructureerd. Er waren evenveel pientere intellectuelen (Reynebeau in Knack heeft in zijn eentje de cultuurjournalistiek geëmancipeerd) als slippendragers en napraters. Maar geef toe: is elk opiniestuk in De Standaard, De Morgen of op de Vrije Tribune-blog van Knack even helder, doordacht en to the point? Niet dus. En is de opmerking dat de commerciële druk de redacties alert houdt écht meer dan een promopraatje?
Slechts twee kranten boeren goed in Vlaanderen: De Standaard en Het Laatste Nieuws. Alle andere stagneren of kalven elk trimester verder af. Al dat luisteren naar het publiek heeft blijkbaar geen gunstig effect gehad op de krantenverkoop.

Het is niet omdat de kranten vroeger geen bijlagen (behalve boekenbijlagen) telden en nu in het weekeinde niet meer in uw brievenbus kunnen, dat er nu meer plaats is voor intellectueel debat. Vooral lifestyle, human interest, en achtergrond bij het nieuws hebben aan plaats gewonnen. Maar dat is nog iets anders dan artikels die het intellectuele en politieke debat kleuren in de vorm van onafhankelijke onderzoeksjournalistiek, essay, (kunst)kritiek of polemiek. Een groot verschil met vroeger is de nefaste tweedeling in 'kwaliteitspers' en 'populaire pers'. Die termen zijn misleidend aangezien de populairste krant van het land (Het Laatste Nieuws) ook meteen de beste is (in zijn genre). En dat terwijl sommige zelfverklaarde kwaliteitskranten erg veel steken laten vallen.
Vroeger richtten kranten zich op een breed publiek. Ze waren allemaal gazetten. Enkel De Standaard en De Nieuwe Gids waren vergelijkbaar met de kwaliteitskranten van nu. Toch hadden werkmansgazetten als Vooruit en De Volksgazet een volwaardige culturele rubriek die door de beste pennen van die tijd werd gevuld. Hetzelfde gold voor Gazet van Antwerpen of Het Laatste Nieuws.
De positie van de kunstkritiek is op dat vlak trouwens exemplarisch. De cultuursector zou er goed aan doen die media die nog wel recensies publiceren te koesteren in plaats van te verketteren. Ze zouden beter hun pijlen richten op die media die geen cultuurredactie meer hebben (maar alleen nog een entertainmentredactie) en die geen recensies meer publiceren. Zo was er vroeger voor een première in de KNS aandacht in álle kranten. Een nieuw boek van een Vlaamse auteur werd overal besproken, ook in Het Volk of Het Belang van Limburg. Zelfs in De Werker (Piet van Aken). Nu is er in de populaire kranten alleen nog aandacht voor kunst en cultuur als er een buitenartistieke reden is: een schandaal, een bekende kop in de cast, een inkijk in het privéleven van de auteur. Dezelfde opmerking gaat op voor de weekbladen.
De drie kwaliteitskranten in Vlaanderen hebben nu wel (min of meer) aandacht voor debat, kritiek, duiding en opinie. Maar dat kan snel veranderen. Walter Pauli schreef in 2004 in zijn beruchte opiniestuk tegen Blommaert dat bijdragen van intellectuelen welkom waren in De Morgen als ze 'zinvol', 'begrijpbaar' en 'verstandig' zijn. Dat was op dat moment een leugentje. In 2004 had De Morgen niet eens een opiniepagina. Die werd pas in 2005 opnieuw ingevoerd na een grondige restyling van De Standaard die zijn opinierubriek fors had uitgebreid. Daarvoor was al hetzelfde gebeurd met cultuurberichtgeving. Toen De Morgen in 2001 begon met 'Bis' (8 pagina's cultuur per dag) antwoordde De Standaard prompt met 'Cultuur&Media'. Toen De Morgen de cultuurberichtgeving in 2005 weer inkromp, volgde De Standaard al snel. De oorlog tussen de kwaliteitskranten wordt uitgevochten op de opinie- en cultuurpagina's. Vrije tribunes en recensies als koopwaar, niet als redactionele keuze.
Sta me toe dat ik het een keertje niet heb over de VRT. Daar is het intellectuele debat zo dood als een pier. De discussie over zin en onzin van een boekenprogramma is symptomatisch voor een diepgeworteld anti-intellectualisme. Dat spruit voort uit een dominante commerciële logica waaraan de VRT zich onderworpen heeft. Een openbare omroep die kijkcijfers belangrijker acht dan zijn decretale missie… Het is een pure schande.
Maar zolang het Vlaamse parlement niet op zijn strepen staat en de VRT dwingt om opnieuw zijn rol als belangrijkste cultuurinstelling van het land waar te maken, blijft het hopen op een paar uitschieters van gedreven en verlichte tv-makers. Laat ons hopen dat Jos Van den Bergh en Reinhilde Weyns (al dan niet met steun van deBuren) hun boekenprogramma ooit zullen kunnen realiseren. Laat ons hopen dat Lux XL ooit uitgroeit tot een volwaardig, volwassen cultuurprogramma dat niet bang is om 'high brow' of 'intellectualistisch' over te komen en toch de kijkers aan de buis kluistert. En laat ons bidden dat de boze wolven in het VRT-bos zich niet vermommen als oude zielige vrouwtjes en de dappere Ruth Joos oppeuzelen met huid en haar. Want dan is Radio 1 helemaal een braakland.

Kortom, Reynebeau lijkt in zijn reactie op Blommaert blind voor de grote gebreken waaraan de pers vandaag lijdt. Blommaerts defaitisme lijkt dan weer op een capitulatie en zijn heimwee naar vroeger is naïef nostalgisch. Het zou intellectuelen als hem sieren als hij zou proberen oplossingen aan te dragen voor de huidige impasse in plaats van gemeenplaatsen aan de man te brengen, de handen in de lucht te steken en in staking te gaan. Natuurlijk is het fijn dat Blommaert lezingen geeft, boeken publiceert en in vakbladen schrijft. Dat hij weigert om nog op radio en tv of in de kranten te verschijnen is dan weer kinderachtig en hautain.

Leve de perssteun

Wat moet er dan gebeuren? De oplossingen liggen eigenlijk voor de hand en inspiratie ervoor vinden we in het verleden.
Tot diep in de jaren negentig van de vorige eeuw bestond er in Vlaanderen zoiets als perssteun. Jaarlijks pompte de overheid (eerst de nationale of federale overheid en nadien de gewesten of gemeenschappen) vele tientallen miljoenen franken in de pers. Dat geld diende — het cultuurpact indachtig — om het pluralisme te waarborgen. Vooral de socialistische pers profiteerde hiervan, maar wanneer andere titels in nood waren sprong de overheid steevast bij.
Toen alle kranten uiteindelijk eigendom waren geworden van grote uitgeversgroepen was perssteun niet meer zo evident. Die zou dan immers gewoon in de zakken van de aandeelhouders verdwijnen.
Onder impuls van Norbert De Batselier (SP) en Eric Van Rompuy (CVP) werd een veel eenvoudiger systeem uitgewerkt. Voortaan pompt de overheid geld in de pers in de vorm van advertenties of via acties als Kranten in de Klas. In sommige periodes geeft de overheid zelfs meer uit aan reclame dan de privé. In 2006 spendeerden alle overheden bijvoorbeeld zevenentachtig miljoen euro aan reclame in de media. Ook overheidsbedrijven als Belgacom of de VRT zijn grote adverteerders. Het gaat hierbij niet eens over advertenties in verkiezingstijd, maar over gewone advertenties van de overheid die moeten dienen om bepaalde beslissingen bekend te maken, sensibiliseringscampagnes te voeren of (in het geval van Belgacom of VRT) producten en programma's te promoten.
Dat geld wordt zomaar aan de media gegeven. No questions asked. Er staat geen enkele verplichting van de uitgevers tegenover. Vroeger waren kranten verplicht om hun ideologische lijn te bewaren (De Morgen zou zijn overheidssteun verloren hebben als het plots een liberale krant zou zijn geworden), nu krijgt iedereen evenveel advertenties. Er moeten toch mogelijkheden zijn om met dat enorme bedrag min of meer sturend op te treden. Het is uiteraard uitgesloten dat er nog inhoudelijke of ideologische voorwaarden worden gekoppeld aan het verlenen van perssteun. Er zijn echter een hele reeks varianten mogelijk. Waarom moeten kranten overheidssteun krijgen als ze geen statuut hebben dat de onafhankelijkheid van de redactie waarborgt of als ze zich niet houden aan de collectieve arbeidsovereenkomsten voor vaste redacteurs en freelancers? (Er zijn trouwens al jaren geen sectoriële cao's meer in de pers). Dat is geen perssteun, maar pure aandeelhouderssteun.
De overheid zou nog maatregelen kunnen nemen: het kunstenaarsstatuut openstellen voor journalisten, bijvoorbeeld. Ook zij verrichten arbeid die valt onder het copyright en ook zij kunnen maar moeilijk als werknemer aan de bak komen. De loonlastenverlaging die vervat zit in het kunstenaarsstatuut zou een goed lokmiddel zijn om de krantendirecties te overtuigen hun freelancers een deugdelijke sociale bescherming te geven in plaats van hen te dwingen te werken als (nep)zelfstandige.
En de mogelijkheden zijn nog niet uitgeput. In Oud-Turnhout verrichte een groene schepen destijds een klein wonder met een zeer simpele maatregel. Veel lokale blaadjes in de Kempen waren verworden tot louter advertentiebladen zonder redactionele artikels. De schepen voerde een reglement in dat 'gratis pers' vrijstelde van ecotaks als ze opnieuw een vast percentage aan redactionele artikels voorzagen. Ze ging zelfs een stap verder: de krantjes moesten aandacht besteden aan de beslissingen van de lokale gemeenteraad. Fiscale vrijstellingen zijn een sterk sturend mechanisme in de vrije markt.
En waarom kunnen redacties geen extra subsidie krijgen (van het Vlaams Fonds voor de Letteren of via het Kunstendecreet of de administratie Jeugd) om een extra cultuur- of jongerenpagina of boekenbijlage te maken? Momenteel financiert de overheid immers ook een jeugdjournaal op VTM. Zolang de redactionele onafhankelijkheid gegarandeerd blijft, is er niks mis met dit soort overheidssteun. Het zou de weerbaarheid van redacties tegenover hun broodheren alvast fors vergroten.

Toen ik dit voorstel ooit tijdens een Morgen Beter-uitzending op Canvas lanceerde, werd ik weggehoond door Yves Desmet en VTM-hoofdredacteur Eric Goens. Zij wilden onder geen enkele voorwaarde afhankelijk zijn van overheidssubsidies, klonk het stoer. Een wat vreemde redenering, aangezien de reclamebestedingen van de overheid ook rechtstreekse subsidies zijn. De overheid pompt zo (naast de dotatie aan de VRT) elk jaar vijfendertig miljoen in de Vlaamse tv- en radiozenders. Dat is tien miljoen meer dan het reclamegeld dat van de overheid naar kranten en weekbladen gaat (de onrechtstreekse subsidiëring van Corelia door de participatie in Woestijnvis niet meegeteld).
En nog zo'n paradox. Blijkbaar mogen redacties geen subsidies aanvaarden, maar ze mogen wel bijna uitsluitend gebruik maken van Belga-berichten om hun nieuwssites te vullen. Weinig lezers weten dat zonder overheidssteun Belga (de grootste nieuwsverschaffer van het land) nooit zou kunnen overleven.
Het moet mogelijk zijn om de overheid een bijsturende rol te laten spelen in de media zonder dat de redactionele onafhankelijkheid in het gedrang komt. In plaats van mee te heulen met de wolven (zoals ook Karel De Gucht in zijn boek Pluche) zouden intellectuelen en politici zich beter eens buigen over een efficiënte, doelgerichte en transparante mediapolitiek.

Fun & games

Ten slotte moeten de Vlaamse persboeren zich stilaan afvragen waarom mensen kranten of weekbladen lezen. Wellicht om geïnformeerd te worden. Om inzicht te krijgen in wat er in de wereld, het land, de stad, de wijk, de straat gebeurt zodat ze het belangrijke van het futiele kunnen scheiden en zich kunnen vormen tot volwaardige burgers. Dat ze in een krant ook wat fun & games willen vinden, klopt ongetwijfeld, maar is van ondergeschikt belang. De media zijn in de ban van een ijzeren wet: ernst zou niet verkopen. Intellectueel debat zou de lezer afschrikken. Wie heeft die onzin ooit tot waarheid verheven? Worden er dan nu zoveel meer kranten en tijdschriften verkocht en kijken er nu meer mensen naar de televisie sinds deze wet van kracht werd op alle redacties?
Er is een gemakkelijke remedie tegen de verkleutering van de massamedia. Er niet aan toegeven.
En als de overheid dan nog een klein handje zou willen toesteken, schrijft Jan Blommaert de volgende keer misschien een wat optimistischer boek. Het weze hem en zijn lezers gegund.

Jan Blommaert, De crisis van de democratie. Commentaren op actuele politiek, Antwerpen: Epo, 2007.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Met veel plezier heb ik het

Met veel plezier heb ik het artikel 'Leve de perssteun!' van Karl van den Broeck gelezen. Op heel veel punten ging ik akkoord met zijn analyse van en kritiek op het werk van Jan Blommaert en de reactie van Marc Reyne­beau daarop. Toch had ik nog wat punten en komma's willen toevoegen.

Zo catalogeert van den Broeck de stellingen van Blommaert dat 'nieuws, duiding en meningen koopwaar zijn geworden' en dat 'de media zowel als de politiek gevangen zit in een mercantiele logica' als ouderwets links. Maar is het niet louter een objectieve vaststelling dat de media vandaag binnen een markt opereren en zo in de eerste plaats focussen op winst? Daar is op zich niets mis mee. Wat wel tot nadenken stemt, is dat binnen dat systeem van mediavermarkting de kostprijs een doorslaggevende rol speelt in wat we op ons bord krijgen. Duiding, onderzoeksjournalistiek, correspondenten in het buitenland en diepgravende reportages van eigen bodem raken zo in het nauw.

De commerciële druk zou redacties alerter gemaakt hebben voor wat leeft bij het publiek, dixit Reynebeau. Helaas is die publieksbehoefte ondergeschikt geworden aan de kostprijs van een journalistiek product. Het klopt dat journalisten zaken willen brengen die het publiek met veel interesse zou verslinden. Ze zijn erop gebrand hun tanden in een vettig dossier te zetten. Alleen botsen ze vaak op financiële grenzen. Veel populairder, want goedkoop, is nieuws afkomstig van persagentschappen. De mediabedrijven hebben daar naast de overheid ook zelf in geïnvesteerd.

Resultaat: alle media raken gefixeerd op loutere verslaggeving, op het snelle ad hoc nieuwsbericht waarmee je zelfs zonder dossierkennis een medium kan vullen. Terwijl hun publiek de illusie blijft koesteren goed geïnformeerd te worden…

WAS HET VROEGER BETER?

De context verschilde. De lokale en regionale machten speelden de hoofdrol, terwijl die nu nog nauwelijks meetellen. Er was de verzuiling, en het bleek een goede zaak voor de kwaliteit van de media dat die zuilen nu ver­dwenen zijn. Alleen, is dat wel zo? Het is interessant om te merken dat in bepaalde debatten plots weer een verzuilde onderstroom komt bovendrijven. Over heel wat dossiers (paars, cannabisgebruik, adoptierecht voor homoparen,...) ken je al op voorhand de standpunten van de verschillende opiniemakers. De zuilen zijn weg, maar de grondvesten staan er nog.

Vroeger was de samenleving minder complex, georganiseerd en gespecialiseerd. Wie gestudeerd had, kwam al een heel eind. Nu zijn er de pr-machines, bemand met mensen die hun materie kennen als hun broekzak. Vroeger viel het nationale vlak ook perfect samen met 'het binnenland'. Nu ligt dat iets moeilijker. Sommige staten hebben heel wat van hun macht afgestaan aan hun deelstaten. Ook opereren ze veel meer in internationaal verband: Benelux, Europese Unie, Navo, VN, Eurozone, Schengenlanden. Binnen- en buitenland zijn vage begrippen geworden.

Vroeger werd er dan ook beter over de politieke macht bericht dan nu. Het was voor iedereen duidelijk dat het federale niveau het voor het zeggen had. Studies tonen aan dat anno 2008 meer dan tachtig procent van de wetgeving tot stand komt in de EU. Daar zit op dit moment de macht. Maar helaas berichten onze media daar niet of nauwelijks over, of het is over Europees voetbal. Als kritisch oog op de macht laten de huidige media dus ernstige steken vallen. Je kunt hen moeilijk nog beschouwen als watchdogs van de democratie.

LEVE DE PERSSTEUN

Karl van den Broeck schrijft: 'Vooral lifestyle, human interest en achtergrond bij het nieuws hebben aan plaats gewonnen. Maar dat is nog iets anders dan artikels die het intellectuele en politieke debat kleuren in de vorm van onafhankelijke onderzoeksjournalistiek, essay, (kunst)kritiek of polemiek.' Klopt. We stellen vast dat onderzoeksjournalistiek op de wereldwijde mediamarkt nog nauwelijks plaats krijgt, terwijl een woordje uitleg in deze tijden meer en meer noodzakelijk wordt om het geheel te begrijpen. De behoefte aan duiding en diepgang groeit en media die daarop inspelen, winnen. Denk maar aan kwaliteitsbladen als The Economist. Ze brengen analyses die er toe doen, en hun oplage blijft stijgen. Toch blijkt onderzoeksjournalistiek in de huidige economische context op sterven na dood. Bestaan er dan geen alternatieve economische modellen waarin onderzoeksjournalistiek kan gedijen?

De hamvraag is: waar halen we het geld om onderzoeksjournalistieke projecten te ondersteunen? Amerikaanse organisaties vinden financiering door een overheid of een vakbond ondenkbaar. Zij kunnen rekenen op trusts en foundations, opgericht door bedrijven of mensen met veel te veel geld, die willen investeren in initiatieven zoals Public Integrity (http://www.pubicintegrity.org), the Center for Investigative Reporting (http://centerforin­vestigativereporting.org) of the Fund for Investigative Journalism (http://www.fij.org). In Europa bestaat die traditie alleen in de Angelsaksische en Scandinavische landen. Hoe zit het hier?

'Tot diep in de jaren negentig van de vorige eeuw bestond er in Vlaanderen zoiets als perssteun. Jaarlijks pompte de overheid (eerst de nationale of federale overheid en nadien de gewesten of gemeenschappen) vele tientallen miljoenen franken in de pers.' Wie Karl van den Broeck leest, zou haast denken dat de Vlaamse overheid niet langer geld in media stopt. Dat is ook niet evident. Europa loopt niet warm voor het idee dat overheden recht­streekse subsidiesteun verlenen aan privébedrijven, zoals die achter de media vandaag. Dat kan alleen nog onder strikte voorwaarden. Maar daarover berichten media heel zelden. Dat de Yves Desmets van deze wereld onder geen beding van overheidssteun willen afhangen, siert hen. Alleen is de werkelijkheid anders.

De mainstream media in Vlaanderen worden recht­streeks en onrechtstreeks immers stevig gesubsidieerd. Eerst zijn er de publieke media. Naast de VRT (250 miljoen euro) worden ook heel wat andere media door de staatskas gespijsd: Brussel deze Week, FM Brussel en TV-Brussel. Het VAF heeft een bestedingsverplichting van 2,5 miljoen euro aan de diverse televisieomroepen. Een protocol tussen de Vlaamse overheid en de geschreven pers regelt 1 miljoen euro projectsteun voor de 'vrijwaring en valorisatie van de aanwezige kennis op de redacties'. Het project 'Kranten in de klas', dat middelbare scholieren doet kennismaken met de Vlaamse dagbladen als informatiebron, kost 1,2 miljoen euro.

De media krijgen ook indirecte steun. De overheid adverteert in de media en subsidieert de distributie. Beroepsjournalisten krijgen reductie op de trein en mogen gratis mee met regeringsvliegtuigen. De Vlaamse Vereniging van Beroepsjournalisten en de Raad voor Journalistiek (223.000 euro), de Vlaamse Regulator voor de Media voor het toezicht op de mediaregelgeving en het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek (250.000 euro) krijgen elk een bescheiden subsidie. Daarnaast financiert de Vlaamse overheid nog heel wat projecten die veel geld kosten en die direct en indirect de media steunen, zoals het Elektronisch Nieuwsarchief Vlaanderen, onderzoeksprojecten onder de IBBT-vleugels (FLEET e.a),… Allemaal lovenswaardige en zeker noodzakelijke steun, maar zijn de verhoudingen binnen dat ruime budget van ettelijke miljoenen euro's wel in proportie?

NOOD AAN HERVERDELING

Het is sterk dat Karl van den Broeck het thema van overheidssubsidie durft aanhalen. Ik heb weinig hoofdredacteurs hierover open en bloot weten schrijven. En de suggesties die hij doet, onderschrijf ik ten volle. Niettemin ontbreekt op zijn lijstje een belangrijk punt. Hoe bevorder je de onderzoeksjournalistiek in Vlaanderen? Momenteel wordt aan onderzoeksjournalistiek maar 250.000 euro besteed via het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek vzw. Met zijn werkbeurzen is het Fonds Pascal Decroos wereldwijd een van de veertig organisaties die onderzoeksjournalistiek promoten en financieren (in 1980 waren dat er drie). Daarnaast is er in Vlaanderen de Vereniging van Onderzoeksjournalisten, die Vlaamse en Nederlandse journalisten samenbrengt en hen laat kennismaken met goede praktijkvoorbeelden en de nieuwste onderzoekstechnieken. Dit soort non-profit mediaorganisaties zullen door de stijgende marktdruk op traditionele media aan belang winnen, zegt de stichter van het in Washington gevestigde Public Integrity, Charles Lewis. Zij kunnen volgens hem en anderen inspelen op de werkelijke behoefte van het publiek.

Via het systeem van het Fonds Pascal Decroos blijft de inmenging van de overheid bovendien gevrijwaard. Het Fonds Pascal Decroos is een onafhankelijke en neutrale organisatie. De juryleden die beslissen over de aanvragen, doen dit anoniem. Ook de bestuursleden weten niet wie de aanvragers en zelfs niet wie de juryleden zijn. De beurzen worden gestort op de girorekening van de journalisten, niet op die van de redacties. En niet de uitgever wordt gefinancierd, maar het project. Zo'n beurs is uiteraard geen garantie voor kwaliteit, maar de kansen op kwaliteit groeien aanzienlijk. De vele prijzen die gesubsidieerde projecten al mochten ontvangen, zijn daarvan het levende bewijs. Ook de media waarin het eindresultaat wordt gepubliceerd, genieten van de kwaliteit en originaliteit van het project.

Je hoeft dus niets nieuws uit te vinden om de kwaliteit van de journalistiek te verbeteren, alleen wat schuiven met budgetten. Het Fonds Pascal Decroos heeft na tien jaar zijn nut wel bewezen, zelfs met zijn tot nu toe heel beperkte jaarbudget voor werkbeurzen (125.000 euro). Ik schrijf natuurlijk voor eigen winkel, maar stel nu — een utopie — dat we een journalist (of een groep journalisten) gedurende een jaar kunnen vrijstellen om op een dossier te werken. Het resultaat zou navenant zijn. En dan is een jaar research nog niet erg lang. Scenarioschrijvers en literaire auteurs hebben daar wel ervaring mee. Waarom geen journalisten? Als de overheid echt bezorgd is over de kwaliteit van onze media, dan investeert ze veel meer in dergelijke projecten.

(Ides Debruyne is directeur van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek en bestuurder van de Vereniging van Onderzoeksjournalisten)

Brussel - Na negen jaar

Brussel - Na negen jaar trouwe dienst als hoofdredacteur van Brussel Deze Week heb ik besloten een nieuwe, internationale uitdaging aan te gaan. Ik neem afscheid van dit blad en van u, geachte lezer, met enkele persoonlijke, kritische overpeinzingen. Niet over Brussel of over de binnenlandse politiek, daar hebt u al genoeg van mij over moeten lezen. Ditmaal gaat het over... de media.

Het gaat snel; op bladzijde 13 van Brussel Deze Week vindt u de vacature voor mijn opvolger. Hij of zij zal het moeilijk, en niet moeilijk hebben. Niet moeilijk, omdat hij of zij een crème van een redactie zal erven, met getalenteerde en gepassioneerde medewerkers. Moeilijk, omdat er door de aard van het beestje (de vzw Brussel Deze Week leeft nagenoeg voor tachtig procent van overheidssubsidies) vaak erg diplomatisch met dames en heren ministers, staatssecretarissen, volksvertegenwoordigers, schepenen en gemeenteraadsleden moet worden omgesprongen. Die vinden namelijk allemaal dat ze in Brussel Deze Week a) te weinig aan bod komen of b) te véél aan bod komen, maar dan negatief. Hetzelfde geldt voor 'georganiseerd Brussel': verenigingen, instellingen, of gewoon mensen die zichzelf iets te veel als middelpunt van het universum beschouwen. Maar dat is nu eenmaal een prijs die we moeten betalen, omdat we een blad zijn dat heel dicht bij zijn lezerspubliek staat, en zo hoort het ook.

Overigens, van echte, directe, politieke druk is er nooit sprake geweest. Ik ben de voorbije negen jaar hooguit vier keer op het matje geroepen door een minister of staatssecretaris, en amper zes keer rechtstreeks opgebeld door een boze bewindvoerder. Dat valt dus allemaal heel goed mee, zeker als je het vergelijkt met de reguliere dagbladpers (waar de politieke druk niet minder is, wel integendeel) en vooral met tvbrussel, waar de collega's veel meer te verduren krijgen.

Neerwaartse trend

Moeilijk wordt het ook om het hoofd te bieden aan de neerwaartse trend van de printmedia, Brussel Deze Week incluis. Het is een globaal fenomeen: dag- en weekkranten staan overal ter wereld onder druk. Oplagen dalen, winstmarges verdampen. Als belangrijkste redenen worden het succes van het internet en de concurrentie van de gratis kranten opgegeven (maar dat laatste kan voor Brussel Deze Week moeilijk gelden, want wij zijn zelf gratis), en ook het algemene gebrek aan vertrouwen in de media.c

Dat laatste hebben we volkomen aan onszelf te danken. Wij (de media in het algemeen) doen te veel toegevingen op het vlak van journalistieke degelijkheid, volledigheid en helaas ook deontologie. Het nieuws moet almaar vlotter, kleurrijker, sexyer, sneller en korter. Hapklare stukken, voorgevormd door nieuwsmanagers die zich steeds meer als marketingjongens gedragen (en daarvoor ook gelauwerd worden, tussen haakjes). De lichtheid van de berichtgeving, ook bij onze zelfverklaarde kwaliteitspers, wordt stilaan ondraaglijk.

Door de grote concurrentiedruk, het gebrek aan personeel op de redacties en de dagelijkse strijd om de scoop verschijnen er steeds meer kemels in onze kranten en op onze journaals. Soms gebeurt dit gewoon uit luiheid, omdat de journalist geen zin heeft om namen van personen of straten of dorpen te checken, en omdat het voor de lezer toch geen moer uitmaakt of in Pakistan en India nu 24.000 dan wel 42.000 doden zijn gevallen door een aardbeving. Het is een verdomd cynisch beroep, soms.
Een andere vorm van intellectuele luiheid is het steeds vaker opduikende fenomeen van de verslaggeving over de verslaggeving, covering the coverage. In plaats van feiten brengen we elkáár. Het liefst nog via 'vlotte babbels' en andere fijne gesprekjes. We geven ons over aan ongebreidelde personencultussen, met onszelf als kleine godjes, die meer met blogs, spelletjes en multimedia­le zelfverheerlijking bezig zijn dan met het checken van feiten.

En zo kan het gebeuren dat we, in 2005 bijvoorbeeld, het bericht in sommige Belgische kranten lazen dat het leger noodhulp transporteerde naar Nigeria, waar hongersnood was uitgebroken. Hongersnood in Nigeria? Toch ook niet in Nigeria, hoopten we. In werkelijkheid bleek het om Niger te gaan. Een persmedewerker van het ministerie van Defensie had zich vergist, en een heleboel journalisten met hem. Ach, Nigeria of Niger, wat zou het. Het is tenslotte maar een land verschil. Tegenwoordig kun je 's ochtends opstaan met het radionieuws, en geen enkel buitenlands bericht krijgen. Geen enkel! "Sorry, vandaag is het buitenland onbestaande. U moet het met Vlaanderen doen. Of u moet onze schamele items over Wallonië en Brussel als buitenlandberichtgeving beschouwen."

Trager en beter

Het is al lang niet meer voldoende dat de journalist een elementaire kennis van zaken heeft. Het is zelfs niet meer voldoende om gewoon integer te zijn. De journalist moet ook de mogelijkheden hebben om integer te kúnnen zijn, om kwaliteit te kúnnen afleveren. Hoofdredacteuren en uitgevers zullen voor die omstandigheden moeten zorgen. We zullen uiteindelijk gewoon trager en beter nieuws moeten brengen, met betere research, betere fact checking, en een betere (eind)redactie, die niet alleen oog heeft voor de lengte van de teksten, de sexy titels en de sappige inleidingen, maar ook voor ethics and credibility. Trager en beter, dat is het motto.

In werkelijkheid racen we steeds harder tegen elkaar op. In plaats van trager en beter doen we het sneller en slechter. De marketingjongens en -meisjes, die onze redacties zeggen wat, hoe, wanneer en in welke kleuren we moeten publiceren, zeggen slechts één ding: Schrijf Wat De Lezer Wil. Nonsens! Soms moeten journalisten kunnen schrijven wat de lezer absoluut niét wil. Dat het slecht weer gaat worden of zo. Het toppunt van dit populisme is inmiddels (in België) een paar jaar oud: de zogenaamde nieuwslijnen — een uniek telefoonnummer (4545 voor de krant en 4040 voor het tv-journaal, maar er zijn er inmiddels al vele andere) waar je een sms'je naar kunt sturen met tips, nieuwsfeiten, moorden, ufo-waarnemingen, dronken celebrities, noem maar op. Geef de mensen wat ze willen; meer: laat ze zelf beslissen wat in de krant en op tv komt!
Op zich is daar niets mis mee; zoals ik al zei, moeten de media veel meer luisteren naar lezers, kijkers en luisteraars. Maar de kwaliteitsbewaking blijft volgens mij de hoofdopdracht; hard en minder hard nieuws dat afkomstig is van gewone burgers vindt u steeds meer op het internet. De traditionele media zullen dus méér moeten leveren dan alleen maar user generated content, zoals dat dan heet. Analyse, duiding, achtergrond, onthullingsjournalistiek, correct gekaderd hard nieuws: ziedaar onze taak én onze overlevingskans.

Uit dit alles blijkt dat wij, journalisten, een verpletterende professio­nele verantwoordelijkheid dragen om ons beroep op een eerlijke, integere en ethisch correcte manier uit te oefenen. Ik ben zelf een groot voorstander van de zelfregulering, en hier in Nederlandstalig België hebben we daar een mooi voorbeeld van: de Raad voor de Journalistiek. De Raad is een onafhankelijke instelling voor de behandeling van vragen en klachten over de journalistieke beroepspraktijk. Het is een initiatief van de Vlaamse journalistenverenigingen, uitgevers en mediahuizen en is bedoeld als platform voor journalistieke zelfregulering. Burgers kunnen bij de Raad terecht met algemene vragen over de journalistieke beroepsethiek. Ze kunnen ook bij de ombudsman een klacht indienen tegen een handelwijze van een medium of een journalist. Eerst probeert de ombudsman een minnelijke regeling tot stand te brengen, maar als dat niet lukt, dan doet de Raad een uitspraak over de journalistieke handelwijze, en toetst die aan de regels van de beroepsethiek. De Raad kan een medium vragen een rechtzetting te publiceren.

De Raad voor de Journalistiek is nog niet echt goed bekend en dat is jammer. Er zouden wat mij betreft gerust wat meer klachten mogen worden ingediend. De uitspraken zijn zeer lezenswaard, en bieden een goed inzicht in het reilen en zeilen op onze redacties. Oordeel zelf: rvdj.be.

Berlusconisering

En alstublieft, laten we de marketingjongens en -meisjes uit onze redactielokalen ranselen. Ik heb niets tegen marketing, en kranten zijn natuurlijk koopwaar, maar de journalistiek is te belangrijk om ze louter aan de Verkopers van Bedrukt Papier over te laten. En als de financiële kant echt te zwaar wordt om te dragen en de diversiteit van de media (bijvoorbeeld in kleine taalgebieden zoals het onze) bedreigd wordt door overnames, groepvorming en Berlusconisering, dan is het volgens mij de plicht van de overheid om in te grijpen. Niet rechtstreeks in de redacties natuurlijk, maar met verdere accijnsverlagingen, en organisatorische of financiële ondersteuning van navorming van journalisten bijvoorbeeld, gelijk verspreid over alle media. Vandaar dat ik het Fonds Pascal Decroos zo'n uitstekend initiatief vind. Het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek heeft onder meer als doel "het bevorderen van kwaliteits- en onderzoeksjournalistiek in Vlaanderen en daarbuiten" en "het creëren van de mogelijkheid voor jonge mensen om journalistieke talenten in de praktijk te ontwikkelen," en reikt daarvoor onder andere redactionele werkbeurzen uit. Het zijn telkens kleine oases van goede journalistieke praktijk in een woestijn van populistische lichtvoetigheid.

Maar er zijn nog andere mogelijkheden voor steun aan de pers, en ik sta met deze zienswijze niet alleen. Ook collega Karl van den Broeck, hoofdredacteur van Knack, maakt een vergelijkbare analyse in een opmerkelijk en moedig essay ('Leve de perssteun!', in: rekto:Verso nr. 27 van januari/februari 2008). Laten we hopen dat de remonte van de kwalitatieve pers geen vrome wens blijft.
Maar, geachte lezer, ik ben niet defaitistisch. Ik heb zoveel goede, correcte, getalenteerde, ernstige collega-journalisten die, ondanks alle kommer en kwel, nog altijd bereid zijn om ervoor te gaan. Zij kunnen uw steun goed gebruiken. Aarzel dus niet te reageren waar nodig, zowel positief als negatief. We kunnen er enkel beter van worden.

Zelf heb ik steeds gepoogd om mijn ideeën over journalistiek zo goed en zo kwaad mogelijk toe te passen bij Brussel Deze Week. Of dit ook gelukt is, weet ik niet; slechts u kunt daarover oordelen. Toch is ook ons lezersbereik de voorbije jaren gedaald. Los van de globale trend, meen ik dat er voor Brussel Deze Week een aantal specifieke oorzaken meespelen. Eén: het oorspronkelijke doelpubliek, de Brusselse Vlaming, wordt steeds minder talrijk — in de plaats komt de veel grotere groep van de Nederlandskundige Brusselaars (van welke taal- of culturele achtergrond ook), maar die hebben traditioneel veel minder gemakkelijk toegang tot BDW. Twee ("Hij is daar weer," zal onze raad van bestuur zeggen): dat plastiekje waarin BDW en Agenda verpakt zitten, is ronduit nefast. Veel lezers gooien tegenwoordig het pakketje ongeopend weg, vermoed — neen: wéét ik. Wie gratis pers uitgeeft en verspreidt, moet de drempel zo laag mogelijk houden. Ik vind dat dat plastic omhulsel weg moet, punt. Drie: BDW kampt met een te highbrow en ontoegankelijk imago. Weliswaar onterecht, volgens mij, maar toch. Het toegankelijker maken van de inhoud, zonder aan de kwaliteit te raken, zal een belangrijke uitdaging zijn. Vier: we moeten opnieuw een verschil kunnen maken voor u, onze lezer. Meer service brengen, iedereen een reden geven om opnieuw naar de krant te grijpen. We moeten u bijstaan, met alle knowhow die de redactie rijk is, om u het leven in de grootstad makkelijker te maken. Tips over de leukste kroegen misschien, of over restaurants waar u voor tien euro kunt eten, waar en hoe u goede loodgieters kunt vinden, waar u met de kinderen in het weekend terechtkunt, hoe u aan de aankoop van een woning begint, wat u kunt doen om niet zelf te hoeven wassen, plassen en strijken, ik zeg maar wat. Een aantal waardevolle ideeën circuleerden al, maar het zal aan de redactie en aan mijn opvolger zijn om deze nieuwe rubrieken, indien ze nog gewenst zijn uiteraard, in de praktijk om te zetten.

Rederijkers

Een ander gevolg van mijn vertrek is het verdwijnen van het satirische stripje De rederijkers. Het is een publiek geheim dat ik cartoonist ben, maar niet iedereen wist dat ik de auteur en tekenaar van het kritische tweetal was.
Het kwam zo: een paar jaar geleden vond de redactie het een goed idee om met een politiek getinte cartoon te beginnen. Ik had een stripje volgens het Statler-en-Waldorfprincipe (de twee oude knorpotten van de Muppet show, u kent ze wel) in gedachten. De voorontwerpen maakte ik tijdens een zomervakantie in Thüringen. Lang moest ik niet zoeken: ik combineerde mijn interesse voor de periode van de renaissance en het humanisme met de geschiedenis van het Brusselse verenigingsleven. Op het kruispunt vond ik... De rederijkers. Met het bedenken van de wekelijkse mopjes heb ik mij grondig geamuseerd. Toegegeven, ze waren niet altijd even grappig. Maar de speldenprikken kwamen soms hard aan. Eén minister slaagde er ooit in een rechtzetting op een verschenen stripje te eisen, iets wat we hem de week erna grootmoedig toestonden — niét zonder er nog een extra schepje bovenop te doen, uiteraard. Een andere minister liet per bode een erg emotionele brief afgeven, waarin hij de laatste aflevering van De rederijkers bestempelde als "een karaktermoord", een "laffe dolksteek in de rug", en eindigde met de sinistere boodschap: "Dit zal ik nooit vergeten." Wel: ik ook niet! Ik zal ze missen, de twee brompotten.

En nu? Ik verlaat Brussel Deze Week, ik verlaat de media, en ik verlaat (tijdens de week, toch) Brussel. Ik ga werken op het Bureau voor Officiële Publicaties der Europese Gemeenschappen, in Luxemburg. Temidden van 27 nationaliteiten, werkend in 23 talen — een hele uitdaging, voorwaar. Ik verdwijn niet helemaal; wie af en toe nog iets van mij wil lezen, kan vanaf maart op mijn gloednieuwe blog terecht: dirk.volckaerts.eu. Ziezo. Het ga u goed, geachte lezer. Ik heb u met plezier gediend.
En ik eindig met een vers van Ludwig Rellstab: "Adé, gij montere, gij vrolijke stad. Adé! (...) Ge hebt mij wellicht nooit droevig gezien, dus kan dit ook niet bij 't afscheid geschieên!"

© Brussel Deze Week

bron brusselnieuws.be

Ik dank Karl van den Broeck

Ik dank Karl van den Broeck voor de grondige en sympathieke bespreking die hij wijdt aan mijn boek. Hij schreef een bedachtzame en constructieve analyse die geen provocerende maar enkel stimulerende bedoelingen heeft. Dat siert van den Broeck, in tijden waarin men slechts publiek kan gaan met radicale standpunten. Ik heb dan ook geen zin om hier te polemiseren, wel om aan zijn gedachtewisseling mee te doen.

In zijn befaamde biografie van de Amerikaanse Senator en communistenjager Joe McCarthy beschrijft David Oshinsky de relatie van McCarthy met de pers. McCarthy beoefende een uiterst grof populisme waarin hij elke tegenstander beschuldigde van lidmaatschap van een communistische partij of spionage voor Moskou, incluis president Truman, Minister van Buitenlandse Zaken Acheson en Minister van Defensie Marshall (van het Marshall-Plan). Argumenten had hij doorgaans niet, of als hij ze had, waren ze flinterdun, scheef gedraaid of gefabriceerd. Maar in de context van de oorlog in Korea, de communistische machtsgreep in China en de ontwikkeling van kernwapens in de USSR was een communistisch complot iets wat vlotjes naar binnen ging. McCarthy had ook geen argumenten nodig. Hij werkte via de media. Hij stelde zich uiterst open en genereus op tegenover journalisten die steeds op zoek waren naar sappige headlines en goed lopende verhalen, en McCarthy gaf hun al het voer dat ze nodig hadden. Waar hij verscheen, werd hij dan ook gevolgd door drommen journalisten. Tijd en middelen om McCarthy's complottheorieën te checken, hadden ze niet: er moesten deadlines gehaald worden. Volslagen ongefundeerde aantijgingen belandden zo op de voorpagina's van de kranten, en werden daar snel een genre dat gretig door het publiek verslonden werd. Wanneer redacties probeerden om iets kritischer te rapporteren over de toeren van Sterke Joe, of zijn verhalen van de voorpagina wilden halen, kregen ze bakken kritiek van hun lezers en daardoor ook van hun mediabazen.

Er waren over McCarthy flink wat discussies onder journalisten. Ze wisten doorgaans maar al te goed dat Joe leugens en roddels voor waarheden sleet. Maar McCarthy was een belangrijk man, en hij beschuldigde andere belangrijke mannen, dus dat was nieuws. De journalisten werkten immers binnen een volledig gecommercialiseerde journalistieke cultuur, waarin van hen geen 'duiding' maar 'nieuws' verwacht werd, waarin ze dus enkel 'voorvallen' mochten rapporteren in plaats van ook aanwijzingen te geven over de mogelijke interpretaties van die voorvallen. Ze werkten binnen een marktmodel waarin hun product 'feiten' waren, en die feiten moesten verkopen. De grote columnist Richard Rovere, geciteerd door Oshinsky, verwoordde het in 1954 scherp: 'Het is niet de zaak van de pers om de mensen te zeggen welke 'feiten' echte 'feiten' waren en welke niet. Als ze dat zou doen, zou ze haar rol in een vrije samenleving ver te buiten gaan.' Klinkt dit ons niet bijzonder bekend in de oren? Journalisten en hun bazen waren van oordeel dat 'de mensen' verstandig genoeg waren om zelf hun besluiten te trekken. De media waren er om een spiegel te zijn van de samenleving, en zich daarbij te onthouden van elke morele of politieke interpretatie. Journalisten 'schreven op' en 'zonden uit' wat er gebeurde, en hun enige richtsnoer was de mysterieuze gave om zaken te ontdekken die intrinsiek 'nieuwswaarde' hadden. De gevolgen waren ernaar. McCarthy gaf in de jaren 1950, na de relatief 'linkse' decennia van de New Deal, de VS een kwak naar rechts waarvan het land een halve eeuw later nog niet bekomen is en nog steeds de gevolgen draagt. Zijn mediapopulariteit zorgde ervoor dat toppolitici (waar hij aanvankelijk zeker niet toe behoorde) een groot ontzag, zelfs angst, voor hem kregen, en het duurde dan ook jaren vooraleer hij geroyeerd werd als Senator.

POPULISME HIER EN NU

Ik vertel dit verhaaltje als een soort parabel voor de relatie tussen pers en politiek. Wanneer politici de spelregels van de pers doorhebben en goed weten te bespelen, en wanneer de pers ervan uitgaat dat ze alleen maar 'objectief' te rapporteren heeft en dat 'de mensen' zelf wel zullen denken, dan dreigt de pers snel de propaganda-afdeling van die politici te worden. In mijn boek bespreek ik de wijze waarop Filip Dewinter dat virtuoos doet. En wanneer ik Jean-Marie Dedecker aan het werk zie, kan ik de parallel met Joe McCarthy moeilijk onderdrukken. Dedecker gooit zoals eertijds McCarthy met wat modder, vindt het niet nodig daarbij argumenten of bewijzen te geven (waardoor hij dan, tot zijn eindeloos ongenoegen, veroordeeld wordt in het dopingproces), en spreekt systematisch in superlatieven en overdrijvingen. De journalisten doen echter nauwelijks moeite om zijn kromspraak aan de kaak te stellen, hem het vuur aan de schenen te leggen of zijn hyperbolen af te zwakken. Integendeel, guess what: wanneer de Oostendse misthoorn loeit is het voorpaginanieuws. Het is het makkelijkste soort politiek dat er bestaat: je lost een losse flodder die wat eerstelijns plausibiliteit lijkt te hebben ('de corruptie van de PS kost Vlaanderen bakken vol geld!'), het publiek knikt ('ja, daar zeg je me wat!') en de pers doet de rest: ze rapporteert dit 'standpunt' als een ernstige waarheid, lokt commentaren uit, trekt de logica van dat standpunt door in de richting van 'gevolgen', zoekt wat 'deskundigen' die hierover hun mening kwijt willen en, voilà, je hebt een 'maatschappelijk debat'. De populist gebruikt die legitimiteit dan om aan te geven dat hij 'democratische steun' heeft voor z'n standpunt, en op de rug van die publieke legitimiteit rijdt hij dan verder richting politieke top.

Mensen als Dewinter en Dedecker hebben ook onze samenleving een stevige kwak naar rechts gegeven. Het feit dat zogeheten linkse knapen als Stevaert en Janssens diezelfde recepten overnamen, is deel van de grote invloed van die nieuwe rechtse populisten: ze zijn erin geslaagd het hele politieke veld te 'ont-linksen' en hun eigen po­pulisme op te leggen als norm voor politiek succes. Dat alles schrijf ik in mijn boek, en dat grote proces vormde ook de thematiek van Ik stel vast en Populisme. Wat nu de rol van de media betreft, is het nuttig dat ik even in alle duidelijkheid mijn besluiten meegeef. Ik zeg nergens dat de verrechtsing de schuld van de media is. De verrechtsing gaat niet uit van de media, maar van politiek rechts. De verrechtsing van de VS was niet de schuld van de Amerikaanse media, maar ging uit van nieuw-rechtse populisten zoals McCarthy (en na hem Nixon, Reagan, Bush en noem ze maar op). Wat ik zeg, is dat de media thans binnen een bepaalde journalistieke cultuur bewegen waarin ze net hetzelfde beweren als wat Rovere destijds aangaf: de media zijn 'vrij' en 'objectief', en dat wil zeggen dat ze enkel 'nieuws' brengen en zich ver houden van educatieve taken. Die laatste, zo hoort men her en der, behoorden tot de 'opgestoken vingertjes'-cultuur van eertijds, toen media verzuild en dus niet objectief waren. We zijn, naar ik meen, meer dan voldoende vertrouwd met deze argumenten. Die media-ideologie is een ideaal vehikel voor figuren als Dewinter, Dedecker of, elders, Bush en Sarkozy. In die zin vergemakkelijken de media dit proces van verrechtsing, omdat het hun eigen logica uitbuit. De media zijn daardoor een zeer onkritisch in­strument voor die populisten, die weten hoe ermee om te gaan. De hoofdstukken over Dewinter en Bush in mijn boek geven dat aan: ze laten allebei de media in hun plaats spreken. Hun politieke boodschappen worden door de media opgepikt en omgezet in mediaboodschappen en beelden, waardoor ze nog meer impact beginnen te krijgen. Ze zijn dan immers niet langer meer de stem van Dewinter, maar de stem van de 'vrije' en 'objectieve' media, die — zoals ik eerder aangaf — allerhande uitroeptekens, ondertitels en voetnoten bij zijn woorden plaatsen.

NIEUWE MEDIACULTUUR

Dit is een recent fenomeen, en het is het gevolg van de grote transformatie van de mediacultuur in onze samenleving. Op dit punt wil ik van den Broeck heel even een prik geven. Hij bestempelt mijn uitgangspunten als 'ouderwets links'. Ik hoop dat daarmee niet bedoeld wordt 'verouderd en vooringenomen', want de analyse die ik bied is bijzonder actueel en feitelijk. Vijftien jaar geleden was die analyse simpelweg niet mogelijk, want de mediaomgeving zag er toen nog heel anders uit: een staatsmonopolie op de audiovisuele media en een hegemonie van de levensbeschouwelijke zuilen over de gedrukte media. Sinds de vroege jaren 1990 is dit panorama diepgaand en uiterst grondig veranderd, en is het een eenvoudig feit dat nagenoeg alle media thans in handen zijn van kapitaalgroepen, niet van maatschappelijke zuilen of politieke partijen. Zelfs de grote baas van de VRT is nu geen 'ambtenaar' meer die overheidsbeleid uitvoert, maar een 'top­manager' die zijn overheidsbedrijf beheert volgens de logica van de markt, niet van het parlement. De media beantwoorden nu aan management- en marketingwetten, en journalistiek verloopt binnen een commercieel model. Dit, neem ik aan, is een eenvoudige en zeer actuele waarneming.

Het is ook een eenvoudig feit dat die transformatie hand in hand is gegaan met een deprofessionalisering van de journalistiek. Dit is bepaald onprettig voor journalisten nu, die in vaak zeer ondankbare hogedrukgebieden moeten werken, en vaak gereduceerd worden tot schrijvende of pratende stukwerkers of dagloners. Dit is een effect van de grote transformaties in de media en van de managementlogica waarin ze nu leven, waarin kostenbeheersing en winstmaximalisatie centraal staan. Karl van den Broeck geeft in zijn artikel een paar goede voorbeelden. Het is voor hedendaagse journalisten vaak moeilijk toe te geven dat de vorige generatie journalisten doorgaans wat meer aan journalistiek kon doen en wat minder als huurling moest leven. De platgedraaide gemeenplaatsen over ambtenaarschap, partijkaarten en zo meer doen daar geen afbreuk aan: de vorige generatie had eveneens een professionele deontologie en een journalistieke integriteit, en veel hedendaagse journalisten traden de mediawereld binnen met rolmodellen uit de vorige generatie in hun hoofd. De suggestie dat die vroegere journalisten gewoon de dictaten van partijvoorzitters uitzonden, is simpelweg onnozel. Laat ons die dwaze tegenstelling tussen 'niet-objectieve' media vroeger, en 'objectieve' media nu maar begraven, samen met de gedachte dat 'commerciële correctheid' — datgene produceren wat best verkoopt — intrinsiek objectiever zou zijn dan politieke correctheid.

Ik zie dus niet goed in waarom mijn standpunt 'ouderwets links' zou zijn, want de analyse is niet ouderwets en evenmin intrinsiek links. Ik zie het gebruik van dergelijke bepalingen als een symptoom van een van die zaken die ik beschrijf in De crisis van de democratie: het feit dat elke mening in dit land een kleurtje moet hebben. Dat kleurtje duwt het standpunt in een bepaalde hoek, en belet voor een stuk dat het puur op zijn merites wordt beoordeeld. Mijn antwoord is dan telkens: weerleg het standpunt, niet de politieke tendens die het in zich zou houden.

Nu heb ik persoonlijk niet de geringste moeite om mezelf links te noemen, net zo min als ik moeite heb met een zelfomschrijving als intellectueel. Ik besef heel goed dat beide omschrijvingen me meteen definiëren als een welbepaalde producent van welbepaalde standpunten, en dat is net mijn democratische claim. Een democratie bestaat niet uit een vlak veld van uniforme mensen — traditioneel is dat de ideale dictatuur. Ze bestaat uit een allegaartje van welbepaalde mensen die behoren tot groepen met heel andere karakteristieken. De media vlakken momenteel die verschillen af, en ze suggereren een uniformiteit die er enerzijds gewoonweg niet is, en anderzijds meteen ook talloze welbepaalde groepen uitsluit. Linkse intellectuelen reken ik tot die laatste categorie, en vandaar mijn nuchtere vaststelling dat iemand als ik niets kan komen doen in de massamedia. Ik ben immers geen 'mens' in de zin die Stevaert gaf aan 'de mensen': ik ben in velerlei opzichten een minderheid — zoals iedereen in onze samenleving. Ik roep dan ook geen staking uit van intellectuelen tegenover de media: ik trek de logische conclusies van een analyse over de wijze waarop de media ruimte laten (of afnemen) voor intellectuelen. Ik vind die conclusie niet absoluut pessimistisch, ze is nuchter en feitelijk. En ze kan maar ongedaan worden gemaakt wanneer, zoals ik in mijn boek schrijf, de hele samenleving er zich tegenaan gooit. De suggesties die van den Broeck hierover doet, zijn daar een heel goede aanzet voor.

BRONNEN

David Oshinsky, A Conspiracy so Immense: The World of Joe McCarthy. New York: Oxford University Press, 2005. Zie vooral pagina's 186-190.

(Jan Blommaert doceert aan het Institute of Education van de Universiteit Tilburg en is professor Afrikaanse Taalkunde en Sociolinguïstiek aan de Universiteit Gent. Momenteel verblijft hij als 'Finland Distinguished Professor' aan de Academy of Finland. Hij schreef onder meer 'Het Belgische asieldebat', 'Ik stel vast' en 'De crisis van de democratie'.)

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.