Keizerpinguïns

‘Ik ben bang dat we elkaar kwijtraken’, zei een vriend tegen mij.

We zaten de krant te lezen in een café. Het duurde even voordat ik begreep dat hij het niet over ons had, maar over ons allemaal. Over iedereen. De mensen die we niet kennen maar met wie we dagelijks pleinen, bussen, straten delen.

Hij keek naar buiten en toen weer naar mij.

‘Als we niks doen, dan raken we elkaar echt kwijt.’

Ik knikte. Daar dacht ik net zo over, ook al wist ik niet wat hij had gelezen om tot die conclusie te komen.

Toen ik later een iets te kleine bocht nam op de fiets en voor kankermongool werd uitgescholden, ik volwassenen zag azen op de kortste rij voor een treinkaartje en er mensen de trein instapten voordat iedereen was uitgestapt vroeg ik me af: hebben we elkaar eigenlijk ooit gehad?

Onlangs verscheen er een essay van de politicus Frans Timmermans met de titel ‘Broederschap, een pleidooi voor verbondenheid’. Daarin waarschuwt hij voor mensen die beweren dat we iets aan het kwijtraken zijn. Het is blijkbaar een truc van populisten om mensen bang te maken en eentje waarvan is aangetoond dat hij altijd werkt. Dat nam me in voor alle rechts-populistische stemmers, omdat ze daardoor nostalgisch werden in plaats van tekortgedaan.

Ik vond het opmerkelijk dat ik precies hetzelfde visioen had bij ‘elkaar hebben’ – een stilgevallen trein – al had ook ik het nog nooit meegemaakt

Ik vroeg mijn oude vriend of hij voorbeelden kon geven van momenten dat er een ‘we’ was dat elkaar ‘had’. Hij e-mailde me een paar dagen later met een opsomming. Tijdens een betoging tegen Bush, of het meerstemmig zingen in een koor, schreef hij. Samen in een tent liggen. Ik knikte.
De volgende dag belde hij me.

‘Het is zo vreemd’, zei hij, ‘dat ik bij het idee “elkaar hebben” onvermijdelijk denk aan mensen in een stilgevallen trein, al heb ik dat zelf nog nooit meegemaakt.’Ik vond het opmerkelijk dat ik precies hetzelfde visioen had bij ‘elkaar hebben’ – een stilgevallen trein – al had ook ik het nog nooit meegemaakt.

Ik probeerde hem een opsomming terug te sturen, maar ik had geen opsomming.

Ik had alleen een moment in december, toen ik me in de Bijbelstudieruimte bevond van een zwarte kerk in Charleston, een stad in het zuiden van Amerika. In juni had daar een jongen Bijbelstudie gevolgd en na een uur te hebben geluisterd, uit zijn buiktasje een pistool gepakt en negen mensen doodgeschoten. Ook de dominee was doodgeschoten en dus werd de Bijbelstudie die ik nu bijwoonde gegeven door een vervanger. Het vond plaats in een ruimte naast de kerk waar alles van plastic was, behalve het kruis van Jezus. Ik was daar om te begrijpen wat vergeving is.

Er was nog een blanke dame en ik zat naast haar. Ze was zo dik dat haar vet over de plastic stoelleuningen hing. Ze had een geplastificeerd A4-tje bij zich, waarop de gezichten stonden van de negen mensen die waren neergeschoten. Ze waren van kleur verschoten. Dat kwam doordat het A4-tje lang op haar koelkastdeur had gehangen en er zoveel licht de keuken inkomt dat alles daar langzaam wit wordt.

De dominee vroeg of we nog iets wilde zeggen en ze maakte zich los uit haar stoel, liep naar voren, met haar A4-tje tegen zich aangeklemd.

Ze wees naar het tafeltje naast het kruis, waarop een gigantische taart stond in de vorm van de kerk. ‘Met deze taart’, zei ze, ‘ben ik een week bezig geweest.’ Haar onderlip begon te trillen. ‘De aanslagen in juni hebben mij heel veel gedaan, veel meer dan jullie waarschijnlijk kunnen beseffen, en dit A4-tje hangt al een half jaar op mijn koelkastdeur.’ Ze stopte met praten om te huilen. ‘Sorry’, zei ze en wapperde haar tranen droog met het A4-tje. ‘Ik heb heel lang nagedacht over wat ik kon doen om jullie te laten zien hoezeer dit me geraakt heeft.’

Ze liep naar de taart toe en stond er stil naar te kijken. Er kwam een traan terecht op een van de marsepeinen duiven die ze in de tuin van de kerk had gelegd. Er waren er negen, eentje voor elke dode. ‘I’m sorry’, zei ze, refererend aan de traan op de taart, maar even dacht ik dat ze het over alles had en plotseling begon ik te huilen.

Ik voelde me betrapt, op dezelfde manier waarop ik me betrapt voel als iemand mijn collectie Celine Dion-cd’s ziet. ‘Ik hoop dat jullie deze taart willen aanvaarden. De lichtjes zijn trouwens niet eetbaar.’

Ik had al dagen gepraat met mensen over slavernij, white privilege, de aanslagen in juni, de vergeving die daarop volgde en de verdeeldheid die daar weer op volgde. Mijn tranen leken op te wellen vanuit een diepe grond waarover mijn gevoel voor smaak geen enkele zeggenschap had.
Ik dacht aan de bloemen die voor deur van de kerk lagen en de quote die iemand daarbij had geplakt: ‘if you’re a negro in this country and somewhat conscious, you’re in rage all the time’, aan de jongen die een uur in die ruimte had gezeten, iedereen had aangekeken en ze daarna kapot schoot, terwijl ik altijd dacht dat als je iemand hebt aangekeken het onmogelijk wordt om mensen te vermoorden. Ik dacht aan hoe iemand zei dat je als zwarte van je gezicht een vuist moet maken, aan het marsepein van de taart, amazing grace.

Op dat moment, het moment waarop ze haar tranen droog wapperde met de verkleurde hoofden van de mensen die waren doodgeschoten, was er geloof ik een wij. Dat elkaar had. Een beetje zoals de keizerpinguïns elkaar hebben wanneer het winter wordt en ze maanden sprakeloos tegen elkaar aangedrukt staan om warm te blijven.Het is knuffelen of sterven voor keizerspinguïns.

Het was stil.

Als we hierna koffie zouden drinken, om te begrijpen wat er gebeurd was, zouden we elkaar kwijt raken. Dat wist ik zeker. Iemand zou bijvoorbeeld zeggen dat we allemaal in Jezus’ handen liggen en ik zou dan ‘Nee-hee!’ denken terwijl ik glimlach en een slokje koffie drink.

Waarom, vroeg ik me af, hebben we elkaar het meest als we elkaar kwijtraken of al kwijt zijn. Waarom hebben we elkaar in het kwijtraken?

We zaten in hetzelfde café toen ik tegen hem zei dat ik had gelezen dat je moet oppassen als mensen zeggen dat we iets kwijtraken, omdat elk populisme begint met die stelling.

‘Shit’, zei hij. Daar was ik al bang voor’, zei hij.

‘Nee, nee’, zei ik. ‘Het is juist mooi.’

Hij vroeg wat ik bedoelde, maar ik kon het niet uitleggen.

Vandaag nog zou er ergens een trein stilvallen en ik vermoedde dat wij tweeën niet de enigen waren die naar die trein verlangden

Ik bedoelde niet dat hij een populist was, maar dat hij gewoon tot de mensheid behoorde, die bestaat uit mensen die elkaar constant kwijtraken. En dat dat voor ons allemaal geldt.

Ik bedoelde dat ik het een troost vond dat er een stadium daarvoor leek te zijn. Een stadium waarin het kwijtraken nog niet bepaald is, nog geen vorm en geen gezicht heeft, maar dat het er is. Bij ons allemaal. Een soort heimwee die we altijd hebben. Heimwee naar iedereen. En dat ik me minder alleen voelde door die gedachte. En dat ik helemaal niet bang was voor het kwijtraken omdat we elkaar juist dan het meest lijken te hebben.

Het begon te sneeuwen.

We namen afscheid en haastten ons allebei een kant op terwijl de sneeuw bleef vallen.

Vandaag nog zou er ergens een trein stilvallen en ik vermoedde dat wij tweeën niet de enigen waren die naar die trein verlangden. Ik stelde me een wij voor dat elkaar niet kende, maar elkaar had in het verlangen elkaar te hebben in iets dat stilvalt.

Wit op Wit: vijf nummers lang zoekt Rebekka de Wit de nuance van het bestaan tussen de lijnen van het leven. Een column als uitwuiver.

Rebekka de Wit is schrijfster en theatermaker bij De Nwe Tijd.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.