Het communistische postscriptum

Sinds het overlijden van het Oostblok waart pas echt het spook van het communisme door Europa. Over dat spooky communisme doen meerdere vreemde verhalen over de ronde. Zo wedt de stug doorpublicerende Slavoj Zizek op de onvermijdbare wederopstanding van het communistisch spook vanuit het Reële. En volgens Antonio Negri is dat al gebeurd en is het spook een veelvormige 'multitude' geworden. Boris Groys speculeert in Het communistische postscriptum niet zozeer over het spook van het communisme, maar buigt zich over het verdwenen 'reëel bestaande socialisme' in de Sovjet-Unie. Hij looft de paradox en polemiseert en passant tegen de tenoren van 'burgerlijk links'.

Er zijn minstens twee soorten essayisten. De meeste essayisten zijn weinig consequente denkers die explosieve gedachteflitsKevin Van Wonterghemen paren aan taalmeesterschap. Ze nemen het niet zo nauw met de modus ponens en andere voorschriften van de formele logica, maar weten toch te overtuigen door hun verbluffende taalacrobatieën. Een kleine minderheid van essayisten doet het helemaal anders. Zij vertrekken van een schijnbaar triviale stelling waar je ook zelf wel had kunnen opkomen en denken die vervolgens zo consequent mogelijk door. De kracht van dit soort axiomatische essayistiek ligt in het vasthouden aan één enkele idee, ook al levert het misschien ogenschijnlijke ongerijmdheden op. Essayistiek is dan niet zozeer een oefening in literair denken, maar veeleer een streng gedachte-experiment: hoe ver kom je met één enkele, op het eerste gezicht tamelijk banale gedachte?

Boris Groys is een grootmeester in het tweede genre. In Het communistische postscriptum vertrekt hij van de stelling dat de economie opereert met geld, dus met getallen, en de politiek functioneert met taal — met programma's en beleidsnota's, besluiten en verordeningen. In het kapitalisme domineren de economie en 'de macht van het geld', terwijl het communisme beide ondergeschikt maakt aan de politiek. Dat klinkt niet meteen ophefmakend, tenslotte is het een cliché dat de Sovjet-Unie een doorgepolitiseerde samenleving was waarbinnen de Partij alles en iedereen placht te controleren. Groys is het echter te doen om de logische consequentie dat zo'n maatschappij ook in het teken moet staan van een linguistic turn. De hele inrichting van de maatschappij wordt een kwestie van taal, of het nu gaat om bevelen tot executies, het sturen van de economie via vijfjarenplannen, of de vormgeving van de publieke ruimte. 'Alles in het communisme was zoals het was omdat iemand gezegd had dat het zo en niet anders moest zijn. En alles wat in de taal besloten werd, kon ook in de taal bekritiseerd worden', aldus Groys over de voormalige Sovjet-Unie.

POLITIEK IS TAAL?

De oude Stalin had alvast het belang van de taal als primair medium van het communisme goed begrepen. In 1950 publiceerde hij in de Pravda een reeks geënsceneerde gesprekken 'over de vragen van de taalwetenschap' waarin hij de stelling attaqueert dat de taal tot de bovenbouw behoort. Taal is niet klassengebonden, doordesemt zowel de boven- als de onderbouw, en laat zich nog het best vergelijken met een productiemiddel, zo redeneerde Stalin. De voornaamste uiting van communistisch taalbewustzijn vindt Groys echter het dialectisch materialisme, dat binnen het voormalige Oostblok de status van orthodox geloofsartikel bezat. Het beruchte 'diamat' ging er vanuit dat de hele werkelijkheid een tegenstrijdig karakter heeft, en dus daarbinnen altijd en overal zowel A als -A het geval is. Het denken kan de totale werkelijkheid daarom enkel recht doen wanneer het consequent paradoxaal denkt, tegelijkertijd A en -A als waar beschouwt.

Het diamat lijkt een wat simplistische zijnsleer, maar Groys leest het als een alternatief voor de formele logica dat de paradoxale structuur van de taal erkent. Taal is het vermogen tot ontkenning en het formuleren van tegenstrijdige uitspraken, zo wist de oude Plato al. Groys zegt het hem graag na vanuit de overtuiging dat niet de coherente maar de paradoxale uitspraak wezenlijk is voor de 'logos', dus voor zowel taal als denken. Het diamat codificeerde dit inzicht tot een staatsleer. Het getuigt van een correcte visie op de taal, en dus ook op het medium van de dominantie van de politiek binnen het communisme. In één beweging door beweert Groys dat het officiële diamat de standpunten die afweken van de partijlijn niet uit- maar insloot. Het erkende gedurig hun bestaan, want de werkelijkheid is immers tegenstrijdig! De dissidenten meenden echter dat alleen A of — A waar was. Ze argumenteerden eenzijdig, ze konden niet denken in dialectische paradoxen.

Hoe ver kom je met één enkele, op het eerste gezicht tamelijk banale gedachte? 

Met dit soort provocaties weet Groys de lezer bij de les te houden, maar ze tonen ook de zwakke plekken van Het communistische postscriptum. De reductie ad absurdum van de realiteit van het Sovjet-communisme tot haar officiële leer is een vorm van gekwadrateerd idealisme die Groys wordt ingegeven door de consequente identificatie van taal en politiek. De hardleersheid waarmee hij deze gelijkstelling doordenkt, dwingt bewondering af. Maar daarmee wordt zijn axioma niet ook meer waar, integendeel. Stalin is gewoon de betere denker als hij de taal aan het werk ziet in heel de maatschappij, niet enkel in de politiek. Diezelfde Stalin wist ongetwijfeld ook zeer goed dat macht en niet taal het primaire politieke medium is. Politiek, dat is voor én namens anderen ('het volk') bindend kunnen beslissen. Taal is nodig om politieke beslissingen voor te bereiden en te onderhandelen, kenbaar te maken en in wetten of andere verordeningen om te zetten. Maar taal en macht blijven altijd gescheiden communicatiemedia.

Politiek spreken is ongetwijfeld tot op zekere hoogte steeds performatief. Zonder machtsdekking sorteert het echter beduidend minder realiteitseffecten dan mét: dissidenten kunnen performatief tegenpruttelen, de woorden van de machtshebbers komen echter direct tussen in de werkelijkheid, maken en hérmaken die. Door de machtsschakel tussen taal en politiek te negeren, staat Groys ook nooit stil bij de wijze waarop macht wordt uitgeoefend, een nogal vreemde omissie in een politiek essay. Over het communisme als verdwenen (USSR), springlevende maar gemuteerde (China) of gewenste machtsconfiguratie, zwijgt Groys in alle talen. Het mag kloppen dat het een primaat van de politiek over de economie inhoudt — maar welke politiek soms?

BURGERLIJK LINKS

Het communistische postscriptum is twee boekjes inéén. Groys blikt in de eerste helft vooral in de achteruitkijkspiegel, richting Sovjet-Unie, en ontvouwt vervolgens een eerder warrige, in vele richtingen uitschietende tijdsdiagnose. Zo ontwaart hij in het opnieuw privatiseren van de productiemiddelen in Rusland en China het bewust overstappen op een metapositie, wat hij zonder veel uitleg — maar die ontbreekt bij Groys wel vaker — met de notie van metanoia verbindt. Het ging om een politieke beslissing die 'het kunstmatige van het kapitalisme' blootlegt omdat ze 'het ontstaan van het kapitalisme als zuiver politiek project van maatschappelijke hervorming en niet als resultaat van een "natuurlijk" proces van economische ontwikkeling presenteert'. Dat is niet meteen een verbazingwekkende conclusie, net zomin als de observatie dat in Rusland en China de politiek (de staat) de touwtjes nog altijd strak in handen heeft.

Interessanter is Groys' gecondenseerde aanval op 'burgerlijk links'. Dat draait een gebedsmolen af en bekritiseert nu al decennialang de homogeniserende werking van de calculerende rede en het formeel-logisch denken, dat 'het Andere' onderdrukt. Dat veelgeroemde 'Andere' staat voor het 'onreduceerbare, niet-homogeniseerbare, oneindige, virtuele rijk van heterogeniteiten en differenties'. Groys noemt geen namen, maar hij viseert duidelijk de tenoren van het postmoderne denken van linkse signatuur. Derrida ('de differantie'), Agamben (het naakte leven als pure potentia), Deleuze & Guattari (Materie of Orgaanloos Lichaam), Negri (het exces dat Leven heet), etc: allen wedden ze in hun radicale kritiek op de bestaande verhoudingen inderdaad op een virtuele werkelijkheid, een potentieel van mogelijke verschillen of singulariteiten. Groys kan er weinig meer in ontwaren dan een verdediging van 'het burgerlijke pluralisme zonder verliezers op de markt, het kapitalisme van de utopie, de markt in zijn paradijselijke toestand'. Revolutionair is volgens hem niet het differentiedenken maar het dialectische of paradoxale denken, niet het gefragmenteerde subject maar het ascetische individu dat de eigen mogelijkheden soeverein inperkt met het oog op een zelfgekozen doel.

Groys heeft met zijn kritiek-van-de-kritiek ongetwijfeld een punt te pakken. Zeker binnen de sfeer van de kunst- en cultuurproductie is het uitproberen van 'iets anders' opvallend vaak een vrijbrief voor middelmatigheid. En ook de micropolitiek van het verschil, zie bijvoorbeeld queer politics, genereert misschien wel nog een 'intensiteit' of 'wording' méér, maar geen oppositionele krachtenconfiguraties die de macropolitiek irriteren. Wat is soms het alternatief? Zonder het ook met zoveel woorden te zeggen, pleit Groys eigenlijk voor Kunst, Gedachten en Daden — of nog: voor Auteurschap, Visie en Leiderschap. Dat doet flink modernistisch aan, en ook behoorlijk autoritair. I don't buy it: 'goede' culturele middelmaat en 'goede' politieke oppositie zouden al een heel verschil uitmaken omdat ze altijd ook een geschil inhouden. 

Boris Groys, Het communistische postscriptum, Utrecht: Uitgeverij IJzer, 2009.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.