Het Cher-effect

Begin jaren negentig katapulteerde de Amerikaanse zanger en gitarist Bob Mould en zijn groep Sugar mij op dertienjarige leeftijd de Amerikaanse underground in met het fantastische 'A good idea'. Een rollende bas, fantastische breaks, een kudde losgeslagen gitaren en de snijdende stem van Mould - ik werd muzikaal volwassen en liet Guns N' Roses en de Los Angeles sleaze voor wat ze waren. In 2005 brengt Mould Body of song uit, zijn vijfde soloalbum. Een album dat pijnlijk inconsistent blijkt te zijn, ook voor een onvoorwaardelijke fan.

 

Toen ik Bob Mould ontdekte, had de man er al een behoorlijk traject op zitten. Via Sugar kwam ik immers snel terecht bij Hüsker Dü, het powerpop-trio dat naast Mould ook drummer Grant Hart en bassist Greg Norton huisvestte, en dat zonder twijfel of misplaatste melancholie een van de belangrijkste bands van de jaren tachtig genoemd mag worden. Zonder Hüsker Dü was er immers van de Pixies of Nirvana geen sprake geweest, en hadden uw en mijn platenkast er ongetwijfeld helemaal anders uitgezien.

Hüsker Dü was een trio en dat voel je ook op de studioplaten en de video-opnames. De rivaliteit tussen de twee songschrijvers van de groep — Hart en Mould namen elk de helft van de nummers voor hun rekening — zorgde voor spanning en gensters. Op iedere plaat werden de nummers netjes verdeeld en Mould en Hart zongen elk hun eigen nummers. Onder fans werden verhitte discussies gevoerd over de kwaliteiten van beide songschrijvers. Hart zou als geen ander de klassieke popsong onder de knie gehad hebben, de songs van Mould leken weerbarstiger, ruiger. Halfweg de jaren tachtig evolueerde de groep van snoeiharde hardcore — hun eersteling Land speed record moet zowat de snelste plaat ooit zijn — naar een avontuurlijke, experimentele versie van de postpunk, stekelig en melodieus tegelijk, scherp als glas, hard als graniet. Een voorlopig hoogtepunt werd bereikt met het sublieme Zen arcade, een must-have voor elke rechtgeaarde muziekliefhebber. De groep bracht van dan af in een ijltempo de ene fantastische plaat na de andere uit en drukte een diepe stempel op wat er later komen zou. In 1987, vlak na de release van de dubbelaar Warehouse: songs and stories — zelden zoveel glasheldere en snedige popsongs op een plaat gehoord — en de zelfmoord van manager David Savoy, barstte echter de bom. Interne intriges en de drugsverslaving van Grant Hart haalden het van de muzikale verbetenheid en Hüsker Dü werd ontbonden. Elk ging zijn eigen weg. Hart schonk ons een bloedmooie maar zwaar geschifte soloplaat en bracht met zijn groep Nova Mob vervolgens het al even weirde concept-album Last days of Pompei uit. Mould verwerkte het leed in twee intense platen, Workbook en Black sheets of rain, en kwam even later op de proppen met Copper blue, het debuutalbum van zijn groep Sugar, en de hitsingles 'A good idea', 'Hoover dam' en 'If I can't change your mind'. Ook Sugar hield het slechts drie platen vol — na het debuut volgden nog het verpletterende Beaster en File: under easy listening — en sindsdien brengt Mould platen uit onder zijn eigen naam. Body of song — het album werd overigens een maand voor datum integraal via het net gelekt — is ondertussen zijn zesde werkstuk: de scherpte en snedigheid zijn verdwenen, de kwaadheid is geluwd. Mokerslagen wil hij blijkbaar niet langer toedienen, hij lijkt voor de middelmatigheid gekozen te hebben.

'I hate alternative rock.' (uit Bob Mould, 1996)

Zo luidde de titel van het tweede nummer op de titelloze soloplaat die Mould na de split van Sugar maakte. 'You feel threatened now/there's other icons flying higher now/As you grab for the past/you know it won't last', waren zijn gevleugelde woorden. Het zou over Kurt Cobain kunnen gaan — die had zich twee jaar voordien een kogel door het hoofd gejaagd — maar even goed over Mould zelf. Met Sugar had hij immers een drietal jaren in de spots gestaan en daar had zijn ietwat onvrijwillige outing zeker iets mee te maken. Mould is dus een cruciale figuur binnen de twintigste-eeuwse rockgeschiedenis. Samen met Henry Rollins — Black Flag, de eerste band van Rollins, bracht net als Hüsker Dü zijn eerste platen uit op het semi-legendarische SST-label — is hij een van de weinigen die de overgang meemaakte van de eighties underground naar de alternatieve mainstream van de jaren negentig, een contradictio in terminis die perfect de gespletenheid weergeeft waarmee Mould zijn hele carrière worstelde. Ook in het rocksegment vond dus een verschuiving van periferie naar centrum plaats. Nirvana was daar het ultieme voorbeeld van, maar samen met die groep maakten honderden andere groepen dezelfde ontwikkeling mee, van underground club en repetitiekot naar miljoenenindustrie. Sugar en de Rollins Band genoten pakken meer succes dan Hüsker Dü of Black Flag ooit gehad hebben. En toch kan de invloed van beide groepen niet onderschat worden. Hüsker Dü lag niet alleen aan de basis van die muzieksociologische verschuiving — net door hun combinatie van melodie en kracht maakten zij die ontwikkeling mogelijk — de groep had ook een nauwelijks overzienbare invloed op zowat de gehele Amerikaanse rockcultuur. Zonder Hüsker Dü had een groot deel van het muzikale landschap zoals we dat vandaag kennen, i.e. de alternatieve mainstream, ongetwijfeld niet bestaan. Dat is een zware erfenis om te dragen, een erfenis die bij Mould resulteert in permanente ontevredenheid en waartegen hij zich ook uitspreekt in 'I hate alternative rock'. In een interview zei hij daarover in 1998 het volgende: 'I can safely say that suburban white-guy guitar grunge rock has been tired since people call it that way. And if that's what people are reacting against, them I'm all for it, because it's really not that interesting'. Body of song is een poging om met die erfenis komaf te maken.

schoenmaker, blijf bij uw leest

Body of song vormt, na Modulate en Long playing grooves, het derde deel van een soort triptiek, waarin Mould zijn nieuw verworven fascinatie voor elektronische muziek en dito instrumenten telkens anders vorm geeft. Die fascinatie voor elektronica, die dus ook op Moulds meest recente werkstuk een belangrijke rol speelt, kondigde zich overigens een vijftal jaren eerder aan op het album The last dog and pony show. Op dat album kreeg je plots tot je eigen verbazing een rappende Mould te horen in 'Megamanic', een niemendalletje en krampachtige imitatie van Mc 900ft Jesus.

Het derde deel van de triptiek liet dus ruim drie jaar op zich wachten — alleen al die termijn verklaart Moulds onzekerheid. Het resultaat is in elk geval onregelmatig. Soms glanst de oude snedigheid van Mould, die op Modulate en zeker op Long playing grooves nagenoeg verdwenen was, opnieuw door het glazuur, even vaak zijn de liedjes afgeborsteld, overgeproduceerd en zelfs smaakloos. Een oude pick-uptruck hoef je niet tot bloedens toe te simoniseren, die is mooi zoals hij is. Een diplomaat zou het als volgt formuleren: het resultaat is gevarieerd. Body of song is dan ook zonder meer een middelmatige plaat geworden. Beklijvend is ze in elk geval niet. De eerste twee nummers van de plaat geven meteen aan waar het schoentje wringt. 'Circles', de opener, is vintage Mould, een erg goed rocknummer gedrenkt in zijn herkenbare, door en door melancholische saus. Als zanger blijkt hij trouwens over een breder spectrum te beschikken: zijn stem is veelzijdiger geworden. Onmiddellijk daarop volgt echter 'Shine your love', een irritante discostamper vol stemeffecten. Een uur lang ondermijnen dergelijke songs de betere nummers op de plaat.

Grote schuldigen in dit verhaal zijn zonder twijfel de elektronische snufjes. Rond de millenniumwende raakte Mould gefascineerd door elektronische muziek. In interviews verwijst hij in die tijd steevast naar Kraftwerk en Electronic, een afsplitsing van het Britse New Order. En met Modulate brengt hij dus zijn eerste, echte elektronische plaat uit. Voor zijn fans is het een shock van jewelste, de stijlbreuk is zonder meer radicaal. Zijn typische gitaargeluid heeft plaatsgemaakt voor samplers en sequencers (software voor muziekopname en -bewerking, red). Toch kan de negatieve respons op dit album niet zomaar aan de behoudsgezindheid van Moulds fans toegeschreven worden. Nergens weet hij immers met de nieuwe middelen een beter resultaat te boeken. In al zijn enthousiasme over het nieuwe speelgoed vergeet Mould dat ook dit slechts middelen zijn, werktuigen bij het beitelen en smeden van songs. Modulate verzandt dan ook in gefröbel. En hoewel op Body of song de elektronica wat meer naar de achtergrond verdwenen zijn, blijven het louter spielereien. Op geen enkel nummer voegen zij iets cruciaals toe, laat staan dat ze het kunnen dragen. Soms ondermijnen Moulds elektronische fratsen zelfs zijn betere, krachtige nummers. Zo wordt het mooie 'Paralyzed', een up-tempo nummer gedrenkt in melancholie, onderbroken door een verschrikkelijke symfo-solo. Een enkele keer duikt de Mould van weleer op. Zo keert hij met 'Underneath days', een rauw, rechttoe rechtaan nummer, terug naar het snoeiharde en gitzwarte Black sheets of rain, een mokerslag van een plaat waarop een moegetergde Mould zijn vertwijfeling letterlijk uitschreeuwde.

De gevolgen van Moulds nieuw verworven fascinatie voor sampler, sequencers en protools (veelgebruikt computerprogramma voor geluidsbewerking, red.) die op zijn laatste drie platen tot uiting komt, zijn van tweeërlei aard. Ten eerste betekent die ontwikkeling het definitieve einde van de groepsdynamiek. Het powertrio van Hüsker Dü en Sugar heeft dus plaatsgemaakt voor de autonomie van Mould als schrijver en muzikant. Hij blijft consequent onder eigen naam platen maken, niettegenstaande het feit dat hij vaak met dezelfde muzikanten de hort op gaat. En zijn eerste soloplaat na Sugar droeg hij zonder verpinken op aan zichzelf. 'This one is for me', stond er op de hoes te lezen. Ten tweede verhuist het eigenlijke componeren, het songschrijven, van het repetitiekot naar de editing room. Pas wanneer het materiaal aan de mixtafel bewerkt en gecombineerd wordt via de cut-and-paste-techniek, ontstaan de songs. Interessant aan de démarche van Mould is de combinatie van die techniek met traditionele rockinstrumenten. Hij bewerkt zijn eigen gitaarpartijen als waren het elektronisch gegenereerde klanken door ze over elkaar heen te schuiven, los van de geijkte songstructuur. Soms is het resultaat geslaagd (zoals in de openingstrack van het album), even vaak stoort het mateloos. '(Shine your) love light hope' is bijvoorbeeld een dwaas nummer waarvan je haast niet kunt geloven dat Mould dit maakte. Een platte, eendimensionale discobeat, een gladde productie en een tenenkrullend stemeffect dat zo weggeplukt lijkt uit het stemmenarsenaal van Cher. Wat aanvankelijk een nieuwe, compositorische troef zou moeten zijn, werkt hier alleen maar storend. In plaats van de cut-and-paste-technieken toe te passen op het klassieke rockidioom, kiest Mould ervoor om hier en daar een elektronisch tierlantijntje toe te voegen. In plaats van een sturende hebben de elektronica hier een louter decoratieve functie. Bijgevolg verzuipen de vaak slim gecomponeerde nummers in hun eigen gelaagdheid. Een Giant met vier hamburgers krijg je ook niet door je strot.

'who could live with me in high fidelity?' (uit Body of song, 2005)

Reeds ten tijde van Hüsker Dü kampte Mould met zijn eigen seksuele geaardheid. Die problematische verhouding tot zijn eigen identiteit en tot die van anderen vormde naar verluidt niet alleen de rechtstreekse aanleiding voor de split van Hüsker Dü, maar ligt tevens aan de basis van de haast 'cathartische' kwaadheid die de Mould- en Sugar-albums schragen. Wie ooit de verschroeiende mini-cd Beaster van Sugar over zich heen hoorde walsen, weet dat die kwaadheid resulteert in een wervelende wall of sound, een tornado van tegen elkaar op walsende gitaren. Beaster is, voor muzikant en luisteraar, een catharis van jewelste; het is een van de meest intense zuiveringsrituelen die de rockgeschiedenis ooit voortbracht.

Na jaren van verdrukking outte Mould zich — overigens niet geheel van harte — in het muziektijdschrift Spin. In 1994, kort na de release van Beaster, luidde het als volgt: '"I don't think it's any kind of secret within the music industry and within the fan base at large what my sexual preference is (....) I was born with it (...) I am not a fucking freak," Mould said, as though someone were accusing him of being one. "I don't like the word gay because I don't know what the word really means (...) I'm not your spokesperson, because I don't know what you're about (...) I do not flaunt my sexuality. I do not deny my sexuality. It is my sexuality. It is not the public's sexuality (...) I'm not a fucking freak, or at least not because of that."' Terwijl hij zijn seksuele geaardheid aanvankelijk als een privé-aangelegenheid beschouwde, koos hij de voorbije jaren voor een vergaande politisering van zijn eigen homoseksualiteit. Hij engageerde zich binnen de Pride-beweging en koppelde die besognes aan een radicaal politiek engagement. Ook in de teksten van zijn songs duikt die veranderende houding op. Dat Mould afgelopen jaar door Out Magazine tot 'Hottest Returning Gay Rock Icon' verkozen werd, neemt hij er graag bij.

Moulds homoseksualiteit is in se niet belangrijk, maar toch beïnvloedt die zonder twijfel de receptie van zijn werk. Niet alleen kregen heel wat van zijn platen, ook die van Hüsker Dü en Sugar, een retroactieve homoseksuele lezing opgespeld, de man doorprikt echter ook radicaal de klassieke rockiconografie. Versterkers en elektrische gitaren worden doorgaans geenszins geassocieerd met homoseksualiteit; met zijn eerdere soloplaten wist hij dan ook een aantal stereotypes radicaal te doorprikken. Dat dat binnen een typische mannelijke, heteroseksuele code gebeurt, maakt het des te interessanter. Maar het is jammer dat Mould op zijn laatste twee platen toch kiest voor het Cher-effect. Hij lijkt daarmee — hoe futiel die vaststelling ook moge zijn — een aantal clichés te bevestigen, clichés waar hij steeds radicaal tegen ingegaan is.

Mould mag dan wel voor een up-tempo beat en een afgeborstelde productie kiezen op Body of song, het ware geluk heeft hij nog steeds niet gevonden. Dat voel je ook op deze plaat, zelfs door het glazuur heen. 'I get so far down I got so far gone', zingt hij in 'Circles'. Nagenoeg elk nummer is een pleidooi voor openheid, kwetsbaarheid en eerlijkheid. Centraal staan nog steeds de fundamentele, identitaire kwesties en de haast politieke implicaties van menselijke relaties: hoe zie ik mezelf en vooral, hoe willen de anderen dat ik mezelf zie? Opnieuw en opnieuw legt Mould de vinger op de wonde en beschrijft hij de rolpatronen die hem opgedrongen worden en de verwachtingen die hem sturen. 'You never let me wanna go my own way/you never let me find out for myself/you always stand above', zingt hij in 'Underneath days'. Een dubbele lezing dringt zich overigens in vele nummers op. Hij verwijst niet alleen vaak naar de houding van de weldenkende goegemeente tegenover seksualiteit, even vaak gaat het om metaforische verwijzingen naar zijn troebele relatie met de muziekindustrie. Met Hüsker Dü maar ook met Sugar en onder zijn eigen naam, kwam hij bij een major terecht en het resultaat was telkens catastrofaal. 

Hoe moedig de stap die Mould waagde met dit album ook moge wezen, het is de verkeerde. En wanneer hij zich niet verliest in pijnlijk gefröbel, pleegt hij roofbouw op zijn eigen oeuvre. 'Missing you' is niet meer dan een slecht vermomde herhaling van de Sugar-hit 'If I can't change your mind'. Body of song bewijst voor de tweede maal dat de man op zijn best is in een klassieke rocksetting, met een gitaar om de schouders en een microfoon in de aanslag. Ook Neil Young diende eerst het verschrikkelijke Transistor te maken om tot dat besef te komen. Wie de ware Mould wil leren kennen, kan zich bijvoorbeeld Beaster aanschaffen. Bij voorkeur 's nachts loeihard te consumeren, scheurend over een lege autostrade, met de ruiten open. Van een catharsis gesproken.

 

De stamboom.

Hüsker Dü

The living end, 1994

Warehouse: songs and stories, 1987

Candy apple grey, 1986

New day rising, 1985

Flip your wig, 1985

Zen arcade, 1984

Everything falls apart, 1982

Land speed record, 1981

Sugar

Besides, 1995

File: under easy listening, 1994

Beaster, 1993

Copper blue, 1992

Bob Mould

Body of song, 2005

Live dog 98: the forum, London UK, 2002

Modulate, 2002

The last dog and pony show, 1998

Bob Mould, 1996

Black sheets of rain, 1990

Workbook, 1989

Grant Hart

Good news for modern man, 1999

Ecce homo, 1996

Intolerance, 1989

Nova Mob

Nova Mob, 1994

Last days of Pompei, 1991

websites.

Dé Hüsker-site:

http://world.std.com/~thirdave/hd.html

Een leuk toerverslag over Hüsker Dü:

http://www.thirdav.com/zinestuff/mus87_1.html

Weblog van Bob Mould:

http://modulate.blogspot.com

Grant Hart:

www.granthart.com

Het restaurant van Greg Norton:

http://www.thenortonsrestaurant.com

 

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.