Een bemoedigend soort wanhoop

Zonder veel ruchtbaarheid is Dea Loher, de schrijfster van Dieven (KVS en ro theater), uitgegroeid tot een van de sterkhouders van het Duitse toneel. Als geen ander weet ze in haar grootstadstukken figuren van allerlei slag te doen spreken als met één stem, in lichaam en geest getekend door een harde prestatiemaatschappij. Die indirecte weg is misschien wel de meest tastbare vorm om de samenleving op toneel te brengen.

Telkens weer plaatst Dea Loher (46) het lagelandentoneel voor problemen: ze schrijft geen huiskamerstukken of gezinsdrama’s. Ze zoekt het eerder in een stedelijk plein airisme, en daar willen al eens wat personages rondlopen. In Onschuld zijn het er dertien, in Het laatste vuur acht en in het recentste stuk, Dieven, zijn ze met twaalf. Om zo veel toneelpersoneel te mobiliseren zijn coproducties nodig. KVS en ro theater hebben zich daar de voorbije jaren in bekwaamd. Zij ensceneerden de drie genoemde stukken waarover het hier gaat.

Wat maakt Lohers perspectief zo uniek? Zonder twijfel haar panoramische blik, die breed uitwaaiert over de gemeenschap. In de recente dramaturgie mag dat opmerkelijk heten. De jaren 1990 zoomden sterk in op het individu, brachten vele portretterende monologen voort. Vooral de kleine man kreeg nogal wat aandacht. Daarnaast werd de kleinfamilie herontdekt, hoeksteen van de samenleving, maar altijd goed voor een portie trauma’s of conflictstof. Of voor een generatietwist, zoals in de golf van Duitse en Britse geweldstukken. Welke kant het ook opging, meestal hield de theaterschrijver het binnen één milieu: het burgergezin, de jonge opstandelingen, het klootjesvolk, een enkele keer afgedankte topmanagers.

BIJEENGEWAAIDE BLADEREN

Loher laat zich door die begrenzingen niet knechten. Ze gaat voor de inclusieve aanpak. In haar stukken komen uiteenlopende sociale strata met elkaar in contact. Er zitten lijkenwassers en diamantslijpers in, een studente chirurgie en een ex-politica, een supermarktchef en een agente. Sommigen zijn hier geboren en getogen, anderen zijn afkomstig uit Arabische landen en de Balkan. Er zijn jonge koppels bij, maar ook bejaarden in een home.

Als Loher die gemeenschap opvoert, heeft ze geen stichtelijke boodschap of naïef idealisme voor ogen. Hecht is de groep niet te noemen, de cohesie is minimaal. Is het tegenstrijdig om, haar praktijk samenvattend, te spreken van een ‘groep individuen’? Niet per se. Het is niet de meest chaleureuse visie op onze samenleving, maar het kan wel een heel valabele zijn. De gemeenschap is bij Loher geen monoliet, geen groep gebonden door één kenmerk. Identiteit? Laat maar zitten. Zelfs de locatie is geen verbindend element. Het laatste vuur speelt wel in ‘een vergeten stadsdeel’ en Dieven ‘aan de zijkant van een stad’, dus een beetje perifeer, maar de populatie is er zo hybride als een hoop bijeengewaaide bladeren.

Loher schetst het stedelijke universum van een prestatiemaatschappij

Was er geen stuk van Dea Loher geweest, waren die individuen elkaar dan ook tegen het lijf gelopen? Dat misschien nog wel, maar ze zouden waarschijnlijk niet met elkaar gesproken hebben. Net daarom is de schrijfster voelbaar aanwezig in haar stukken. Zij is de master of ceremony. De personages mogen dan door elkaar dwarrelen, zij heeft wel degelijk het punt vastgelegd waar ze omheen cirkelen. Vervolgens heeft ze zorgvuldig de banen uitgestippeld die ze afleggen. In Onschuld en Het laatste vuur heeft ze telkens een voorval bedacht dat de personages bij elkaar brengt. Dat voorval is even toevallig als een sneeuwbui: die maakt ook dat buren bij het vegen van de stoep aan het praten slaan.

In Onschuld zien twee allochtonen een vrouw het water in stappen, vermoedelijk haar dood tegemoet. Ze staan aan de grond genageld. In Het laatste vuur overlijdt een kind na een politieachtervolging – die dan nog de verkeerde boef als doelwit had. Loher schrijft een calamiteitenleer voor argelozen. Ze zijn compleet verrast door het gebeuren en worstelen nadien nog lang met de verwerking ervan. Tragiek hult zich in de gedaante van het fait divers. Het trekt mensen uit elkaar en brengt anderen dichterbij. Aan een gemeenschappelijkheid, in de vorm van een georganiseerd ritueel, zijn deze individuen voorbij. Ze doen niet aan begrafenissen of liturgieën. Wat hen naar elkaar drijft, is een primaire menselijke reactie. Elk van hen valt een ontzetting te beurt die ze met elkaar delen.

SPOREN VAN PRESTATIEMAATSCHAPPIJ

Al vrij vroeg is ‘schuld’ opgeworpen als Lohers hoofdthema. En ja, die zit ontegensprekelijk in de drie stukken die KVS en ro theater opvoerden. Maar ligt er toch niet iets algemeners aan ten grondslag? Schuld is een psychische belading, die zich voordoet bij enkele personages. In Het laatste vuur bijvoorbeeld bij de agente Edna, die in al haar goedbedoelde pogingen om de orde te handhaven een kind ombracht. Of bij Rabe, die als soldaat met wachtdienst een kind in zijn armen zag sterven. Wat die personages – de schuldigen – gemeen hebben met de anderen, is een basaal overlevingsinstinct. Bij de een is het schuld, bij de ander pijn, verlies, frustratie of moedeloosheid, maar steeds is er een taaie weerbaarheid om die te boven te komen. Ziedaar het voorzichtige optimisme van Loher: haar personages kunnen zich niet alleen staande houden, ze hebben ook een zeker talent om zich gaande te houden.

Misschien kenmerkt dit Lohers gemeenschapsvisie nog het sterkst: de sporen van een doldraaiende wereld die een individu vertoont. Zonder politiek-economische analyses of grote theorieën laat ze er wel de impact op het individu van zien. De personages van Loher hebben het water aan de lippen. Ze zijn tot aan hun limieten gedreven. Zoals Finn in Dieven: een jongeman die in zijn kamer blijft zitten en verzaakt aan de wereld. ‘Het is niets’, zegt hij. ‘Het is bijna niets, ik ben alleen moe, ik ben moe, ik ben moe, ik ben moe.’ Mensen staan op de rand van een dak, klaar om de dood in de armen te springen.

Indirect, via haar personages, laat Loher haar maatschappijbeeld zien. Ze schetst het stedelijke universum van een prestatiemaatschappij, ongeacht de sociale klasse. In elk stuk zit er wel eentje die getroffen is door de depressie-epidemie. Vele personages voelen stress om een inkomen te verwerven. Rosa moedigt Franz aan in Onschuld, want hij heeft nu eindelijk een baantje. Het is dan wel als lijkenwasser, maar is dat geen ‘beroep met een ziel’? Anderen voelen de dreiging van de werkloosheid en maken wanhopige capriolen, als stonden ze met hun voeten in een hete braadpan. Monika worstelt in Dieven taalcursussen en bijscholingen door, omdat haar supermarkt zal sluiten en haar vaagweg een internationale overplaatsing is beloofd. Zelfs al wordt haar flexibiliteit tot in het belachelijke getest, dan nog zal ze de voorwaarden aanvaarden. ‘Verheug je je niet?’, vraagt haar man. ‘Ik verheug me’, is haar vlakke antwoord, al vindt ze het offer onnoemelijk hoog.
lvDieven0502Haves of have-nots, de meeste personages zijn affectief behoeftigen. Ze hopen op aanspraak en een attentie. Ze vinden dat ook zij stilaan recht hebben op dat ene momentje van geluk of troost. Hoe groot moet het verlangen niet zijn om, zoals Linda in Dieven, de tafel voor drie te dekken, maar eigenlijk geen man en kind te hebben? Hoe wanhopig moet men niet zijn om, zoals Mevrouw Haveman in Onschuld, naar medeleven te hengelen door zich uit te geven voor de moeder van een kindermoordenaar? Ondanks die stille of luidruchtigere hunkeringen getuigen al die personages van een verbazingwekkende veerkracht. Ze blijven de weg zoeken naar elkaar, ook wel omdat het alleen niet langer draaglijk is. Het maatschappijbeeld dat Loher schetst, is hard, maar ze is niet zo cynisch om deernis geen kans te geven. ‘Er moet toch een verbinding bestaan, met buiten’, zegt Suzanne in Het laatste vuur. Waarop het tot een tedere ontmoeting komt met Rabe.

VELE PERSONAGES, EEN TAAL

Dat Loher haar personages in hun waarde laat, blijkt vooral uit haar taalbehandeling. Ze doet niet aan sociaal-realisme en pikt er niet één milieu uit, dat vervolgens geïsoleerd kan worden als ‘zij daar’. Ze identificeert niet elk personage door middel van een talig DNA, hetzij een regiolect of een taalregister dat een rang of stand aangeeft. Anders dan bij Vlaamse toneelschrijvers als Filip Vanluchene, Arne Sierens of Eric De Volder spreekt elk personage bij Loher, welke achtergrond het ook heeft, een heldere standaardtaal. Iedereen heeft aanleg voor poëtische formulering en voldoende herseninhoud voor een voldragen exposé. Spitse inzichten kunnen zowel van arbeiders als chirurgen komen.

Wat betekent ‘gemeenschap’ dan uiteindelijk bij Dea Loher? Het is een groep naar elkaar toe gedrevenen, veelal geleid door de individualistische impuls dat het alleen amper te harden is. De gelijkwaardigheid is groot, de cohesie pril en broos. De veerkracht is verbazingwekkend, zoals het slotlied in Dieven bewijst: ‘Zo vaak ben ik gedood, zo vaak stierf ik, maar toch ben ik hier en sta weer op.’ Dea Loher sluit haar ogen niet voor de werkelijkheid. En ze is wel zo vriendelijk een opbeurende variant van wanhoop te bedrijven.

Dea Lohers hele trilogie (Onschuld, Het Laatste Vuur en Dieven) is van 24 tot 26 maart 2011 te zien in Rotterdam: zie www.rotheater.nl.

Geert Sels is cultuurredacteur bij De Standaard.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.