Dit boek is zeer geschikt, overigens, om…

Ik blader maar wat door mijn bronnen.

In Nederland wordt elk jaar een top 400 gemaakt van debuten.
De Amerikaanse uitgeverij Modern Library stelde in 1998 een (gaap) top-5 op van tot dan verschenen boeken met de hoogste kwaliteit. De longlist daarvan bedroeg 440 werken, waarbij 21 van Gore Vidal. Die in het bestuur van Modern Library zit.
Of nog: "Tussen Kortrijk & Vlissingen verschijnen elk jaar misschien wel tweehonderd nieuwe romans". Of was het debuten? Of was het 400?
Er wordt meer gelezen dan ooit - ook poezie, toneel. Er wordt ook meer verkocht dan ooit. Maar wie brengt het nog in kaart? Wie duidt het?
Het bos en de bomen, jaja. Met een recensiekorps dat nogal eens vanuit de eigen navel bespreekt - zijn ze het uitzetten van krijtlijnen daarbuiten nog machtig? - lijkt geen gidsing meer mogelijk en is er voor waarachtige interesse geen keus meer behalve de wandeling in den blinde.

 

Loopt het zo'n vaart? Er zijn nog wel pogingen — bijvoorbeeld Jeroen Vullings' Meegelokt naar een Drassig Veldje (2003) — die een vlechtwerk  vormen waarin wat u leest een onderkomen vindt . Maar het zijn scherpe uitzonderingen. Dat bewijzen de eerste pagina's van dit artikel. Omdàt de woestijn vordert, wordt de nieuwsgierige, authentieke, eenvoudige lezer een schets aangeboden van welke - schrale - hulp zij te verwachten hebben vanuit het landschap.

Gelijktijdig deel ik met Vullings (en met nog een paar anderen) een vertrouwen in de vermogens van de lichtjes stuurloze lezer: zij of hij kan het best wel zelf af. In elk geval ging Georges Bataille uit van die opinie: zijn onverdunde vingerwijzingen naar hoé literatuur hoort te zijn — met andere woorden: wat U in wat U leest moet terugvinden — vormen een goed voorbeeld van een gebruiksklare, onderscheidbare richtlijn bij lezen en beoordelen.

fence

Het probleem is het fence-publiek.

Het fence-publiek is altijd het probleem. In termen van marketing warfare valt de boze wereld daarbuiten uiteen in drie types van receptie. Je hebt de ingewijde, onvoorwaardelijk voor, en de cultuurbarbaar, onvoorwaardelijk tegen. En daartussen heb je de fence — het twijfelpubliek. Je beeldt je daarbij iets in als een Jong Gezin zonder kinderen of met ééntje, met beiden een inkomen, intelligentie en aanwezigheid, maar zonder terreinkennis.

Ze beseffen ook wel dat er meer moet zijn dan VTM en overwegen toch eens naar theater te stappen. Alleen, daar is tegen. Je moet de auto kwijt in Brussel, als er toch kinderen zijn moet de babysit betaald, je weet niet hoe laat je zult terugzijn, 't is duurder dan TV en het is natuurlijk ook gewoon een drempel. En dat is slechts wat ze kunnen voorzien; want na de deuren van het theater, de expositiezaal of de lezing wacht hun misschien een weliswaar geprezen maar ontoegankelijke tentoonstelling, de confrontatie met waterdicht jargon of met een arrogante opstelling en in het algemeen met de neiging van kunstenaars uitsluitend voor ingewijden te werken. (Probeer maar eens aan fence-publiek duidelijk te maken dat die kunstenaar denkt dat hij "echt" is als hij weigert voor de toeschouwers die zij zijn te werken).

Gewoonlijk valt dat wel op zijn poten. Het Jong Gezin is zelf bij de pinken, door de meeste klets met schimmel op kijken ze al snel heen en gegeven een beetje doorzetting zijn ze na een paar experimenten wel in staat een beeld te vormen van wat ze tegenover het zappen kunnen stellen. Maar het verjagen kan dan al gebeurd zijn, of het kan natuurlijk zijn dat het product zelf te licht wordt bevonden.

literatuur

Het is met literatuur niet anders. Literatuur is een in subsidie gecocoonde discipline. De deelnemers eraan ondervinden de verplichting "eigenzinnig" te zijn — vermits ze worden beoordeeld op hun vernieuwingsdrang. Aan de andere kant willen ze natuurlijk graag gelezen worden buiten hun kennissenkring of het bereik van hun alma mater, wat betekent dat ze hun groeipubliek moeten zoeken op de fence.

We zien dus ons Jong Gezin bij de Slegte, in de FNAC of de Standaard en zij passeren in tegenlicht met een vinger langs de opstaande ruggen van de aangeboden werken.

 Voor de opbouw van dit artikel heb ik drie werken op mijn schrijftafel liggen — Jeroen Vullings, Patrick Demompere, en Robert Pack & Jay Parini heten hun auteurs. Stel dat hun vinger halt houdt bij één van die namen — betekent hij iets voor hen? Ik kan het me niet voor ogen roepen.

Eén ervan kan wel beslag leggen op hun aandacht en zij onthouden de naam, maar verlaten de zaak zonder kopen. Ze gaan naar huis, slaan de krant open en beginnen te spitten. Waarmee we bij het object van onze aandacht zijn: de berichtgeving over literatuur.

heterogeen In het al eerder geciteerde Meegelokt naar een Drassig Veldje (2003) identificeert Jeroen Vullings de diversiteit van het literatuurlandschap als zijn dominante eigenschap. Die diversiteit heeft met name een kwantitatieve dimensie, die wordt aangevuurd door het schrikbeeld van een te samplen literatuur — zoals er al veel 'te samplen' muziek is, en gebetonneerd door het feit dat de Vlaamse uitgeverijen inmiddels werden verteerd in Nederlandse concernbuiken. Er is dus méér in alle zinnen, een bijna onkennelijke groei in de laatste 15 jaar; steeds moeilijker dus om er nog een rode draad in te vinden.

Van ons Jong Gezin, inmiddels wel knus in de driezit, wordt volharding gevraagd in het doorploegen van de meta-literatuur. Als dit artikel wil helpen, moet het meer doen dan zeggen — "je hebt televisie, je hebt radio, en je hebt drukpers. Daarbinnen heb je a, b en c. En daarbinnen…" Dat maakt de verwildering alleen groter en het zal het gezin er niet van the fence mee halen. Volledigheid is aardig in een naslagwerk, maar dit is een kritische beschouwing. Als criterium stel ik voor: de teneur.

teneur

De teneur is het samenspel tussen de richtlijn en de persoonlijke bedoeling van de auteur (ik heb het over de journalist, nu). Niet zelden heeft de verslagbrenger een opinie over een werk en zelfs een impulsief idee over hoe dat onder woorden te brengen, maar dat moet hij bijstellen voor de omgeving waarin hij werkt. Niemand die wat leest is onbekend met de tandenknarsende sensatie een futloos boek te willen recenseren in met-de-grond-gelijk-makende termen, maar wat uiteindelijk gedrukt wordt is minder hete soep.

Uiteindelijk krijgt de lezer een raamwerk door van bevindingen die hij kan toetsen aan zijn persoonlijke ervaringen; in het best-case scenario kan een lezer ervan uitgaan dat omdat die of gene recensent zus of zo oordeelt het hemzelf ook zus of zo zal bevallen. Niet dat je dat lang na mekaar zult ondervinden, maar wat daar gecommuniceerd wordt is dus wel een teneur, een normenstelsel waarvan vaak geen ene letter letterlijk is doorgegeven.

Niet zonder frustratie, bezorgdheid en op één punt zelfs uitputting het landschap overschouwend, struikelt men over het volgende:

gladgestreken-en-zaponwillig;

ivoren-toren-wegkwijnend;

beledigend-maar-goedbedoelend;

didactisch-en-hoofdpijnlijdend.

gladgestreken-en-zaponwillig

Alle duiding op TV, het grootste pak radio, de meeste populaire tijdschriften met lange cyclus.

Je zou denken dat het weinig waarschijnlijk is dat iemand die vaker wil lezen, theater gaat volgen of overweegt een expositie binnen te lopen zich wendt tot TV om een keus te maken. Maar het blijkt van wel. Het is wel te begrijpen wat erin gezien wordt van de commerciële kant; een boek verkoopt beter door een interview, een vermelding, een verfilming, de vermelding van die verfilming; natuurlijk.

Maar alle duiding in deze zone lijdt aan de dubbelzinnigheid waarmee vluchtige media lijken te zijn behept. De meeste van dergelijke programma's stellen zich op als veredelde agenda's — zelfs de radiobijdragen van Pol Arias over theater zijn niet meer dan dat — en de oppervlakkigheid van de inhoudelijke bespreking (meestal beperkt tot wat uitweiding over het verhaal aangevuld met hopeloos on-specifieke "noemers") zorgen ervoor dat de kijker/ lezer het product wel van uitzicht kent, maar niets heeft om de inhoud tegen te toetsen. Het maakt de war dus groter.

Het Jong Gezin leest dus een boek, wordt er mogelijk door gecharmeerd. Ze lezen er nog één, nog één en nog één, allemaal aangeraden op TV. Maar op de vraag welke de beste was of de betere komt geen antwoord, het lijken allemaal bomen in het spreekwoordelijke woud — dat deze media zich haasten steeds dichter te beplanten.

Geconfronteerd met dit verwijt, wijzen de verantwoordelijken erop dat criteria hoedanook subjectief zijn; uit het theater kakelt er één dat voorstellingen 'multi-interpreteerbaar' moeten zijn, en dat het dus per definitie en per intentie onmogelijk is één lijn te trekken. En vanuit het gelijkvloers van de ivoren toren wijst nog een ander erop dat de kunstenaars zich met wanhopige kracht plegen te onttrekken aan een categorie onmiddellijk nadat ze erin zijn ingedeeld. Duiding is onmogelijk; ik kan het niet, dus het kan niet.

Hoe lang zal het Jong Gezin zo doorgaan? Zonder een kapstok om zijn verworven ervaringen in te kaderen? Niet erg lang. En deze ontmoediging komt op een buitengewoon ongelegen moment — net wanneer de TV aanstaat; fraaie kans dat ze gewoon blijven zitten en doorkijken. TV zorgt voor zichzelf, dat is duidelijk. Het fence-publiek zit doodgemoedereerd terug waar het vandaan kwam.

ivoren-toren-wegkwijnend

Haaks tegenover de marktplaats vinden we natuurlijk de ivoren toren, die zee van slechtverkopende tijdschriften van ongeveer octavo-formaat; een gemiddelde bibliotheek in Vlaanderen stalt er per discipline wel een stuk of veertig. Geen gebrek aan krasse voornemens hier, en de meeste hebben wel degelijk de vinger op de pols van de actualiteit, ook al moet je soms lachen om de kleinschaligheid van hun bereik versus de zwelling van hun bewoordingen. Maar, ook al weten ze zelf soms nog vaak niet wanneer, hun tijdschrift ligt er steeds weer.

Leest het Jong Gezin dit? Leest het Jong Gezin dit als ze uitkijken naar verruiming? Welnee; zoveel inspanning hebben ze natuurlijk niet veil. Je moet al halverwege de vakidiotie zijn als je je in dit kwadrant waagt. Andere Sinema, Yang, Etcetera: het is er voor mensen zoals ik, voor de redactieleden van dit tijdschrift en van de paar honderd andere. Het grootste verwijt aan "ons" is uiteraard dat we schrijven voor schrijvers - een gemenerd zou zeggen: voor onszelf — en iets is er wel van in.

Instinctief blijft het Jong Gezin hier weg. De fence is hier veel te hoog; je breekt de nek van je goede wil als je hier springt. Later, ja, als het effect van één discipline big-time toe zou slaan — maar dan is het Jong Gezin al lang niet meer Jong.

beledigend-maar-goedbedoelend

Iets van die frustratie moet ook de nostalgisch gemiste Wim Van Gansbeke gevoeld hebben. Met de grond gelijk maken: ruimte voor anders en nieuw en misschien beter. Om het te blijven doen moet je wel een hard hoofd hebben en het mag je niet te gauw dun door de broek lopen. Ik heb zelf eens een voorstelling gezien van de toen voor de Theaterfestivalprijs genomineerde Mug met de Gouden Tand. Op één moment komt daar de vrije wil van de theatermaker ter sprake, en Van Gansbeke daagde hen uit die wil te bewijzen door daar en dan de voorstelling stop te zetten. Aan het adres van Van Gansbeke: gejoel en belediging! Van een publiek dat zijn kwek nooit openzet, zelfs niet als het erom wordt gesmeekt.

Er is inleving voor nodig om brutaliteit op waarde te schatten. Heropbouwen: altijd OK, maar heropbouwen na afbreken, ho maar. Nochtans, dialectiek gaat eeuwig door, als we Herbert Marcuse mogen geloven zelfs als de synthese gewelddadig tot stand komt. Er was ongetwijfeld iets verdachts aan de narrige onwankelbaarheid waarmee Van Gansbeke zijn oordelen velde, hoewel niet alleen anderen hem die vastberadenheid hebben voorgedaan aan deze zijde van de barricade, maar zelfs anderen aan de verste zijde. (Geen voorbeeld duidelijker dan dat van Béla Bartok).

We spreken nu van een middenmoot in de pers, grote kranten en hun culturele katernen, cultuurzenders op TV, de zeldzame diepgravende uitzending op TV en radio. Dit is misschien wel iets voor het Jong Gezin, temeer omdat de schrijvende pers en zijn object, de literatuur, toch het vehikel gemeen hebben. De moeite om eens naar een case te kijken.

dit boek is heel geschikt Patrick Demompere vulde vanaf 1997 in Humo een column, Ezelsoor & Co. De rug van het boek waarin ze in 1999 werden verzameld ("Erg!") spreekt van met een knal op toneel verschijnen, van wekelijks spervuur, een draai om de oren en een klap waarvan literair België nog steeds niet is bekomen.

Dit is waar. Demompere, die over zijn bedoelingen nooit meer heeft toegegeven dan dat hij "de lezer zijn stem en rechten wilde teruggeven", welk recht was: niet in slaap te vallen bij een boek, deed qua overtuiging wel wat denken aan Van Gansbeke. Zoals Van Gansbeke wilde hij nooit zijn kwetsbaarheid offeren aan een groter goed. De grootste vijand is het instituut. Niet de individuele schrijver, maar die individuele schrijver als speelbal van de infrastructuur, wat anno 2004 heet: het netwerk. Net voor hij Willem Brakman een onmetelijke koek van eigen deeg geeft, krijgen we te lezen: "Het hoort er in de noordelijke Nederlanden immers zo helemaal bij — dat hoofdschudden en smalen als iemand te veel talent bezit. Van een succesvol en getalenteerd medemens raakt de Nederlander ontstemd. Wij, Patrick Demompere, zijn niet zo. Wij zijn van de Bond van Lezers, de bond die zonder bijbedoelingen aan warenonderzoek doet. Wij zijn altijd bereid ons door talent, hoe ontluikend ook, te laten overrompelen. Spontaan staan wij klaar iemand toe te juichen die boven ons uit steekt. We zijn onafhankelijk. We hoeven geen vriendjes te ontzien of connecties van dienst te zijn. Wij, ondergetekenden, hebben niets te maken, noch in vijandige, noch in vriendschappelijke zin, met het Tom Van Deelcircuit of het Herman De Conincksyndicaat of hoe die lui ook mogen heten. We kennen die meneren niet. We hebben die meneren nooit gekend. De literatuur interesseert ons, niet het literaire bedrijf. We zijn een onbekende luis in een ons persoonlijk onbekende pels. Laat die lui mooie boeken schrijven! Laat ze stikken in hun gekwetstheidjes, vriendschapjes, webjes, loyauteitjes, erebaantjes en onderlinge ruzietjes en lonkpartijtjes. Ze vergeten in hun honger naar literaire macht en naar de vriendinnen van hun collega's dat er, oog in oog met het tribunaal van de literatuur, maar drie dingen van wezenlijk belang zijn. Ten eerste het werk. Ten tweede het werk. Ten derde het werk."

bijvoorbeeld In het stukje "Verwoest ruggenmerg" pakt Demompere de fou littéraire Kees Ouwens aan. Hij verwijt hem ("een geflipte rukker die zijn navel voor het middelpunt van het zonnestelsel houdt") de pompe van zijn zinnen ("Het moet iets te maken hebben met de masochistische reflex om onbegrijpelijkheid, mits consequent volgehouden, voor diepzinnigheid aan te zien"). Hij citeert, wat hij vaak doet, omdat een beeld nu eenmaal meer zegt dan duizend woorden (Ouwens dus nu aan het woord): "Kende ik het begrip vriendschap niet, ik was dan zomaar ontworpen. Behalve dat mijn voeten de lichtvoetigste waren en mijn handen de tengerste onder de engelen, bracht ik ook zijn zintuigen in opschudding door overerving als ik de trappen afging…"

Enzoverder. Hierop gaat Demompere lustig door, hamerend op de zinarmoede van de tekst, de impotentie van de zinnen en de verbijsterende afwezigheid van zelf- of andere censuur. Demompere: "Je hebt vreemde kostgangers, zei mijn grootmoeder al.

Maar een schrijver ("als de drie-eenheid van Betuiging, Maagd en Knaap was ik veil en ondeelbaar") die op doortocht door het familierecht een vierde dimensie begaat, die overervend de trap afdaalt en na een aderlating in de economie als aangesterkte Vrouw in het water schijnt kom je toch ook weer niet alle dagen tegen."

Maar lang voor het een slachthuis wordt — waar het door de nodige hilariteit nooit aan toe komt  — volgt:  Toegegeven, soms lijkt het mogelijk ze de zetspiegel van de poezie mee te geven:

"In de moedigste oorschelpen woeden de wreedste zweepslagen

Biechtelingen voeden bigot de bedienaar op

De blozende, omwindselde waarheid verstoot de schoot

Zoals de engerling het ei"

Zelfs ongeoefende lezers kunnen in dit Ouwens-citaat inderdaad een poëtische kwaliteit ervaren die verloren is in de barok van het eerste, drie alinea's hoger. En dat haalt Demompere dan uit driehonderd bladzijden "puberaal gezweef (de man is nota bene 50) en machteloze pedanterie, zonder kop of staart, zonder enige consideratie met een eventuele lezer!" Waarmee ik zeggen wou: Demompere weet heel goed wat goed is en wat niet.

Belgie & Nederland

In twee landen waar de schrijvers als kasplanten worden behandeld, is dit uiteraard niet zonder hikken verteerd. Op een behandeling door Demompere — waarvan andere recensenten nochtans een aantal krachtlijnen onderschrijven — reageerde Kristien Hemmerechts bijvoorbeeld met "ik leef blijkbaar in een land waar ze hun gat vegen aan en met de literatuur."

Afbreken is makkelijk, zegt men. Maar dan ook absoluut niét als je wilt dat het niet gratuit lijkt. Als je wil dat het loutert moeten een aantal voorwaarden worden verenigd:

Je eigen competentie mag niet kunnen in twijfel worden getrokken;

De liefde voor het vak moet — op een manier — blijken; men trapt niet op een lijk;

Word nooit cynisch zonder hilarisch te zijn en

Leg af en toe een klemtoon op je positie, op je eigen kwetsbaarheid, op je bedoelingen.

zin

In termen van het Jong Gezin heeft scheldrecenseren zin, omdat het met de humor mee de noties van een raamwerk installeert. Na lezing van scheldproza is het mogelijk de eigen leeservaring te associëren met wat bescholden werd en het argument naar zichzelf toe te verlengen of te ontmijnen. Demompere recenseert Joris Moens en Paul Mennes: moeilijk moet het voor een lezer uit een Jong Gezin niet zijn Bret Easton Ellis nu te plaatsen. Een volledig vangnet kun je op dergelijke manier niet bouwen — we hebben maar één Demompere en "Erg!" bevat maar veertig stukjes — maar elke knoop die geknoopt wordt stimuleert en geeft een flatterend gevoel dat je "het" door aan het krijgen bent; per slot van rekening kun je via TV nooit je intellectuele spierballen eens rollen, zelfs niet in de badkamerspiegel.

Andere beperkingen onstaan uit de keuzes die Demompere zelf heeft gemaakt. Hij recenseerde alleen Nederlandstalige, nieuwe literatuur. Van de echt groten bleef hij af, wat natuurlijk kan zijn doordat hij hun werk goed genoeg vond. En overal en altijd geldt dat controverse in wezen een vorm van ruzie is en dus nooit langer houdt dan druiven; er zijn bijvoorbeeld vast al lezers die niet meer weten wat de Nix-generatie is en wie er deel van uitmaakte.

Dit boek is zeer geschikt, overigens, om voor lange tijd ongelezen te staan op de vierde verdieping van de Stedelijke Bibliotheek te Gent — helaas. 

didactisch-en-hoofdpijnlijdend

Demompere recenseert in "Erg!" onder meer Geert Van Istendael. Alles samen mild; Demompere beschrijft Van Istendael als een goedige oom, genereus maar bij wijlen wat kwistig met "Moet U goed onthouden —" en "Laat ons vooral niet vergeten dat…"

We hebben géén zo'n oom over de literatuur in het Nederlandstalig leesgebied. We hàdden bereikbrede figuren van het type Kees Fens en, vooruit dan maar, Paul De Wispelaere, maar die hebben we niet meer. Het wassende aanbod dwong ook bij de recensenten een verandering af; de nieuwe generatie, ik haal nu een paar bronnen door mekaar aan, zijn geen morsende, sigaarrokende, wijze mannen, maar snelle jongens in Italiaanse pakken, die midden in het leven staan en nog: Dat nieuwe critici zich sterker dan hun voorgangers als lezers profileren en die ervaring in hun praktijk vooropstellen, heeft Schouten weer goed gezien. Een logische opstelling, gezien ons huidige, diffuse literaire klimaat.

Alle bronnen en ook mijn eigen ervaring geven verder aan dat de bevatting van het beroep sterk gebonden is aan de persoon — ook al bestaan er dikke compendia en lexica over het naaldje en het draadje van literaire kritiek.

Sommigen viseren de lach van de lezer. Sommigen viseren zijn ontsteltenis. Derden viseren zijn ontzag (Irritant type, dit. Altijd die jubelkoren). Sommigen viseren de verkoop van hun eigen tijdschrift/ krant doorheen de recensie, "verslaven" de lezer aan een onderhoudende schrijfwijze, blijkbaar in een poging de persoonlijkheid belangrijker te maken dan het werk. (Gore Vidal probeerde dit eerder al met literatuur zelf). Weer anderen hanteren klassieke afbakeningen: van Rob Schouten is een heus vleugelslagoverzicht verschenen: Hoe laat  is 't aan den Tijd. (1998)

Eén zo'n afbakening is het genre. (Maar ook hier is het spitten naar een teneur). Andere afbakeningen zouden bijvoorbeeld de generatie kunnen zijn; geen publikatie of er is er wel één daar die zich alleen wil bezig houden met wat nagelnieuw is of een ander door wiens teksten je zo een voorkeur leest voor pakweg de Vijftigers of nog, wat wel aardig is als antropologisch verschijnsel, die het hele beschrijf meten naar die ene Schrijver, waarvan de voornaam bijvoorbeeld Hugo of Eduard kan luiden. Natuurlijk geen behulpzame teneur in te bespeuren.

Bovendien lijkt een alarmerend groot percentage van het veld gegeven aan, zoals Joost Zwagerman dat noemt "het bijhouden van de administratie", een reactie die je kunt verwachten als je overspoeld wordt. Maar waar je verder niets aan hebt.

Eén voor één de recensenten noemen en hun proces maken vereist een grootschalig masochistische betrokkenheid; er is een volledige jaargang van dit tijdschrift voor nodig en bovendien is zo'n boek al geschreven: Arjan Peters De ongeneeslijke lezer (2002). 't Ging om de teneur.

In de middenpers is er dus hoedanook zoveel teneur als er pennen zijn; de instelling van de AKO-prijs in 1987 schijnt als ijkpunt te dienen voor het begin van deze geanimeerde wildgroei. Begrijpelijkerwijs houden de critici niet veel van mekaar en elk heeft de wijsheid in pacht.

Hoop

Géén aanblik, dit landschap! Het bos van het schrijven is een overbevolkt stuk grond, met reuzen naast velden met heesters, bijna allen verbonden door wirwarrende liaan-belangen; het bos van het recenseren is begroeid met populieren wier opdracht het lijkt hoog te gaan in plaats van naar mekaar toe te reiken. De bospaden moet de lezer zelf vinden. Al zijn er gelukkig ook nog recensenten die wel vertrouwen hebben in het onderscheidingsvermogen van de lezer, recensenten die bereid zijn om wat hen zelf heeft gestuurd te bespreken.

Wat ik in wat volgt wil aanreiken is daarvan niet meer dan een voorbeeld. De lezer hoeft het met de verbintenis van een recensent met zijn inspiratiebron niet eens te zijn. Hij kan ze verwerpen om ettelijke redenen: omdat hij er zich niet erg gemakkelijk bij voelt, bijvoorbeeld; of omdat veel van de inspirerende geschriften op politieke fundamenten terugvallen, terwijl hij misschien liever een sociale ondergrond had gezien. Voorbehoud is altijd mogelijk. Ook bij het perspectief van Georges Bataille en het Kwaad dat ik hier verder als richtinggevende draad van Ariadne in het overstelpende boekenaanbod en het bijhorende kluwen van kritisch teneuren voorstel. 

Het is niet mijn punt om mijn perspectief als oplossing naar voren te schuiven, noch als alles-zaligmakend, noch als erg compleet — heel de literatuur kan er niet mee benaderd worden. Zelfs niet dat het mij persoonlijk aannemelijk lijkt. Ik bied er enkel een voorbeeld van een manier van literatuur bekijken mee aan die je, als je ze voor ogen houdt bij het lezen, in staat stelt om, zonder ver buiten je eigen leeservaring te gaan staan, een oordeel te kunnen vormen over wat je leest en nog zal lezen.

Misschien moet je de premisses wat bijstellen — kan zijn. Hakken of gladschuren — dat hebben de personen die ze nu gebruiken ook moeten doen en het zijn geen kleine namen (de een vrijt met Vrij Nederland en de ander bevolkt de Volkskrant). Het toont uitsluitend: de doenbaarheid van oriëntatie.

Kwaad

Om alles wat te kaderen verbreden we het literatuurperspectief van het Kwaad eerst tot de algemeen filosofisch problematiek die eronder schuilgaat.

Wanneer was er eerst Kwaad? Kwaad was er van de eerste dag. Waar Goed is, is Kwaad. De geschiedenis van het Kwaad in de literatuur begint men gewoonlijk bij D A F de Sade (1740-1814) en men situeert haar definiëring gewoonlijk bij de publicatie van Georges Batailles La Littérature et le Mal in 1957, hoewel Batailles erin gebruikte artikelen — recensies — tot 1946 teruggaan.

Het Kwaad in de literatuur heeft natuurlijk een contextgebonden betekenis, ook al suggereert het gewone gebruik een goede omtrek van wat er bedoeld wordt. Ik weet niet wie er precies stil bij staat, maar voor de vaststelling van wat goed is en wat kwaad, vallen we meestal terug op religieuze geboden — tien, overwegend. Pas geleidelijk aan heeft de wét de functie van onderscheider aangenomen. Liegen en andermans' vrouw begeren zijn kwaad - maar niet volgens de wet. Te hard rijden en wegrijden van een ongeval zijn kwaad — maar ze staan niet in de tien geboden. Het kwaad gaat dus mee met zijn tijd, en, zoals ik zei, Bataille schreef een halve eeuw geleden. Het is dus geen wonder dat als we de steller zelve raadplegen we niet alles als het onze kunnen ervaren. Even nog wat over de auteur.

Georges Bataille (1897-1962) was ontieglijk nieuwsgierig en zijn aandacht kon niet kiezen. Maar, zoals Heumakers aanstipt, hij beoefende alleen de literatuur om een globaal beeld van de wereld te verkrijgen en verkondigen. Het bekendst zijn zijn pogingen in de onderdelen erotiek, schilderkunst, politiek en literatuur. Zijn hoofdwerk over erotiek (L'Erotisme, 1957) is samen met dat van Albéroni een klassieker.

Zijn wereld is een spanningsveld tussen aan de ene zijde de wereld van de Arbeid — ingesteld op zelfbehoud en de zorg voor morgen - en de eigenlijke functie van de kunstenaar. De wereld van de Arbeid — misschien noemt men dit nu de massa, hoewel uit Bataille niet precies denigrering blijkt — heeft twee problemen die haar bepalen.

Ten eerste is zij speelbal van externe fluctuaties, meestal politieke — de Tweede Wereldoorlog was maar net voorbij — die resulteren in wetmatigheden opgeroepen om haar doel, de zorg voor morgen, te bereiken (wetten, gewoontes, richtlijnen, moraliteit).

Het tweede is haar interne spanning tussen Goed en Kwaad, die we allen uit eigen ervaring kennen. Elke mens en elk menselijk product heeft voor en tegen, goed en kwaad dus. Het is op zich al een vraag voor kniezers waarom in de literatuur het Goed zo veel gretiger en in zoveel meer pagina's wordt beschreven dan het Kwaad. Van het goede in de mens kennen wij de structuur tot in de vezel — zijn creatieve kracht, zijn dominantie op de andere biologische soorten, het succes van zijn organisatie op aarde en het onthouden van de offers bij het realiseren van deze Zaken. Zijn we verslaafd aan happy ending? Of: de schrijver ziet natuurlijk zichzelf in zijn hoofdpersoon en die wil hij liever mooi neerzetten dan lelijk.

Het Kwaad is daarentegen ondoorgrondelijk, hoewel het even alledaags is. Het is dus blijkbaar moeilijk over het wezen ervan te schrijven (ook onaangenaam). Het Kwaad is hét begrip bij Bataille. Zijn doel is: de verschrikkelijke schoonheid. De functie van de kunstenaar, in het bijzonder de schrijver, meent Bataille, bestaat erin het Kwaad een plaats te geven, het te laten zién. Het Kwaad laten zién!

interpretatie

 

Helpt dit ons? Brengt dit dan duidelijkheid?

Jazeker. Er even van uitgaand dat het dagelijkse leven in ongeveer gelijke proportie goed en kwaad brengt, zou er in wat we lezen met evenveel diepgang en verfijning moeten ingegaan worden op beide. (Verder uitgaand van de algemeen aanvaarde ambitie van nogal wat literatuur om het leven waarachtig te portretteren). Indien het Kwaad dus stiefmoederlijk of, meer specifiek, ondiep wordt behandeld, scheelt er dus wat met die waarachtigheid. En dat is zeker zo in het meeste autobio-gekakel en ook in de meeste door schrijfscholen "geleerde" romans. Beide worden op grote schaal in de vakpers neergehaald; in een eerste, algemene, aanzet lijkt het onderscheid in elk geval het minderwaardige te identificeren.

Omgekeerd speelt het Kwaad in deze enge interpretatie een sturende rol in een heel groot deel van de klassieke literatuur poserend als moord in  Schuld en Boete, als ontrouw in Madame Bovary, als arrivisme in Le Rouge et Le Noir, jeugdbederf in Emile en wreedheid in The Painted Bird: de 5 eerste voorbeelden die me door het hoofd kwamen, uit een lijst van 244 na een halfuurtje nadenken.

Verder is om het thema van het Kwaad dominerend te maken een goed schrijver nodig, want het is zoals al gezegd niet eenvoudig te doorgronden  en het confronteert de schrijver met een lelijk zelfbeeld. Overigens moet aangestipt worden, zoals ook hoger al, dat het criterium niét sluitend is. Joyce, Nabokov en Proust behandelen het kwaad, maar het drààgt hun boeken niet. (Na wat piekeren kun je stellen dat het Politiek Kwaad sommige boeken van Nabokov draagt, maar zijn interesse ligt bij de reactie). Zij, en honderd anderen, glippen door het net van dit onderscheid. En tenslotte is ook de waarneming wanneer een thema dragend is, of wanneer het diep wordt aangepakt, onderworpen aan smaak: dezelfde persoon kan er in hetzelfde werk op onderscheiden dagen anders over oordelen

alles samen zou Bataille bovenstaande interpretatie smal hebben gevonden. Literatuur is essentieel, of zij is niéts!  

Maar dit opstel is ultiem praktisch. Het is geen politieke dissertatie of filosofie, ik weet wel wat Bataille nog meer gezegd heeft, en dat elke denker in zijn tijdskader moet worden beschouwd. De vertaling naar het praktische moet hier echter domineren: Bataille reikte een richtlijn aan — de verplichting ook het kwade in wat je leest voélbaar te ondervinden — die helpt het kaf te onderkennen. Een enge interpretatie, aangepast aan de behoefte van de lezer nù.

Maak de uwe! Ik herhaal ten derden male dat Bataille niet schreef in een periode van concernuitgeverijen, boekenclubs, massa-aanbod, navelstaarderij op onmeetbare schaal en de dreigende schaduw van het internet over onze schrijftafel.

 

verwijzingen

 

Voor dit opstel is gebruik gemaakt van volgende werken. Ze zijn in tekst niet op plaats aangegeven omdat dit niet opwoog tegen het risico van een verstoring van het leesritme.

Patrick Demompere, Erg! Iets over de Nieuwste Literatuur, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 1999.

Renate Dorrestein, Het Geheim van de schrijver, Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Contact, 2000.

Arnold Heumakers, Schoten in de Concertzaal, Amsterdam: De Arbeiderspers, 1993.

Korrie Korevaart & Peter van Zonneveld (red.), Dit Is voor mij Geschreven. Vijftien schrijvers over Literatuur, Amsterdam / Rotterdam: Prometheus/ NRC Handelsblad, Amsterdam & Rotterdam, 2000. Met name volgende bijdragen:

Gerard Reve "Zonder Zonde Gaat het Niet", later ook uitgegeven in Zelf Schrijver Worden, Leiden: Nijhoff, Amsterdam, 1986;

Maarten 't Hart "De Opmars der Neerlandici", later ook in Een Dasspeld in Toela, Amsterdam: De Arbeiderspers, 1990; en

Kristien Hemmerechts "Gehuld in een Regenjas", uit haar Altijd met uw Gezever, gij, Amsterdam: Atlas, 1996.

Robert Pack & Jay Parini (red.), Writers on Writing. A Bread Loaf Anthology; Hanover / London: Middlebury College Press & University Press of New England, 1987.

Rob Schouten, Hoe Laat Is't aan den Tijd?", Amsterdam: De Bezige Bij, 1998.

Jeroen Vullings, Meegelokt naar een Drassig Veldje. Literatuur in Verandering, Amsterdam: Augustus, 2003.

Georges Bataille "La littérature et le mal", Gallimard, Paris, 1957.

 

 

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.