Der Untergang

In Der Untergang schetst regisseur Oliver Hirschbiegel minutieus de laatste tien dagen van Adolf Hitler, van z'n 56ste verjaardag op 20 april 1945 tot z'n zelfmoord op 30 april. De film werd in Duitsland met lichte ongerustheid geanticipeerd, omdat hij een aantal heikele thema's beloofde aan te snijden. Het Duitse publiek vreesde immers dat Hitler als een lachwekkende karikatuur zou worden voorgesteld of - erger nog - als incarnatie van het kwaad zou worden opgevoerd. Zestig jaar na datum - met het verdwijnen van de laatste betrokkenen en getuigen en met het aantreden van een generatie met een minder getormenteerd collectief zelfbeeld - was de vraag naar een genuanceerde film over Hitler groot.

De Hitler-Welle waardoor Duitsland nu reeds tien jaar wordt overspoeld, maakt duidelijk dat het Duitse publiek verlangt om de nazi-episode eindelijk in te schrijven als een min of meer regulier hoofdstuk van de Duitse geschiedenis. Het stond vast dat een biografische speelfilm, als culminatiepunt van deze ontwikkeling, niet kon uitblijven. Omdat de toenemende aandacht voor Hitler zich ook in Angelsaksische contreien had verspreid, bestond het risico echter dat een sensatiebeluste Hollywoodprent hierin als eerste de standaard zou zetten. Om dit te vermijden besloot de Duitse filmproducent Eichinger dan maar zelf een integere poging te ondernemen. Om een zo nauwkeurig mogelijk historisch beeld van Hitler op te hangen liet regisseur Hirschbiegel zich bijstaan door de toonaangevende Duitse Hitlerbiograaf Joachim Fest. Fests essay Der Untergang — Hitler und das Ende des Dritten Reiches verschafte niet alleen de historische gegevens maar leverde ook de inspiratie voor de titel van de film. Voor het interne perspectief op de gebeurtenissen baseerde Hirschbiegel zich op de autobiografie van Hitlers laatste secretaresse Traudl Junge — Bis zur letzten Stunde. Hitlers Sekretärin erzählt ihr Leben — en op het autobiografisch verslag van SS-arts Ernst-Günther Schenk — Das Notlazarett unter der Reichskanzlei. Het resultaat mag er wezen: Hirschbiegel schetst een indrukwekkend accuraat en genuanceerd portret van Hitler dat nu reeds als maatstaf voor toekomstige projecten wordt beschouwd.

De mens achter de Führer

Bruno Ganz, een vermaard Zwitsers acteur van 63, is ideaal gecast als de 56-jarige, aftakelende Hitler: de fysieke gelijkenis is treffend en ook Hitlers accent — een combinatie van Oostenrijks en Zuid-Beiers — klinkt uit zijn mond zeer overtuigend.  Ganz stelt Hitler correct voor als een zieke, kromme, bevende man die het einde van z'n krachten nadert. Hij hoedt zich ervoor Hitler als een monster af te schilderen of een belachelijke karikatuur van hem te maken. Hitlers menselijke aspecten worden immers duidelijk niet genegeerd: een hondenliefhebber die het niet kan aanzien hoe zijn lievelingshond Blondie wordt vergiftigd, een meevoelende chef die zijn secretaresse een beetje vaderlijk behandelt, een melancholicus die met moeite een hoestbui onderdrukt, een familiefiguur tegenover de kinderen van Goebbels. Een risico op misplaatst medelijden is er echter niet — van de al evenzeer gevreesde sympathieke voorstelling van Hitler is er dus geen sprake. Hitler komt immers ook over als een leider die geplaagd wordt door verlies aan realiteitsbesef, opgesloten zit in een ideologische waanwereld, meer bekommerd is om zijn tragisch-heroïsche imago dan om het lot van de Berlijnse bevolking, en zijn entourage met zijn paranoia en woede-uitbarstingen terroriseert.

Hitlers verlies aan realiteitsbesef wordt in de film pijnlijk duidelijk tijdens de militaire briefings die tweemaal daags plaatsvonden. Op 21 april — de dag na z'n verjaardag — had Hitler het in oostelijk Berlijn gelegerde pantserkorps — onder leiding van SS-Obergruppenführer Felix Steiner — bevel gegeven een tegenaanval te lanceren die de zeer ver naar het noordoosten van Berlijn vooruitgeschoven en dus kwetsbare Russische tankdivisies een bloedige nederlaag moest toedienen. Op 22 april, tijdens de briefing van 15u30 bereikte hem echter het verbijsterende nieuws dat de Sovjettroepen reeds tot in de noordelijke buitenwijken van Berlijn waren doorgestoten, en dat Steiners aanval, waarop hij alle hoop had gesteld, niet was doorgegaan bij gebrek aan manschappen. In een half uur durende tirade gilde Hitler dat hij verraden was door al degenen die hij zijn vertrouwen had geschonken. Uiteindelijk stortte hij in en gaf hij voor het eerst toe dat de oorlog verloren was - 'Es ist alles verloren, hoffnungslos verloren'. Op 23 april bood zich echter een nieuwe strohalm aan: het nieuw gevormde 12de leger van generaal Wenck, dat aan de Elbe een aanval op de Amerikanen aan het voorbereiden was, kreeg het bevel om op te trekken naar Berlijn en zich daar aan te sluiten bij de restanten van het 9de leger van Busse, dat aan het zuidoosten van de hoofdstad het hoofd bood aan de hoofdmacht van het Russische leger — onder leiding van Sjoekov en Konjev. Hitler raakte ervan overtuigd dat Berlijn opnieuw zou worden ontzet en de Duitse bevolking hieruit de kracht zou putten het Rode Leger de beslissende klap toe te dienen. Op 27 april kwam het bericht dat Wencks drie infanteriedivisies bij Potsdam door de veel grotere Russische pansterdivisies waren teruggeslagen. Hitlers laatste kans om de rollen om te draaien leek voorbij. De Duitse generaals en Busses 9de leger werden catastrofale fouten verweten, en Hitler nam voorbereidingen voor zijn zelfmoord. Voorafgaand had een andere bijzondere episode het chaotische karakter van Hitlers militaire strategie geopenbaard: op 23 april maakte generaal Helmuth Weidling, bevelhebber van het 56ste pantserkorps dat een onderdeel was van het 9de leger, plots zijn opwachting in de Führerbunker. Sinds 20 april waren de verbindingen met hem verbroken en Hitler had het bevel gegeven om hem wegens desertie te executeren. Hij was echter naar Berlijn gereisd om z'n onschuld te betuigen. Zijn zelfverdediging bleek zo overtuigend dat hij door Hitler prompt werd benoemd tot bevelhebber over de verdediging van Berlijn.

siegfried en Frederik: verraad en heroïek

Hitlers gecultiveerde tragisch-heroïsche imago is een ander element dat inleving of identificatie fel bemoeilijkt. In Der Untergang komt duidelijk naar voren dat Hitler zichzelf op het einde beschouwde als een eigentijdse Siegfried, die door iedereen uit zijn omgeving was verraden en zich geen andere keus zag dan zijn heroïsche einde zo waardig mogelijk tegemoet te treden. Op ogenblikken dat Hitler de onhoudbare militaire situatie onder ogen zag volgde een woedende uitbarsting, waarbij de militaire garde de huid vol werd gescholden, en hij dreigde om het vermeende verraad van zijn oude getrouwen genadeloos te bestraffen. Die tragische ondertoon werd echter af en toe doorbroken door stemmingswisselingen waarin de vage hoop op een goede afloop toch nog doorschemerde: starend naar het schilderij van Frederik de Grote dat in zijn studeerkamertje hing, trok hij zich op aan het voorbeeld van de beroemde staatsman waarmee hij zich in moeilijke periodes steeds geïdentificeerd had. Frederik de Grotes luisterrijke wapenfeiten tijdens de beroemde slag bij Leuthen in 1757, waarbij hij een grandioze overwinning behaalde op het Oostenrijkse leger dat in mankracht veruit superieur was aan het zijne, zouden Hitler ook in zijn laatste opflakkeringen van strijdbaarheid als model dienen.

'Das Einzige, was ich mir zugute halten kann, ist dass ich den deutschen Lebensraum vom jüdischen Gift gesäubert habe.' Hitlers weigering om de onafwendbare nederlaag onder ogen te zien kan misschien nog als de laatste stuiptrekking van een gevallen dictator worden vergoelijkt. En Hitlers epische zelfbeeld kan wellicht nog worden begrepen als het onfortuinlijke eindresultaat van een zorgvuldig geïnternaliseerde Führer-cultus. Maar de grenzen van de identificatie zijn wel bereikt op het moment dat Hitler zijn ideologische waanideeën verkondigt. Zelfs met de beste wil van de wereld kan de kijker zich niet vereenzelvigen met Hitlers gedachte dat het Duitse volk zich in een strijd op leven en dood bevond met de 'joodse samenzweerders' die het land hadden ingesloten. Dat de joodse samenzweringstheorie Hitlers wereldbeeld volledig bepaalde wordt duidelijk in zijn aan Traudl Junge gedicteerde politieke testament: de joden hebben het Duitse lijden en de oorlog veroorzaakt, maar — met een slinkse verwijzing naar de retroactieve en als legitimatie voor de Endlösung beschouwde profetie van 30 januari 1939, waarin werd geïnsinueerd dat de joden zwaar zouden worden aangepakt indien een oorlog zou uitbreken — ze hebben er terecht zeer zwaar voor betaald. De twee zinnetjes waarin Hitler de meedogenloze strijd tegen het jodendom roemt als zijn voornaamste prestatie vormen de enige concrete verwijzingen naar de nazi-misdaden. Ze volstaan om bij de kijker de onmenselijke dimensie van het nazi-regime in herinnering te roepen, en aldus totale distantie teweeg te brengen.

macht en bezieling

Hitlers menselijkheid en verwrongen attitudes vormen echter niet de kern van het beeld dat in Der Untergang van Hitler wordt opgehangen. Hitler komt toch vooral naar voren als een leider die z'n entourage — en bij uitbreiding het gehele uiteenvallende Derde Rijk — nog steeds stevig in zijn greep heeft en bij vele Duitsers nog bezieling en hoop kan opwekken. Hitlers macht openbaart zich voornamelijk tegenover paladijnen die hem duidelijk afvallig overkwamen. Hermann Göring (Mathias Gnädinger) was de eerste die de macht van Hitler aan den lijve ondervond. Nadat hij vernomen had dat Hitler op 22 april tegenover z'n omgeving had toegegeven dat de oorlog verloren was, was Göring ervan overtuigd geraakt dat Hitler de facto de leiding over de staat en de krijgsmacht had opgegeven. Dit zou — overeenkomstig de wet van 29 juni 1941 waarin Göring als Hitlers opvolger was aangewezen indien Hitler handelingsonbekwaam zou worden — betekenen dat Göring de volledige leiding over het Rijk toekwam. Onzeker over de reële positie van Hitler stuurde Göring op 23 april een telegram naar Hitler om te vragen of aan de voorwaarden van de opvolgingswet was voldaan. Opgestookt door Görings vijanden Bormann en Goebbels zag Hitler het spookbeeld van het verraad opdoemen: Göring werden al zijn opvolgingsrechten ontnomen, hij werd onder druk gezet om al zijn functies neer te leggen, en diezelfde avond nog op het Berghof in Berchtesgaden door de SS onder huisarrest geplaatst. Een soortgelijk lot zou ook Heinrich Himmler (Ulrich Noethen) en diens verbindingsman Hermann Fegelein (Thomas Kretschmann) beschoren zijn.

Zeer verbazingwekkend is dat Hitler ook tijdens zijn laatste dagen nog blijvende bezieling en loyauteit kon opwekken. Verschillende leden van zijn entourage bleven immers tot op het einde aan zijn zijde, zelfs tegen Hitlers eigen uitdrukkelijke wens in. Enkele oude getrouwen — Speer en Greim — waagden zelfs hun leven om Hitler nog een laatste bezoek te brengen. In de film wordt kolonel-generaal van de Luftwaffe Robert Ritter von Greim (Dietrich Hollinderbäumer) als typevoorbeeld van zulke loyauteit geportretteerd. Op 26 april was Greim na een uiterst hachelijke vlucht vanuit München in de Führerbunker aangekomen. Hij werd terstond — na het verraad van Göring — benoemd tot het nieuwe hoofd van de Luftwaffe en, hoewel hij smeekte om bij Hitler te mogen blijven, ondernam hij op uitdrukkelijk bevel van Hitler opnieuw een levensgevaarlijke tocht om zich te voegen bij de bevelhebber van de noordelijke strijdkrachten, admiraal Dönitz. De mobiliserende werking van de Führer en diens ideaal wordt in Der Untergang ultiem bevestigd door de golf van zelfmoorden die het einde van het Derde Rijk begeleidde — verschillende leden van Hitlers entourage en ettelijke ingesloten Wehrmacht-officieren joegen zich een kogel door het hoofd.  Om zulke overgave te verklaren reikt de film meerdere elementen aan: de invloed van Hitlers persoonlijke charisma, de impact van de Führer-cultus, de aantrekkingskracht van het nazi-ideaal, plichtsbesef ...  Dat daarnaast zovele gewone Duitsers zich met het lot van de Führer bleven vereenzelvigen stelt de problematische relatie tussen de leider, diens ideaal, en zijn volgelingen cruciaal aan de orde.

duivels en engelen

Der Untergang levert een genuanceerd beeld op van Hitler: menselijk maar toch niet sympathiek. Dit was de hoofdbetrachting van de film en hierin zijn regisseur en hoofdrolspeler dus wonderwel geslaagd. Toch laat deze evenwichtsoefening sporen na in de vertolking van de andere personages: zij worden over het algemeen weinig genuanceerd uitgewerkt. Zo wordt Joseph Goebbels (Ulrich Matthes) afgeschilderd als een duivelse karikatuur: elke perfide uitspraak wordt bijvoorbeeld onderstreept met diabolisch ogengerol. Ook de presentatie van Magda Goebbels (Corinna Harfouch) — ijzingwekkend koud en bezeten door de nationaal-socialistische waanwereld — is weinig benijdenswaardig. Het lijkt erop dat Oliver Hirschbiegel zich genoodzaakt zag de discrepantie tussen de gematigde menselijkheid van Hitler en de gruwel van het Derde Rijk — die in de concrete setting natuurlijk weinig kon worden uitgedrukt — op te lossen door het koppel Goebbels te demoniseren. Door middel van deze vertekening wordt het moordende karakter van het Derde Rijk in Der Untergang verpersoonlijkt. In de meest cruciale scène van de film drukt Magda Goebbels de koperen ampullen met blauwzuur kapot in de mond van elk van haar bewusteloze kinderen. De bijna liefdevolle wijze waarop Magda Goebbels haar kinderen vergiftigt is uiterst beklemmend. De blote voetjes van de vermoorde kinderen van de familie Goebbels zijn een metafoor die doet denken aan het meisje met het rode jasje in de zwart-wit wereld van Schindler's List: het onomkeerbare verlies van onschuld werd zelden sterker gesymboliseerd.

Aan de andere kant worden een aantal personages naar voren geschoven waarmee de kijker zich wel kan vereenzelvigen. Die personages kunnen in drie categorieën worden onderverdeeld. Ten eerste de nazi-intimi die toch blijk gaven van voldoende afstand en realiteitsbesef om zich niet bij het impliciete zelfmoordcomplot neer te leggen. Het beeld dat van hen wordt opgehangen benadrukt loyauteit, misleiding, onwetendheid en redelijkheid in relatie tot de Führer, maar is niet helemaal correct. Albert Speer (Heino Ferch) bijvoorbeeld werd geportretteerd zoals hij zichzelf in zijn memoires heeft voorgesteld: een trouwe, misleide en uiteindelijk gelouterde figuur die door Hitlers beruchte Nero-Befehl — het bevel van Hitler op 19 maart 1945 om bij het terugtrekken de Duitse industriële en verkeersinfrastructuur te vernietigen — te negeren, Duitsland bespaard had voor een terugval in de primitiviteit. Hermann Fegelein wordt dan weer voorgesteld als sympathieke vrouwenjager en opportunist. Van een quasi-documentaire film over Hitlers laatste dagen kan natuurlijk moeilijk worden verwacht dat de antecedenten van elke randfiguur diepgaand worden toegelicht. In deze gevallen leidt deze inherente beperking er echter wel toe dat onterecht sympathie wordt opgewekt. Speer was als bewapeningsminister immers medeverantwoordelijk voor de gruwel die in bepaalde sectoren van de bewapeningsindustrie schering en inslag was, en Fegelein had maanden aan het hoofd gestaan van een beruchte SS-cavaleriebrigade die in de Oekraïense Pripyat-moerassen een waar bloedbad had aangericht.

De tweede categorie personages bestaat uit de 'gewone' Duitsers, via wiens perspectief de kijker deelachtig wordt aan Hitlers ondergang. Het gaat hierbij om Traudl Junge (Alexandra Maria Lara) en Ernst-Günther Schenk (Christian Berkel), twee atypische getuigen van Hitlers nemesis, die als gewone Duitsers onze sympathie wegdragen. Ook zij komen bleek naar voren. Traudl Junge wordt afgebeeld als het naïeve meisje dat niet wist in welk wespennest ze zou belanden, maar toch tot op het einde trouw bleef aan de leider. Ernst-Günther Schenk, die in het noodhospitaal onder de nieuwe rijkskanselarij met volle overgave de talloze gewonden verzorgde — maar daarnaast als inspecteur ook zijn toestemming had verleend aan medische programma's waarvoor concentratiekampgevangenen waren ingezet — is het epigoon van de Duitser die nog probeert te redden wat er te redden te valt. Deze twee protagonisten worden gepresenteerd op een wijze die conform is aan de zelfperceptie die de Duitsers hebben over de betrokkenheid van de gewone Duitser bij het nazi-regime: loyaal maar misleid, naïef en onwetend, pogend de ondergang van het Derde Rijk te overleven en nog zoveel mogelijk uit de brand te slepen. Het beeld van het nazi-regime dat aldus wordt weergegeven is te simplistisch: de schaduwzijde van het nazi-regime zou de verantwoordelijkheid geweest zijn van slechts een klein aantal fanatieke voorlopers — zoals Goebbels — en hun kwaadaardige volgelingen — onder andere het Greifkommando dat de ouderlingen van de Volkssturm executeerde indien ze op de vlucht sloegen; en de gewone Duitsers hebben zich, verblind door een positief ideaal, laten meeslepen.

Die toch te ongenuanceerde zelfperceptie vindt een pendant die wordt verpersoonlijkt door het wedervaren van de derde categorie personages die in Der Untergang wordt opgevoerd: de Berlijnse bevolking. Symbool van de lijdende, moedige bevolking is Peter (Donevan Gunia), een blonde knaap die als lid van de Hitlerjugend was opgedragen de Duitse hoofdstad te verdedigen. Gedecoreerd voor zijn inzet tegen de Russische tankdivisies ziet hij later het hopeloze van de situatie in: hij vindt de lijken van zijn ouders terug, die door het Greifkommando waren vermoord, en neemt zich vervolgens voor om de ronddwalende leden van de Volkssturm te helpen redden. Bij wijze van happy end lukt het hem uiteindelijk om het ingenomen Berlijn te verlaten samen met Traudl Junge, de andere onschuldige protagonist. Het brandende Berlijn — waarvan de scenes nota bene in Sint-Petersburg werden opgenomen, de eindeloze kolonnes gewonde burgers in de noodhospitalen en de metro, de ronddwalende burgers die ten prooi vallen aan artilleriegeschut en het op deserteurs jagende Greifkommando, de kinderen van de Hitlerjugend die als laatste wanhoopsdaad zelfmoord plegen, en de finale, onheilspellende overrompeling door het Rode Leger benadrukken dat de Duitsers evengoed het slachtoffer waren van het nazi-regime en van de nasleep ervan.

conclusie

De sterkte van Der Untergang ligt vooral op het descriptieve vlak: het is een gedetailleerde reconstructie van Hitlers laatste dagen, bijna in de stijl van een documentaire. De film geeft een nauwkeurig beeld van wat er zich eind april 1945 in de Führerbunker en tussen de rokende ruïnes van het belegerde Berlijn afspeelde.  Hirschbiegel is dus op een overtuigende wijze in zijn opzet geslaagd: Hitler wordt immers meesterlijk vertolkt en onverwacht genuanceerd voorgesteld. Dat Der Untergang weinig verklaringen biedt, de meeste protagonisten tamelijk oppervlakkig worden uitgewerkt, en veeleer gebruikt worden om de traditionele perceptie op het nazi-regime gestalte te geven, is weliswaar spijtig, maar zeer begrijpelijk vanuit Hirschbiegels quasi-documentaire uitgangspunt, de tijdslimieten van de speelfilm, en de bewuste keuze om elke controverse te vermijden. Met Der Untergang lijkt een veelbelovend tijdperk van films over Hitler en het Derde Rijk ingezet: het is nu nog afwachten hoe de combinatie van nuance en verklaring onze traditionele visie van het nazi-tijdperk zal wijzigen.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.