De waarde(n) van geld

Vanwaar die negatieve instelling in de kunstenwereld tegenover private middelen? Onder de vrees voor verlies van artistieke autonomie verschuilt zich een dieperliggend waardenconflict. Gelukkig is er één figuur die daar wel raad mee weet. Kan de fundraiser de kunsten redden?

 

‘Money and language have something in common: they are nothing and they move everything. They are nothing but symbols, conventions, flatus vocis, but they have the power of persuading human beings to act, to work, to transform physical things.’ (Franco Berardi, 2012, ‘The Uprising: On Poetry and Finance’) 

Twee recent gepubliceerde onderzoeken over de economische situatie van beeldende kunstenaars (Lauwaert, 2015; Siongers, Van Steen, Lievens, 2016), stellen dat 64% van de Nederlandse en Belgische kunstenaars niet kan leven van zijn artistieke praktijk. Zelfs als we het werk dat verricht is buiten de kunsten meerekenen, slaagt 25% er nog niet in om financieel rond te komen. 50% van de ondervraagden moet leven met een gemiddelde jaarlijkse inkomen lager dan 10.000 euro. Kunstenaars spreken van ‘een gevecht met armoede, onzekerheid en precariteit’ (Lauwaert, 2015). Al staat rijk zijn wellicht niet bovenaan de prioriteitenlijst van onafhankelijke beeldende kunstenaars, toch is het wel zeker dat geld (of eerder het ontbreken daarvan) hun geest in beslag neemt.

74_patat_giphy.gif

Tegelijkertijd lijken kunstenaar geld als iets ... onwaardig te beschouwen. Ze vinden het makkelijker om te praten over het geld waar het hen aan ontbreekt, dan over het geld dat ze verdienen. Volgens kunstenaar en socioloog Hans Abbing (2015) blijken alle termen die verwijzen naar geld en handel – geld, markt, commodity, commercieel, commercie, marketing – bij kunstenaars negatieve gevoelens op te roepen.

De kunstsector als geheel lijkt deze houding te onderschrijven. Kunstenaars die een zakelijke aanpak tonen om vergoedingen of verkoopsprijzen te versieren, krijgen snel de reputatie van 'commerciële kunstenaars’. En 'commercieel' is waarschijnlijk ook de meest gebruikte vorm van smaad binnen de kunstkritiek. ‘Veel kunstenaars (maar ook andere agenten in de kunstwereld) hebben een complexe relatie met de markt’, schreef Maaike Lauwaert al in 2011. ‘Te commercieel succesvol zijn wordt met argwaan bekeken en wordt beschouwd als het resultaat van het maken van concessies als kunstenaar.’ In die lijn lijkt de artistieke waarde van kunstwerken juist te stijgen met de minachting van de kunstenaar voor hun economische waarde en voor de markt als geheel.

Volgens onderzoek van economisch en cultureel socioloog Olaf Velthuis (2007) is het onder kunstgaleries een wijdverspreide praktijk om prijzen niet openlijk te bespreken, maar het gesprek rond kunst duidelijk te scheiden van de financiële onderhandeling. Om de heilige symboolwaarde van kunst te blijven waarborgen, praten galeriehouders alleen achterin hun galerie over geld, of in een kleine ruimte die daar specifiek voor gereserveerd is. Ze voeren dus een fysieke scheiding in tussen de museale front space en de zakelijke backoffice van galeries.

Weerzin tegen privaat geld

We kunnen wellicht spreken van een sector-brede minachting voor geld.

We kunnen wellicht spreken van een sector-brede minachting voor geld. Of eerder voor privaat geld. Tegenover publiek geld bestaat veel minder vijandigheid. Kijk naar alle protest van de kunstgemeenschap tegen bezuinigingen op de cultuurbegroting. De argumentatie luidt dan vaak dat kunst een sociale noodzaak is, een basisbehoefte die de samenleving vitaal en kritisch houdt en zelfreflectie stimuleert. Financiële ondersteuning van kunst wordt dan ook gezien als een verantwoordelijkheid van de overheid. Private financiering alleen, zo wordt betoogd, zou niet volstaan, aangezien het strings attached heeft en onderworpen is aan individuele voorkeuren en zakelijke belangen. Alleen een zorgzame en rechtvaardige overheid zou kunstenaars in staat stellen vrijelijk te functioneren en zich te beschermen tegen externe druk.

Het argument is niet alleen dat private middelen onmogelijk de verminderde publieke financiering kunnen compenseren, maar ook dat private middelen artistieke vrijheid, onafhankelijkheid en experiment zouden beperken. Private financiering geeft, zo wordt beweerd, de voorkeur aan gemakkelijke, toegankelijke kunst: kunst die meer geschikt is voor de markt en minder kritisch, provocerend en experimenteel is.

Daaronder schuilt de breed gedeelde aanname dat patronen en sponsoren invloed zouden uitoefenen op de tentoonstellings- en acquisitiekeuzes. Dat ze zouden proberen om artistieke beslissingen te beïnvloeden in het voordeel van hun eigen zakelijke belangen. Dat geldschieters in ruil voor hun donaties zouden eisen dat werken uit hun privécollectie tentoongesteld worden, om daarmee hun waarde te verhogen. Bovendien, zo hoor je vaak, geven zakelijke en particuliere donateurs liever de voorkeur aan gevestigde talenten en reeds succesvolle organisaties, ten koste van opkomende kunstenaars en onafhankelijke kunstinstellingen.

74_patat_Huts.jpg

Van die ongepaste beïnvloeding (of pogingen daartoe) bestaan natuurlijk wel degelijk voorbeelden. Na de financiële ineenstorting van het Los Angeles Museum of Contemporary Art in 2012, werd Trustee Eli Broad beschuldigd de kandidatuur van kunsthandelaar Jeffrey Deitch als museumdirecteur te hebben opgedrongen, om indirect de programmering van het museum te sturen naar een meer commerciële koers.

In Nederland was er in 2005 de veelbesproken sponsorovereenkomst tussen het Stedelijk Museum Amsterdam en ABN AMRO. Gelijktijdig met de ondertekening werd bankier Rijkman Groenink, bestuursvoorzitter van ABN AMRO, ook hoofd van de Raad van Toezicht van het museum. Dat gaf hem het recht om de museumdirecteur te benoemen of te ontslaan, en de jaarrekeningen en strategische plannen van het museum goed of af te keuren. Voortaan kon hij ook de benoeming van andere leden van die Raad van Toezicht beïnvloeden. In de Verenigde Staten is dat trouwens een veelvoorkomende praktijk. Om tot het bestuur van musea en kunstinstellingen te mogen toetreden, wordt regelmatig een financiële bijdrage gevraagd.

Sturende subsidies

Ook overheden neigen ertoe om met de financiering van cultuur doelen te bereiken op andere gebieden dan het culturele

Maar zelfs in het licht van deze voorbeelden lijkt de stelling dat artistieke autonomie enkel gewaarborgd kan worden door overheidsfinanciering, geen stand te houden. Ook subsidies streven naar specifieke doelen en geven de voorkeur aan bepaalde kunstvormen en projecten boven andere. Kunstsubsidies dienen evenzeer om cultureel beleid uit te voeren. In Nederland hoeven we alleen maar te kijken naar het recente advies van de Raad voor Cultuur aan het Ministerie van Cultuur over de Basisinfrastructuur 2017-2020. Onder de evaluatiecriteria vallen bijvoorbeeld ‘maatschappelijke relevantie’, ‘diversiteit’ en ‘participatie’.

In dit verband spreekt Belfiore (2004) van een 'instrumental turn' die het Britse cultuurbeleid in de jaren 1980 overnam, om zich later over heel Europa te verspreiden. Ook overheden neigen ertoe om met de financiering van cultuur doelen te bereiken op andere gebieden dan het culturele: stadsvernieuwing en lokale economische ontwikkeling, maatschappelijke integratie, gemeenschapsontwikkeling en sociale cohesie, veiligheid, gezondheidszorg, werkgelegenheid, onderwijs, ... En in die verwachtingen zijn publieke financiers zeker niet minder streng dan particuliere financiers. Ze hebben alleen andere doelstellingen en andere resultaten op het oog. Maar geld heeft altijd strings attached.

Waar sta je dan met je autonomie? Je kan je afvragen of absolute artistieke autonomie überhaupt nog een realistische ambitie is in de hyper-vernetwerkte en geglobaliseerde kunstwereld van vandaag, gedomineerd door een sterke kunstmarkt en een steeds neoliberaler cultuurbeleid. Op de ene of de andere manier moet elke professionele kunstenaar of kunstorganisatie tot compromissen komen om zijn werk te ondersteunen. Een kunstenaar zal een paar verkoopbare tekeningen produceren om minder courant werk te financieren. Een museum zal af en toe een populair tentoonstellingsonderwerp kiezen om daarnaast meer experimentele projecten te kunnen ondersteunen.

De morele lading van geld

74_patat_liberate-tate (c) Amy Scaife Courtesy Corbis.jpgIn plaats van een kwestie van artistieke autonomie lijkt de vijandigheid tegenover private financiering veeleer de uitkomst van een waardenconflict en van een steeds wijder verspreid bewustzijn over de gevolgen van kunstfinanciering – niet alleen de artistieke gevolgen, maar ook de morele en politieke implicaties. Geld draagt ​​een morele lading: het is belegd met de waarden en ambities van degenen die het geven.

Recente voorbeelden van zulke waardenconflicten zijn de protestacties tegen Tate vanwege de sponsorovereenkomst met energiemultinational BP, die verantwoordelijk was voor de ecologische ramp op olieplatform Deepwater Horizon in 2010, en de kunstenaars-boycot van de Sydney Biënnale van 2014 omwille van haar relatie met Transfield, een bedrijf dat betrokken is bij het beheren van vluchtelingendetentiecentra. Niet de vermeende invloed van de sponsoren op de artistieke programmering werd gewraakt, wel de morele implicaties van hun partnerschappen met het kunstenveld.

Dezelfde redenering geldt voor publieke financiering door autoritaire regeringen. Zo initieerden kunstenaars en curatoren de afgelopen jaren verschillende petities tegen de financiële steun van landen met een twijfelachtig burgerrechtenbeleid. De Europese biënnale Manifesta kan erover meespreken. Toen er besloten werd om de tiende editie van de biënnale in 2014 in Rusland te organiseren, regende het felle kritiek. In hetzelfde jaar was er zoveel ophef over een donatie van het Israëlische consulaat in Sao Paolo aan de Sao Paolo Biënnale, dat het logo van het consulaat verwijderd moest worden van de sponsor board van de tentoonstelling.

Botsende waarden en werelden

Waaruit bestaan zulke waardenconflicten dan precies? De Franse sociologen Boltansky en Thévenot identificeren in hun publicatie De la justification (1991) zes verschillende 'werelden', zes domeinen waarbinnen individuen opereren volgens telkens een ander 'value regime'. Zo’n waardenregime is een coherente groep waarden en criteria om dingen en acties mee te beoordelen. Elk regime geeft de voorkeur aan andere specifieke kenmerken en gedrag.

Als kunstenaars en kunstprofessionals vijandig staan tegenover private financiers, dan komt dat volgens mij doordat zij in twee verschillende waardensferen opereren: de artistieke sfeer aan de ene kant en die van de markt aan de andere kant. Beide werelden delen weinig gemeenschappelijke kenmerken en werken volgens contrasterende logica’s. Binnen de wereld van kunstenaars en kunstinstellingen zijn zelfstandigheid, creativiteit, gemoedelijkheid en zelfverwerkelijking kernwaarden (Gielen, 2012). De zakelijke wereld daarentegen wordt geregeld door (financiële) uitwisseling en wordt – over het algemeen – gedomineerd door kernwaarden zoals concurrentie, winstbejag, emotionele afstand en financieel succes (Boltanski, Thévenot, 1991). Dat zijn waarden waartegen kunstenaars zich altijd hebben verzet.

Conflicten en protesten rond financieringskeuzes treden op wanneer er sprake is van een mismatch tussen de waarden van de begunstiger en die van de begunstigde

Dat kunstenaars minder verzet tonen tegenover overheidsfinanciering, ligt wellicht aan het feit dat de overheid wordt geleid door waarden die kunstenaars in principe niet tegenstaan: collectieve verantwoordelijkheid, sociale relaties, gelijkheid en sociale cohesie (Boltanski, Thévenot, 1991). En daarnaast heb je ook nog de wereld van particuliere begunstigers. Die vormt een geval apart, afhankelijk van ieders persoonlijke kenmerken en motieven. Sommige begunstigers handelen net als bedrijven: zij doneren kunstwerken aan musea om de waarde van hun eigen collectie en hun persoonlijke invloed en prestige te vergroten. Anderen zijn veel onzelfzuchtiger, worden niet geleid door overwegingen van persoonlijk voordeel en houden zich bewust op afstand van artistieke beslissingen.

Mijn hypothese is dat conflicten en protesten rond financieringskeuzes optreden wanneer er sprake is van een mismatch tussen de waarden van de begunstiger en die van de begunstigde. Zulke mismatches komen zeker niet exclusief voor bij private financiering. Daar zijn namelijk ook heel succesvolle voorbeelden te vinden. Niet zozeer de herkomst van het geld is bepalend, wel de waarden die ermee verbonden worden.

De kunst van fondsenwerven

Bestaat er een uitweg uit dat waardenconflict? Een mogelijke – hoewel niet onfeilbare – oplossing zie ik liggen in het inzetten van bekwame fondsenwervers. De figuur van de professionele fundraiser zag het levenslicht in de VS in het begin van de twintigste eeuw, maar deed in de culturele sector pas zijn intrede in de jaren 1970, toen de financiële crisis en de bijhorende krimpende overheidsbegrotingen ervoor zorgden dat musea sterker afhankelijk werden van private middelen. Sindsdien heeft culturele fondsenwerving zich sterk ontwikkeld en geprofessionaliseerd. Recent is ze zelfs opgenomen in universitaire curricula.

Kenmerkend aan fondsenwervers is dat ze bekend zijn met de waarden, motivaties, doelstellingen en criteria die de keuzes van financiers leiden. Zij zijn ook in staat aan deze waarden te appelleren wanneer zij proberen om financiering veilig te stellen. Tegelijkertijd verzoenen zij de voorwaarden en de verzoeken van private en publieke financiers op zo’n manier dat de artistieke kwaliteit niet in gevaar komt. Ze fungeren als match makers tussen artistieke staf en externe belanghebbenden.

74_patat_fundraising-startup-new-frontiers.jpgDe kerncompetentie van de fondsenwerver is dus dat hij zich weet aan te passen aan diverse contexten, door zich vlot tussen al die sferen te bewegen en zijn register steeds af te stemmen op dat van zijn gesprekspartner. Een goede fondsenwerver is vooral een netwerker, een manager van relaties. Hij is zich bewust van de verwachtingen van alle partijen en brengt die samen op een manier die iedereen tevreden stelt (of dat tenminste probeert).

Hoe dat concreet in zijn werk gaat? Vanuit een goed begrip van de artistieke ambities, kernwaarden en toekomstplannen van de organisatie waarvoor hij werkt, screent de fondsenwerver de motivatie, kernwaarden en persoonlijke, institutionele of financiële doelstellingen van potentiële begunstigers: sponsoren, stichtingen, particulieren en overheidsinstanties. De keuze van de juiste potentials is een belangrijke stap, omdat het de integriteit en de reputatie van de organisatie beschermt, de kans op een succesvolle en langdurige samenwerking verhoogt en het risico van conflict en onbegrip minimaliseert.

De finale (en meest creatieve) stap van een succesvol proces is de onderhandeling over de voorwaarden van de overeenkomst en de tegenprestatie. Dit is ook het moment waarop het mis kan gaan. Denk aan de (in eerste instantie) stukgelopen sponsoringsdeal tussen het Stedelijk Museum Amsterdam en Audi in 1999, toen Audi de eis stelde dat het zijn auto's in het museum zou kunnen presenteren. Het is de rol van de fondsenwervers om de aspiraties van financiers te concretiseren, zonder afbreuk te doen aan de artistieke koers van de organisatie. Ook achteraf blijft de fondsenwerver zich engageren voor de tevredenheid van beide partijen, de afwikkeling van eventuele meningsverschillen en het veiligstellen van een hernieuwing van de overeenkomst.

Conclusie

Op zich hoeft de vijandigheid van de kunstwereld tegenover private middelen niet te verwonderen. Giften en donaties zijn immers nooit vrijblijvend. Geld belichaamt de motivaties, waarden en ambities van degenen die het schenken. En de waarden van zakelijke sponsoring staan – in de ogen van de kunstgemeenschap – op gespannen voet ​​met die van de onafhankelijke kunstenaar.

De professionele fondsenwerver is misschien wel beter in staat om vandaag én aanvullende financiering én artistieke ambities veilig te stellen.

Alleen is het niet zo dat publieke subsidies wél zo neutraal zijn als de kunstwereld lijkt te geloven. Overheden streven vooral waarden na waarmee de kunstwereld meer affiniteit heeft (of denkt te hebben). En wat blijkt, is dat voor een succesvolle samenwerking juist die waarden van financiers een grote rol spelen, of zij nu privaat of publiek zijn.

Hoe zorg je dan voor een goede match? Zou de figuur van de professionele fondsenwerver daar geen sleutelrol in kunnen spelen? Hij biedt natuurlijk slechts een gedeeltelijke oplossing voor de toenemende complexiteit van kunstfinanciering, maar is misschien wel beter in staat om vandaag én aanvullende financiering én artistieke ambities veilig te stellen.

 

Sofia Patat werkt voor de Rijksakademie van beeldende kunsten, een internationaal residency programma voor beeldende kunstenaars te Amsterdam. Eerder was ze actief bij het Tropenmuseum en bij kunstbiënnale Manifesta. Ze behaalde haar Master in culturele economie aan de Bocconi Universiteit in Milaan (Italië).

 

Bibliografie

  • Hans Abbing, 2016, Artists’ Rejection of Commerce and the Market in The Art Period (draft June 2016)
  • Eleonora Belfiore, 2004, Auditing culture: the subsidised cultural sector in the New Public Management, International Journal of Cultural Policy, Vol.10, No.2, pp. 183-202
  • Franco Berardi, 2012, The Uprising: On Poetry and Finance, Semiotext(e) / Intervention Series
  • Boltansky en Thévenot, 1991, De la justification, Gallimard
  • Lucette ter Borg en Hella Rottenberg, 2005, Hoe het Stedelijk zich uitlevert aan ABN Amro, Vrij Nederland
  • DCMS, 1999, Policy Action Team 10; A Report to the Social Exclusion Unit: Arts and Sport, Department of Culture, Media and Sport
  • Pascal Gielen, 2007, Artistic Freedom and Globalization, Open. Cahier on Art and the Public Domain, 14, pp. 62-70, onlineopen.org
  • Pascal Gielen, Camiel van Winkel, Koos Zwaan, The Hybrid Artist / De Hybride Kunstenaar, 2012, Expertisecentrum Kunst en vormgeving, AKV/St.Joost (Avans Hogeschool)
  • Isabelle Graw, 2010, High Price: Art Between the Market and Celebrity Culture, Sternberg Press
  • Maaike Lauwaert, 2015, Beeldende kunstenaars: klem tussen twee banen, Rekto Verso
  • Maaike Lauwaert, 2011, Changing artist’s practices, BAM
  • Raad voor Cultuur, Agenda cultuur, 2017-2020 en verder,
  • Nizan Shaked, Something out of nothing: Marcia Tucker, Jeffrey Deitch and the de-regulation of the contemporary museum model, Art and education,
  • Jessy Siongers, Astrid Van Steen, John Lievens, Onderzoeksgroep CuDOS - vakgroep Sociologie - Ugent, 2016, Loont passie? Een onderzoek naar de sociaaleconomische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen, Kunstenpunt, http://www.kunsten.be/dossiers/kunstenaarcentraal/609-loont-passie-een-o...
  • Olaf Velthuis, 2007, Talking Prices: Symbolic Meanings of Prices on the Market for Contemporary Art, Princeton University Press 
  • Geir Vestheim, 1994, Instrumental Cultural Policy in Scandinavian Countries: A Critical Historical Perspective, European Journal of Cultural Policy, Vol. 1, pp. 57-71

 

^ Terug naar boven
 

Reacties

Boeiende denkoefening! “Mijn

Boeiende denkoefening! “Mijn hypothese is dat conflicten en protesten rond financieringskeuzes optreden wanneer er sprake is van een mismatch tussen de waarden van de begunstiger en die van de begunstigde. Zulke mismatches komen zeker niet exclusief voor bij private financiering. Daar zijn namelijk ook heel succesvolle voorbeelden te vinden. Niet zozeer de herkomst van het geld is bepalend, wel de waarden die ermee verbonden worden.”
Goed punt. Geld van de saoedische overheid is natuurlijk ook een probleem, ook al komt het van de overheid. En er zijn vanzelfsprekend ook integere filantropen. Maar… de eigenlijke problemen blijven hier wat onder de mat.
Ten eerste, het probleem met een liberaal beleid is dat private belangen worden uitgenodigd om post te vatten in een publieke sector, die duurzaam door de gemeenschap is opgebouwd. Dat komt neer op een onteigening van die ’commons’. Iets dat door en voor de mensen was, wordt meer en meer iets door en voor een bemiddelde klasse. We zien de problemen ook in onderwijs, de zorg, de post... . Waar er een evenwicht was tussen publieke sectoren en een private economie, komt het private nu overal meer en meer aan zet.
Ten tweede, het probleem met een beleid van fiscale cadeaus dat publieke middelen (namelijk: niet geïnde belastingen en dus inkomstenverlies) inzet als fikse return voor investeerders. Waarom enerzijds besparen in publieke cultuursubsidies en anderzijds wel investeren in die verdienmodellen die private belangen aan zet brengen? Dat is een ideologische charge met als doel: de uitholling van de sociale welvaartsstaat. Hebben Studio 100, VTM en Cirque Soleil steun nodig als ze al winst maken?
Ten derde, een beleid dat van filantropie een business maakt (want er valt te verdienen, beleggers staan in het geval van de taxshelter in de rij voor de beoogde return van 10% om hun beleging) maakt het de integere filantroop vrij onmogelijk om nog gewoon vanuit liefde voor de kunst gul en onbaatzuchtig mecenas te zijn. Want zo'n beleid maakt bijvoorbeeld de ‘sponsormarkt’ kapot, de nieuwe 'filantropen' geven een slechte naam (denk aan de Saatchi's), waardoor de goeie filantroop niet gewoon eervol kan steunen omdat er sowieso het vermoeden is dat het om een deal gaat met return. Om die reden zijn veel goeie collectioneurs ook gestopt om bijvoorbeeld kunst van na 1980 aan te kopen, omdat sindsdien het bedrijfsmecenaat de kunstmarkt geperverteerd heeft.
Het goeie punt van de auteur is dat het inderdaad gaat om waarden, maar dit stuk houdt geen rekening met machts- en eigendomsverhoudingen. Een fundraiser als ‘oplossing’ is een pragmatische ‘oplossing’ die de schijn geeft van een oplossing (het roept het idee in het leven dat er altijd wel een match te maken is) en bovendien ook overbodig is omdat echte filantropen vanuit hun liefde en kennis voor de kunst handelen en daarin dus ook geen babysit nodig hebben. Het stuk relativeert ook teveel de problemen van de vermarkting, dat lezen we bijvoorbeeld in de zin: ‘de waarden van zakelijke sponsoring staan – in de ogen van de kunstgemeenschap – op gespannen voet met die van de onafhankelijke kunstenaar.’ Waarom die invoeging ‘in de ogen van de kunstgemeenschap’? Het gaat hier niet om een subjectief aanvoelen maar om aantoonbare problemen. Dat kan je niet zomaar fiksen met een matchmaker.

Bij de jeugd zijn er twee

Bij de jeugd zijn er twee groepen die vaak gaan zeuren over het gebrek aan steun vanuit de “overheid”: het zijn (1) de atleten die zich niet kunnen kwalificeren voor, of ondermaats presteren op de Olympische spelen en (2) de kunstenaars; het is altijd een gebrek aan middelen (= geld) en ondersteuning. Quovadisart houdt zich niet bezig met sport, en ik zal mij dus beperken tot de kunstenaars die, de tenoren uitgezonderd (en dan nog), steeds aandringen op een groter betrokkenheid van de “overheid”. Sommigen beweren zelfs dat de pers hier ook schuld treft omdat ze kunst en cultuur niet de juiste plaats geven
Voortgaand op wat ik de laatste weken heb gelezen, is dit zeker niet het geval voor de schrijvende pers die ons regelmatig voorziet, tot spijt van wie het benijdt, van stukken over de kunst. Ik wil hier zeker geen lijstje geven van alle artikels die ik heb kunnen lezen en zal mij dus beperken tot een paar geschriften van vrij algemeen belang. Ik heb echter moeten vaststellen dat ze dikwijls over één bepaald aspect van de kunst handelden, namelijk het financiële gedeelte. Het is inderdaad heel vaak deze kant van kunst die belicht wordt en dit is begrijpelijk want men wil de lezer lokken met wat hij, het liefst heeft.
Waterschade in de musea en de eindeloze subsidiediscussies – al dan niet toegewezen – halen de krantenkoppen, maar een ander opmerkelijk feit werd door die zelfde kranten slechts vermeld: Fernand Huts, CEO van de Katoen Natie, zal jaarlijks 8.12 miljoen storten in de werking van cultuur. Het bedrag van deze “bijdragen” (investering?) is precies het bedrag
dat de 21 erkende musea samen aan werkingskosten van de Vlaamse overheid krijgen.
Daarbij zal hij, vanaf juni, een deel van zijn collectie tonen in het Caermersklooster in Gent.
Deze actie viel niet bij iedereen in goede aarde en Bart Caron, zittend in het Vlaams Parlement voor de Groenen, was zeer kritisch in de pers: “Wat hij met zijn geld doet, mag hij uiteraard zelf bepalen, maar hij moet zich daarom niet gedragen als een (…) een paternalistische bons. De tijd dat kunstenaars vooral het prestige van hertogen, bisschoppen en andere hoven moesten versterken of als nar hun schamel brood mochten verdienen, ligt gelukkig al enkele eeuwen achter ons. Subsidie vervangen door geld van dergelijke cultuurbobo’s, spaar ons daarvan”.
Voor deze volksvertegenwoordiger, en veel van zijn collega’s, worden bij het toekennen van subsidies door de overheid, kwalitatieve criteria ingezet. In een interview reageert Fernand Huts op deze kritiek :“Ze (de overheid) worstelt wel met twee problemen: een enorme bureaucratisering en een gebrek aan beslissingsverantwoordelijkheid. Op bestuurlijk vlak is dat een ramp: controle op controle, papierberg op papierberg… In de bureaucratie vergaderen ze met tien en het resultaat is dat ze alleen beslist hebben wanneer de volgende vergadering is. Vandaar mijn visie: de kunstwereld heeft entrepreneurschap nodig.”
In dit verband, verwijs ik naar mijn commentaar op de tentoonstelling van het Madmusée in Luik: ‘gesubsidieerd’ door vier officiële instanties, maar het Museum is momenteel gesloten en zonder de hulp van particuliere sponsors, zouden zelfs geen activiteiten mogelijk zijn.
Bij de andere interessante artikels, blijft de hedendaagse kunst een prominente plaats opeisen. Zo is er een waarin gevraagd wordt waarom hedendaagse kunst zo veel “wrok en kritiek” oproept, en in een ander artikel vraagt schrijver zich af of 80% van de hedendaagse kunst over 20 jaar onverkoopbaar zal zijn.
Agressiviteit en kritiek zijn niet altijd gerechtvaardigd, maar daar tegenover is de verheerlijking of de vleierij van enkele net zo weinig is gerechtvaardigd. Ik vermoed trouwens dat veel kunstenaars te erg blij zijn met deze agressiviteit, het is een deel van hun succes en anderzijds hebben de vergruisde kunstenaars er alles aan gedaan om niet bemind te zijn, want ze hebben radicaal en brutaal gebroken met de klassieke en moderne kunst
Op de vraag of 80% van de hedendaagse kunst onverkoopbaar zal zijn, kan niemand, tenzij men zich Nostradamus waant, daar een zinnig antwoord op geven.
Wat vaststaat, is dat verschillende kunstenaars in waarde zullen verminderen in vergelijking met wat bepaalde verzamelaars er vandaag voor willen betalen. Ik neem weinig risico’s door te zeggen dat bv. de “kerstboom” die 2014 door McCarthy op de Place Vendôme in Parijs werd geplant, alleen als een historische anekdote zal overleven. En dit werk zal niet het enige zijn in deze historische omgeving.
Tot slot een artikel dat een antwoord is aan de moderne Pico della Mirandola: Miljoenen internetgebruikers stellen dagelijks min of meer moeilijke vragen aan Google.

U vergist zich, van de 8

U vergist zich, van de 8 miljoen die havenbaas Huts aan cultuur geeft, krijgt hij er 13 miljoen terug via zijn zonnepaneelsubsidies. Hij krijgt, met alle belastingvrijstelling, belastingontduiking (zijn geld zit in de Bahama’s) en publieke steun, maandelijks een Rubens cadeau van de belastingbetaler. Daar gaat hij dan mee pronken in publieke huizen (op onze kosten dus), om via zijn kunst zichzelf op een sokkel te zetten.
Huts wil met die zogenaamde ‘liefdadigheid’ zaken doen: zich inwerken in de kunstwereld om dan de logistiek (opslag en internationaal transport) te kunnen bestieren en de overheid onder druk te zetten fiscale cadeaus en andere verdienmodellen te ontwikkelen voor ‘de filantroop’. Dit gaat om het plunderen van de publieke dienstverlening.
Bovendien was zijn tentoonstelling over God&Geld inhoudelijk een verkrachting van de (kunst)geschiedenis. Marc De Kesel schreef daar een treffende recensie over op Dereactor.be
Ook uw vooronderstelling dat ‘het financiële’ de kant is van kunst waar de lezer van de kranten het liefst meer over wil weten, is een erg subjectieve stelling. Net het onvermogen om nog in degelijke kunstkritiek te voorzien, brengt sommige redacties ertoe om het dan maar over sensationele zaken te hebben, de kunstwereld gewoon als een markt te zien, de kunst een product, de kunstenaar een merk en de kunstliefhebber een consument. Dat illustreert de monocultuur van het dominante marktdenken. Heel goed dus dat bijvoorbeeld Bart Caron daar tegenin gaat.

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.