De Vlaamse pop wil naar het buitenland

Money Talks. Treffender dan die song van J.J. Cale kan het niet. Als de Vlaamse popmuzieksector vandaag on speaking terms is met het beleid, maar beide partijen het niet eens raken, dan is dat omdat geld het hoogste woord voert. De inzet voor de sector staat in het Muziekmanifest. Een druppel op een hete cd?

Vlaamse popmuzikanten hebben het moeilijk. Al zorgden technologische verschuivingen, het prille popbeleid en meer vrije tijd en welvaart voor een nieuwe dynamiek, die heeft lang niet enkel positieve effecten. Digitalisering verhoogt wel de zelfredzaamheid en de creativiteit, maar illegale downloads remmen de platenverkoop en hebben algemeen geleid tot gedaalde middelen en investeringskansen. Ook het onveranderlijke gegeven van de kleine Vlaamse afzetmarkt blijft een belangrijke uitdaging voor de toekomst. Daarom wil de muzieksector nieuwe mogelijkheden aanboren voor popmuzikanten. Naast de bestaande ondersteuning in de breedte (het binnenland), droomt men van meer ondersteuning in de hoogte (het buitenland). Mochten een aantal toppers kunnen spelen in een internationaal en dus groter afzetgebied, dan zou dat meer middelen opleveren voor noodzakelijke investeringen. Alleen kan de sector dat buitenlandverhaal nog niet waarmaken op eigen kracht. Steeds harder trekt men de overheid aan haar mouw.

TOENADERING?

Pop en beleid: het lijkt een vreemde combinatie. Popmuziek wordt nu eenmaal beschouwd als een commercieel zelfredzaam muziekgenre, dat steunt op de pijlers kwantiteit, mainstream en standaardisering. De overheid daarentegen ondersteunt juist de cultuurproductie die níét zelf overleeft op de vrije markt, en die zij toch belangrijk acht om haar kwaliteit, diversiteit en vernieuwing. De realiteit is echter genuanceerder. Sector en beleid zijn het voorbije decennium naar elkaar toe gegroeid. Zeker de alternatieve popmuziek is frequenter gaan aankloppen bij de overheid, omdat zij zich niet vastpint op hapklare marktformules, maar een ander geluid zoekt. Het beleid heeft op zijn beurt zijn cultuurbegrip verbreed en zich meer opengesteld voor populaire en commerciële cultuur, zoals pop. Het valt wel op dat daarin vooral externe, markteconomische principes meespelen. In dit besparingsklimaat zoekt de overheid mogelijkheden in een verdere vermarkting van het cultuurveld.

In een muzieklandschap waar de brede basis al goed is uitgebouwd, kan je een groter budget beter besteden aan een kleiner aantal groepen van hogere kwaliteit

De actuele vraag van de popsector om meer overheidssteun komt dus op een slecht moment. Als het hele cultuurveld wordt gevraagd meer eigen inkomsten, alternatieve financiering en cultureel ondernemerschap na te streven, ligt extra financiering van pop niet meteen in het verschiet. Die terughoudendheid van de overheid valt te begrijpen, vanuit een budgetpolitiek die alle deelsectoren over één kam scheert. Maar als het huidige beleid minder wil waken over de kwaliteit van (pop)cultuur, kan men een deel van het (pop)verhaal dan niet beter verfondsen? Zeker voor een popbeleid met een duidelijke internationale visie kan zo’n Vlaams Muziekfonds een goed alternatief zijn. De sector injecteerde alvast zelf enkele ideeën, in de hoop dat ze snel in de bloedbaan van het beleid worden opgenomen. Zo stelt men een stevige prefinanciering voor, die naast een aantal investeringen een eerste, minimale internationale infrastructuur mogelijk maakt. Op termijn zouden die middelen dan terugbetaald kunnen worden.

Dat de behoefte aan internationalisering groot is, bewees afgelopen jaar ook het muziekmanifest Music is Life. Hoewel de Vlaamse muzieksector geen traditie heeft in structureel onderling overleg, hebben zeventien organisaties uit de brede muzieksector daarin samen een topmuzikantenbeleid uitgetekend. Ze pleiten onder meer voor muzikale showcases bij buitenlandse missies; verhoogde reissubsidies; de doorvoering van een belastingkrediet; de oprichting van een aantal muziekcellen in Parijs, Londen of Berlijn; risico-investeringen in buitenlandse muziekclubs in ruil voor afname van Vlaamse groepen enzovoort. Alleen lijkt het manifest amper verder geraakt dan een voorstelling in het Vlaamse Parlement, in maart 2010. In de huidige beleidscontext dreigt het spontane sectoroverleg weer te verbrokkelen en een maat voor niets te worden. Is er een uitweg? Ik lijst voor beide kampen even de nodige efforts op.

AMBIVALENTE SECTOR

Om zijn inspanningen veilig te stellen, moet de sector zijn onderlinge overleg structureel verankeren. Naast het formele gesprek over het manifest (het Muziekoverleg) is ook een (h)echte en inhoudelijk op elkaar afgestemde eenheid in binnen- en buitenland nodig. Zo’n platform is niet vanzelfsprekend. Er is in Vlaanderen geen overkoepelende belangenbehartiger, en er zijn zo veel spelers met zo veel verschillende belangen dat het nog steeds de vraag is wie hier het voortouw kan en wil nemen. Het grootste probleem is nog dat sommige individuele spelers ambivalente signalen uitzenden richting het beleid – hoewel alle soorten muziekorganisaties met één stem wensen te spreken. Er heerst nog altijd een algemene aversie tegen subsidies en overheidsbemoeienis.

popbeleidMaar zonder eenheid zal een echt debat over alternatieve keuzes nooit te forceren vallen. Hoe besteed je het beperkte budget zo efficiënt mogelijk? Tussenpersonen als managers, bookers en pluggers moeten opnieuw hun noodzakelijke poortwachtersfunctie kunnen opnemen, aan de hand van een alternatief muziekbusinessmodel. Er kunnen ook maar beter duidelijke criteria komen voor de selectie van toppers voor het buitenland. Nu vermeldt het manifest enkel algemene pijlers als ‘originaliteit’ en een ‘zakelijk plan’. Bovendien is originaliteit niet altijd evident. Voor welke muziek is er precies plaats op de internationale markt? Uiterst originele muziek uit een kleinere niche? Zo ja, moet er dan wel zo veel gemeenschapsgeld in worden gepompt? Of eerder doorsneepop, die geëxploiteerd kan worden op een grotere markt? Hoe origineel moet een Vlaamse act dan nog zijn?

Niet het minst dient de sector zijn muziekactieplan nog concreter uit te werken. Er is in Vlaanderen nog veel ruimte voor jonge organisaties die op het buitenland focussen. Er zouden Vlaamse exportbureaus opgericht kunnen worden, met aan het hoofd een verantwoordelijke die op korte termijn ruime budgetten kan toekennen aan bepaalde projecten of muzikanten in het buitenland. Dat veronderstelt dan wel dat de overheid de bestaande maatregelen inzake projectensteun versoepelt, op de praktijk afstemt en transparanter maakt.

STROEVE OVERHEID

Hoe flexibel is de overheid daarin? Je kan enkel hopen dat haar huidige besparingslied geen onveranderlijke hymne zal blijken. Zeker de ingekrompen projectsteun voor reis-, verblijf- en transportonkosten – cruciaal voor een internationaal topmuzikantenbeleid – moet weer omhoog. De (federale) overheid kan daarnaast een paar fiscale en sociaalrechtelijke aanpassingen doorvoeren. Door een btw-verlaging op bepaalde culturele producten, zoals cd’s, zou ze die opnieuw aantrekkelijk maken voor de consument. Die verlaging zal de heersende downloadmentaliteit echter nooit keren. Interessanter lijkt dan toch de verruiming van de tax shelter tot de muziekindustrie, waarbij investeerders minder belast worden. Er gaan ook stemmen op om een aangepast sociaal statuut voor jonge muzikanten te creëren, wat ertoe zou leiden dat hun project een aantal jaar gestaag kan groeien. Alleen blijkt zo’n statuut nu al moeilijk voor kunstenaars tout court, en blijft het voorlopig dus toekomstmuziek. Het zou de Vlaamse overheid veel minder moeite moeten kosten om werk te maken van samenwerkingsakkoorden met de Franse Gemeenschap, die de huidige uitwisselingsprojecten beter inkleden en de (media)grenzen tussen Vlaanderen en Wallonië helpen overschrijden. Vlaanderen en Wallonië gelden immers als toegangspoorten tot respectievelijk Nederland en Frankrijk.

Slotsom? Tegenover de vraag om meer steun vanuit de sector staan het beknibbelde budget en het managementdiscours van de overheid. J.J.Cale-gewijs luidt haar refrein vandaag: ‘Besparing spreekt.’ Maar als ze zo veel heil ziet in alternatieve financiering, kan ze misschien ook nadenken over alternatieve besparing? Ze zou het voorziene budget voor de popsector kunnen investeren in een fonds dat het geld zelfstandig verdeelt. Dat zou de sector uitdagen om een moeilijke solidariteit aan de dag te leggen. Die solidariteit betekent niet dat iedereen evenveel moet krijgen. In een muzieklandschap waar de brede basis al goed is uitgebouwd, kan je een groter budget beter besteden aan een kleiner aantal groepen van hogere kwaliteit. Want zonder die solidaire investering dreigt de sector stil te vallen. En wie weet blijft dan alleen Elvis bestaan.

Chloë Nols is muzikante (Chloë & The Lonesome Cowboy) en schreef haar scriptie voor de opleiding Cultuurmanagement (UA) rond popbeleid.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Chloë, over het effect van

Chloë, over het effect van illegale downloads bestaat nu een EU studie. Blijkt dat dit bevordelijk werkt voor platenverkoop... http://j.mp/1bZVucz

Anderzijds werken wij aan een nieuw businessmodel voor de muzikanten / bands. Wij hopen snel van ons te kunnen laten horen in de Belgische muziekscene.

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.