De kracht van bewaring

Hoe kritisch zijn voor het bestaande? Voor Luc Devoldere is kritiek geen sloopwerk, wel een blijvend gesprek met de traditie. In zijn jongste essaybundel Tegen de kruideniers schrijft hij pro domo. Letterlijk: ‘voor zijn huis’. Hij bewoont er vele: taal, traditie, identiteit, canon. Zijn grootste huis is misschien wel Europa. Onze intellectuele erfenis moet worden verdedigd tegen het nieuwe Europa van de rekenende kruideniers. Maar daar spant het. De kracht van Europa ligt, volgens Devoldere, in schijnbaar krachteloze waarden: scepsis (al mag die niet verlammen), ironie (maar niet vrijblijvend) en melancholie (maar weerbaar). Kan je daar ook activisme uit puren? Een interview over de kracht van bewaring.

Luc Devoldere, directeur van Ons Erfdeel, is een intellectuele evenwichtskunstenaar. Voor de stem die hij in het debat vertolkt, passen enkel labels met koppeltekens: postmodern-traditioneel, links-conservatief. Want als progressieve partijen vechten voor het behoud van de verzorgingsstaat, en conservatieve partijen voor de kracht van verandering, dan mag het duidelijk zijn: het klassieke links-rechtsspectrum is dringend aan herijking toe. Devoldere brengt daar niet alleen weloverwogen ideeën tegen in, hij verdedigt ze ook met stijl. Al primeert in zijn schrijven de vragende wijs, tegelijk is het stellig, aforistisch vaak. Collega-essayist Cyrille Offermans prees zijn ‘hardnekkig formuleren’. ‘Schrijven is zo goed mogelijk verwoorden wat ik denk’, beaamt Devoldere. ‘Zo goed mogelijk denken dus ook. Want schrijven is denken. Mijn essayistisch werk is het beste, het minst slechte van wat er van mij mag overblijven.’

64_Gyselink_DevoldereNowa Morawa - Star+® M-østo PL-CZ.jpg

Tegen de kruideniers bevat liefdesverklaringen (voor Vlamingen die schreven in het Frans), liefdevol sloopwerk (Europa), een pastiche (Louis Paul Boon), reisverslagen (Venetië, de Hadrians Wall) en zinsontleding (één zin van Tacitus). Zijn kritisch ‘alaam’ is gejat uit vele gereedschapskoffers en put uit vele genres: klassieke close-reading, tekstexegese, biografische schetsen, reisessayistiek, maar ook postmoderne deconstructie. Al krijgt de postmoderniteit er ook van langs: het valse kosmopolitisme, de postmoderne ‘vloeibare identiteit’, de cultus van het hybride. De belgitude van, met name, kunstenaars vindt hij naïef en beschamend. Maar noem hem geen cultuurpessimist, want dat is hij niet. Wat dan wel? ‘Een opgewekte pessimist.’

Tegen de kruideniers?

‘Daarmee bedoel ik de spreekwoordelijke kruideniers. Op beleidsniveau, ook, maar bovenal de kruidenier in elk van ons. Enggeestigheid, bekrompenheid en krenterigheid. Daartegenover staat generositeit. Het is de moeilijkste waarde die er is. “Ik bezit wat ik heb weggegeven”, zei de Italiaanse schrijver Gabriele d’Annunzio. Hij bedoelde dat niet alleen materieel, ook spiritueel. Wat je weet, wil je doorgeven. Dat is wat traditie letterlijk betekent: doorgeven. Maar dan zoals Mahler het bedoelde: niet het aanbidden van de as, maar het doorgeven van het vuur. Dat doorgeven moet kritisch gebeuren. Kritiek en traditie vormen een Siamese tweeling. Traditie zonder kritiek scleroseert, maar kritiek zonder kennis van de traditie leidt tot een inflatie van meningen. Meningen zijn geen ideeën. Een mening is op zich niet interessant. Ze wordt pas interessant als die mening de traditie – oud of nieuw – tot object neemt. Zo niet is ze louter flatus vocis, ademtocht.’

Wat gebeurt er als de kritische afstand wegvalt?

Een mening is op zich niet interessant. Ze wordt pas interessant als die mening de traditie – oud of nieuw – tot object neemt

‘In het ergste geval: dan stokt ons gesprek over de traditie. Dat betekent meteen ook het einde ervan: louter aanbidding van as. Zonder kritische afstand dreigt het gewicht van de traditie ons te verpletteren. De traditie overstijgt ons, dat wel. Ze was er voor wij er waren, en zal er zijn als wij weer weg zijn. Dat troost. Maar dat inzicht mag ons niet klein houden of overweldigen. Dat alles al gezegd is – door Dante, Shakespeare, Homeros – moet niemand verhinderen hetzelfde anders in woorden uit te drukken. Om de traditie door te geven moet je haar eerst inlijven. “Make it new”, zoals Ezra Pound zegt over vertalen. Maak je eigen vuur, maar denk niet dat je het warm water opnieuw zal uitvinden. De winst van dat kritische gesprek met de traditie is dat je je geworteld weet in de traditie waarin je geboren bent, zonder erin gevangen te zijn. Het gevoel dat je een schakel bent in een lange ketting. Dat je dus tegelijk belangrijk en onbelangrijk bent. Het levert een rijke identiteit op.’

In je boek schrijf je: ‘Identiteit. Zucht.’ Vanwaar de zucht?

‘Omdat ik vind dat het identiteitsdebat in Vlaanderen op een beschamende manier wordt gevoerd. Een zichzelf verlicht verklaarde intelligentsia denkt elke aanvaarding van een identiteit te moeten wegzetten als voorbijgestreefd. Erger: denken en spreken over identiteit is volgens hen a priori een ideologisch gevaarlijke operatie, die uiteraard rechtstreeks leidt tot bekrompenheid, tot wij-zij-denken. Een identiteit opnemen, zo zeggen ze, betekent automatisch dat je het andere weigert. Ik ben het daar niet mee eens. In de eerste plaats op filosofische gronden: je kan niet bestaan zonder het andere te denken, zonder bewustzijn van het andere, het niet-ik. Alles staat of valt natuurlijk met de vraag hoe we met dat andere, die “alteriteit” omgaan. De landsgrenzen bijvoorbeeld. Natuurlijk zijn die contingent, maar dat is niet hetzelfde als willekeurig. Contingent betekent: het had ook anders kunnen zijn. Maar daar moet je aan toevoegen: maar het is nu zoals het is. Cruciaal is die spanning tussen het inzicht in de contingentie van identiteit en het aanvaarden van de realiteit ervan.’

64_Gyselink_DevoldereRattersdorf - K+Âszegcs A-H.jpg

 

Wat vind je zo beschamend aan het identiteitsdebat zoals het gevoerd wordt?

‘We hebben momenteel te maken met een backlash na de globalisering die met volle kracht is ingezet sinds de jaren 1960. Het gaat momenteel heel hard en heel snel. Dat beangstigt mensen. Ik wil die angst niet wegzetten als bekrompenheid, laat staan als nationalisme. In wezen is nationalisme een ideologie die de natie wil doen samenvallen met de staat. Taal speelt daarbij een belangrijke rol. John Stewart Mill zei: “Je kan geen democratische agora organiseren met meer dan één officiële landstaal.” Let wel: officieel. Ik vrees dat hij gelijk heeft. België werkte zolang het Nederlands niet evenwaardig was aan het Frans. De problemen met België zijn begonnen op het moment dat het Nederlands zich heeft geëmancipeerd. Het gevolg is dat we nu een land hebben met twee democratische agora’s, weliswaar met overlappingen. Overigens vind ik dat het nationalisme als ideologie is uitgespeeld van zodra natie en staat inderdaad samenvallen. In weerwil van wat vaak wordt beweerd, is het concept van de natie een teken van beschaving. Mensen komen van nature op voor familie, naasten. Dat is een primitieve reflex. We hebben geleerd die primitieve solidariteitskringen te vergroten, waardoor we ons ook solidair kunnen voelen met mensen die we niet eens kennen. Dat is beschaving. Het idee van de natie is een uitgebreide maar nog net herkenbare solidariteitskring. Natiestaten zijn vaak nog de enige dam om burgers te beschermen tegen het wereldwijde neokapitalisme, waarvan de EU de economische agenda lijkt uit te voeren. Daarom is het niet noodzakelijk bekrompen om loyaal te zijn aan een natiestaat.’

Natiestaten zijn vaak nog de enige dam om burgers te beschermen tegen het wereldwijde neokapitalisme, waarvan de EU de economische agenda lijkt uit te voeren

Je ergert je in je boek aan mensen, kunstenaars vaak, die koketteren met een belgitude.

Niet in onze naam bijvoorbeeld: ik vond dat getuigen van een grote politieke naïviteit. Dat postmoderne nomadendom is ergerlijk: wij zijn vrij want niet gebonden aan een identiteit, de eclectici die in de postmoderne supermarkt shoppen en zich op elk moment een vloeibare, veranderlijke identiteit assembleren. De meeste mensen zitten anders in elkaar. Niet iedereen kan de hele wereld bereizen, zes talen spreken, de juiste paspoorten voorleggen. Die naïviteit zie ik ook nu opnieuw opduiken. Men zegt dat de huidige regering de afbraak organiseert van het sociale weefsel, van de kunstensector. Ik denk niet dat het zo’n vaart zal lopen. Als je goed kijkt, gaat het over accentverschillen. Centrumlinks is afgelost door centrumrechts, dat is een feit. Zo werkt de democratie. Dit is niet het einde van de verzorgingsstaat, dit is niet het einde van ons kunstenlandschap. Wat we nu meemaken is, vrees ik, onvermijdelijk. Sinds 2008 zitten we met een wereldwijde economische crisis. Tot nu toe hebben we daar in de praktijk weinig tot niets van gemerkt. Wat nu gebeurt, moest vroeg of laat gebeuren. Iedereen moet besparen.’

There is no alternative?

‘Zoiets zeggen is gevaarlijk. Maar je moet realistisch zijn: iedereen moet een stap terug zetten. Ook de kunstensector. Het idee lijkt gerezen dat alles wat zich als kunst aandient, meteen ook gesubsidieerd moet worden. In dat opzicht koester ik misschien een wat romantische visie op het kunstenaarschap.’

Kunstenaars moeten het een beetje moeilijk hebben om het kaf van het koren te scheiden?

‘Kunstenaar zijn moet vertrekken vanuit een radicale keuze. Het brengt een verantwoordelijkheid met zich mee. Door te kiezen voor het kunstenaarschap, kies je niet voor een burgerlijk bestaan. Wel moet de overheid een klimaat scheppen waarin kunst maximaal kan gedijen. De kwaliteit van een samenleving hangt in grote mate samen met de kwaliteit van de kunsten in de samenleving. Kunst is de grote immateriële toegevoegde waarde. Wel moeten we ervoor waken dat subsidies vanzelfsprekend worden. Je moet ze verdienen, en je moet er een draagvlak voor zoeken. Ik geloof dat dit draagvlak er, in tegenstelling tot Nederland, nog in grote mate is. Bij ons zit kunst veel beter dan in Nederland ingebed in het sociaal-artistieke weefsel, denk maar aan de amateurkunsten die bij ons binnen Cultuur zitten, goddank; in Nederland niet. Ik geloof dus niet in het verhaal van de georganiseerde afbraak. Wel maken we een moeilijke tijd mee. Ik tracht daarbij een stoïcijnse houding aan te nemen: vloek – dat heb ik gedaan, zucht – dat ook – en probeer de essentie van ons werk te redden.’

En schrijf een boek waarin je de vraag stelt: ‘Kunnen we nog buiten het taalspel van het  neokapitalisme?’ Je stelt veel goeie vragen in je boek.

‘Van een essayist kan je geen antwoorden verwachten.’

Pogingen wel.

‘Kijk, in de jaren 1970 was iedereen links. Dat was de communis opinio. Er was een ideologisch alternatief. Dat werd zelfs empirisch geruggensteund: er was de USSR, er was China. Het geloof in dat alternatief is sinds de val van de muur weggevallen. Verkeerdelijk is het idee gerezen dat we sindsdien in een a-ideologische tijd leven. De sterkste ideologie is natuurlijk de minst zichtbare, waar iedereen zich moet bij neerleggen.’

Mensen noemen die dan ‘de realiteit.’ ‘Je moet realistisch zijn’ betekent dan eigenlijk: je moet een bepaalde, onzichtbare ideologie onderschrijven.

‘Mijn boek is gericht tegen de kruideniers, ook tegen de kruidenier in elk van ons. Vandaar dat ik in wat ik “mijn credo” noem, schrijf: “Ik hoop ooit genereus te zijn.” Generositeit staat haaks op de neokapitalistische ideologie die mensen reduceert tot calculerende consumenten, kruideniers. Burgers worden consumenten van een dienstverlenend bedrijf dat we “overheid” noemen. Daar willen we inderdaad niet naartoe. Generositeit is daarom cruciaal. Het is ons geestelijk verweer tegen die wereldwijde, perfide tendensen. Ik blijf vertrouwen hebben in die menselijke vrijheid om te kiezen genereus te zijn. Ik zie het overal waar mensen ernstig, integer hun werk zo goed mogelijk doen. Een leraar in zijn klas, een treinconducteur op zijn trein, een ingenieur in een bedrijf. Allemaal daden van generositeit.’

64_Gyselink_Devoldere_Nickelsdorf - Hegyeshalom A-H.jpg

 

Er zijn natuurlijk ook mensen die niet gewoon hun werk goed doen, maar ook ten gronde iets willen veranderen.

‘Je kan inderdaad zeggen: wat je schrijft is allemaal goed en wel, maar het brengt geen zoden aan de dijk. Ik ben te sceptisch of te melancholisch voor activisme. En ik geef toe: dat klinkt wel erg Europees. Mijn activisme situeert zich daar: ik probeer het beste van die Europese erfenis te behouden en mee te dragen. In het Frans zeg je “il faut assumer son identité européenne”. Je moet je Europees-zijn opnemen, aanvaarden, uitdragen. Niet als last, wel als mandaat, als verantwoordelijkheid. Politiek en economisch is de rol van Europa uitgespeeld, dat moeten we onder ogen zien. Maar we hebben een intellectuele verantwoordelijkheid tegenover onze erfenis. Niet alleen in de vorm van erfgoed – welbeschouwd is dat de “as” waar Mahler het over heeft – maar een vorm van wijsheid. Joep Leerssen verwoordde het mooi in zijn boek Spiegelpaleis Europa: de vermoeide wijsheid van de Europeaan, de melancholische, lucide, sceptische, machteloosheid van Europa. Die wijsheid moet je assumeren. Maar het klopt: die cocktail is inderdaad niet voldoende om politiek daadkrachtig de dag van morgen voor te bereiden. Dat besef ik zeer goed. En toch vind ik het al heel waardevol als je die erfenis aanvaardt, uitdraagt en het beste ervan tracht mee te nemen, door te geven. Het is de paradox van de Europese beschaving: twijfel, tolerantie en ironie maken je enerzijds kwetsbaar, anderzijds besluiteloos. Als je echt activistisch wil zijn, moet je je denken voor een deel uitschakelen. Dan sta ik iets meer aan de kant van het denken dan aan de kant van het activisme. Ik ben geen activist. Ik ben maar een essayist.’

Als je echt activistisch wil zijn, moet je je denken voor een deel uitschakelen

Kan kunst volgens jou activistisch zijn?

‘Ik schrijf in mijn boek over Louis Paul Boons De Kapellekensbaan, een van de mooiste boeken ooit geschreven. Beter trouwens dan Het verdriet van België van Claus, als je het mij vraagt. Boons tekst is weliswaar politiek, maar toch in de eerste plaats een kunstwerk. Boon legt er getuigenis af van de ondergang van het socialisme – samen met het liberalisme een van de mooiste verhalen van de moderniteit. Hij zat, toen al, met de scherven ervan in de handen. Zijn boek, hoe schitterend ook, brengt de heilstaat dus niet dichterbij. En toch opent literatuur andere perspectieven. Musil had het over het cultiveren van mogelijkheidszin, naast de realiteitszin die ons altijd wordt bijgebracht. Laat ons woorden uitvinden voor wat mogelijk is. Hardnekkig andere taalspelen blijven spelen.’

De titel van je boek komt uit een brief van de filosoof Emil Cioran uit 1957. Aan een vriend aan de andere kant van het ijzeren gordijn schrijft hij vanuit het ‘vrije’ Parijs: ‘C’est un paradis désolant. Er is geen sterke waarde meer waarin men nog gelooft.’ Is dat ook niet het gevolg van die typisch Europese scepsis?

‘Dat is het tragische, maar ook het mooie van Europa. De twintigste eeuw heeft de laatste ideologieën tot op de draad gedeconstrueerd. Twijfel, ironie, scepsis zijn allemaal vormen van kritische afstand, misschien wel het grootste geschenk dat Europa aan de wereld heeft gegeven. Het heeft onze contingentie blootgelegd, ons geloof in een sluitend ideologisch verhaal vernietigd, en ons zo behoed voor fundamentalisme: niets is au fond en an sich waar, elk fundament, elke waarde is er een die wij, mensen, toekennen. Maar het brengt ons in een moeilijke, kwetsbare positie. Waarin nog geloven als alles ook anders had kunnen zijn? Als je blik op de wereld afhankelijk is van waar, wanneer en in welke omstandigheden je geboren bent? Waarom de waarde van iets aanvaarden, als we weten dat die waarde slechts toegekend is? Onze grootste sterkte is dus onze grootste zwakte. Het is een moeilijke oefening: de contingente Europese identiteit bewust accepteren én “assumeren”, zonder in cultuurrelativisme te vervallen.’

Hoe vermijd jij de valkuil van het cultuurrelativisme?

Taal is niet iets relatiefs, niet iets louter instrumenteels. Taal is onze middenstof. Het raakt aan het innerlijke van elke mens

‘Kritische afstand kan snel omslaan in relativisme of defaitisme. Afstand nemen ontwortelt. Maar ook hier schuilt een paradox. Want die scepsis wortelt ons wel degelijk in een traditie van duizend jaar humanisme. Laat mij een poging doen contingentie en engagement te verzoenen. Neem nu taal. Tegen iemand die taal louter instrumentalistisch benadert – “zolang we mekaar maar verstaan” – zeg ik: let op. Daarom pleit ik voor een goed bewaakte standaardtaal, als onderdeel van taalzorg. In een tijd waarin métissage, hybriditeit, vloeibaarheid bon ton zijn, wil ik, provocerend, pleiten voor zuiverheid. Linguïsten lachen mij uit. Daar heb je geen impact op, zeggen ze. Het gaat mij om zorg dragen voor de taal die ons overkomen is. Ik schreef mijn boek in het Nederlands, het had een andere taal kunnen zijn, maar het is mijn taal. Taal is niet iets relatiefs, niet iets louter instrumenteels. Taal is onze middenstof. Het raakt aan het innerlijke van elke mens. Contingent, natuurlijk, maar daarom niet waardeloos. Neem de liefde. Eeuwige liefde: zou dat niet verschrikkelijk zijn? Liefde is juist kostbaar door het besef dat het evengoed anders had kunnen zijn. Liefde is toevallig, tijdelijk, veranderlijk. Daarom is ze zo kostbaar. De waarde van wat contingent is, schuilt precies in het contingente ervan. Indien er alleen maar noodzakelijkheid was, als alles altijd was zoals het moest zijn, dan zouden we niet over waarde kunnen spreken. Want waarde is altijd waardetoekenning. Hetzelfde geldt voor schoonheid en kunst.’

Ken jij waarde toe aan de traditie omdat die nu eenmaal jouw fundament is, of geloof je dat er ook objectieve waarde uit te putten valt, die voor iedereen geldingskracht kan hebben?

‘Alessandro Baricco beschrijft in zijn essay De Barbaren hoe het burgerlijke bildungsideaal van diepte, concentratie en stilstand aan het muteren is in een nieuwe omgang met de wereld. De surfer, zo zegt hij, kan maar op zijn plank blijven staan als hij in beweging en aan de oppervlakte blijft. Hij beschrijft de consternatie van iemand die het gevoel heeft dat het leven zonder ziel, zonder diepgang zinloos is, maar rondom zich heen kijkt en ziet dat het blijkbaar perfect mogelijk is: een leven zonder dieptezicht, zonder ziel, zoals hij het zegt. Ik herken dat. En toch zeg ik: ik geloof niet dat we de traditie, dat eeuwenlange gesprek met de doden, die bundeling van ervaring en wijsheid zomaar mogen opgeven. Chesterton heeft het over de democracy of the dead. Ze zijn nu eenmaal met veel meer dan de levenden, dus neem je hen maar beter ernstig.’

Dat neigt naar het cultuurpessimisme, niet?

‘Zo word ik inderdaad soms weggezet. Al ga ik in mijn boek ook tegen cultuurpessimisten tekeer. Cultuurpessimisme berust op een denkfout: naarmate je ouder wordt, merk je meer en meer wat er verdwijnt, maar je ziet niet wat ervoor in de plaats komt. Dat heeft te maken met de melancholie van het ouder worden. Je verdwijnt zelf, en ziet de dingen verdwijnen die je eens bewonderde: attitudes, voorwerpen, woorden. Cultuurpessimisten moeten beseffen dat hun radar niet afgestemd is op het nieuwe. Maar je moet hen wel ernstig nemen. Ze registreren iets wat jongere generaties op hun beurt ontgaat. Hun radar is niet afgestemd op wat verdwijnt. Misschien is dat traditie: het moment waarop ouderen en jongeren elkaar vinden en elkaars blinde vlek zichtbaar maken. Zodat wat verdwijnt en wat verschijnt, tegelijk in beeld kan komen.’

 

Wannes Gyselinck is dramaturg, docent aan het KASK en podiumredacteur van rekto:verso.

Luc Devoldere, Tegen de kruideniers. Over talen, Europa en geheugen, De Bezige Bij, 2014.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.