De ja-sprong

Eindelijk inzicht. Met haar pamflet De ja-sprong biedt Anna Tilroe zicht op het bos door de bomen van de beeldende kunst. Zonder meelij analyseert de Nederlandse cultuurcritica op 65 pagina’s de kunstscène en haar navrante uitlopers. Centraal staat de vraag: hoe wordt waarde toegekend aan de kunst, door wie en waartoe?

Erg opbeurend zijn de antwoorden niet. Tilroe schetst een beeldende kunst die zich steeds meer ontwikkelt tot een schizofrene realiteit. Enerzijds volgt de kunstmarkt de muziek- en filmindustrie. Succes op de markt is de norm. Een groeiende klasse van superrijken telt zotte bedragen neer voor glamourkunst – beleggingen die goud opbrengen. Meer en meer bepaalt de megacollectioneur wat in de expositieruimte komt, zeker nu sponsoring de subsidies moet vervangen. Zo wordt kunst alsmaar gevoeliger voor economische en politieke belangen. Rusland, Dubai en China bepalen mee de waarde.

Anderzijds – en dat is al even gevaarlijk – stelt Tilroe dat het museum er, als publieke waardemeter en uithangbord van de beeldende kunst, nog nauwelijks toe doet. Het verliest autonomie en cultuurbepalende autoriteit, met programma’s die afstemmen op het grote publiek. Ooit was het dubbelzinnige spel van welke kunstenaar er exposeert en dus in waarde stijgt, de heikele zaak van de museumdirecteur. Nu nemen curatoren – wereldwijs, flexibel en polyvalent – diens taak over. Ze zijn even makkelijk inwisselbaar als de exposities en hun bijhorende postmoderne theorieën. ‘Nu vaste criteria ontbreken, navigeert de curator op zijn persoonlijke kennis, intuïtie en visie, die hij samenbalt in een tentoonstellingsconcept met een thema’, observeert Tilroe. Hij wordt zo coproducent van de kunstenaar, en bepaalt mee de betekenis van een kunstwerk.

En de kunstenaar zelf? Die kiest tussen twee extremen, en geen van beide lijkt Tilroes voorkeur weg te dragen. Of hij wordt ondernemer en koppelt zijn persoonlijke dynamiek aan de lucratieve markt: kunst als brand. Of hij ondermijnt die markt juist – als subversieve kunstenaar met politieke en sociale topics – en gedijt als alternatieveling in de obligate intellectuele debatten en progressieve discours.

Wat te doen? Waar ligt de oplossing? Tilroe pleit niet alleen voor een herwaardering van het museum als ‘een prisma dat kardinale veranderingen in kunst en cultuur onthult en belicht’: een museum dat weer betrokkenheid creëert rond de verhalen die onze cultuur uitmaken. Bovenal – en dat maakt dit werkje ook boeiend buiten de wereld van de beeldende kunsten – zoekt Tilroe heil in de wereld van de kunstkritiek. Was die dan niet ook in crisis? In culturele tijdschriften beschuldigen critici en pers elkaar in bitsige essays. Ook de literaire kritiek ligt onder vuur: onlangs bracht de New York Times er een dik dossier over: Why criticism matters. Het statuut van de criticus staat op de tocht.

Tilroe pleit voor een hernieuwde weerbarstigheid bij critici

Tilroe zoekt geen pragmatische uitweg uit de crisis, maar peilt naar de diepere gronden. Een veeg teken is dat curatoren en kunstenaars kritische distantie niet langer waarderen. ‘Het wijst op een gebrek aan zelfkritiek’, zegt Tilroe. Ze koppelt dat aan ons post-tijdperk: verhalen, waarheid en geschiedenis zijn verdacht geworden, stuurloosheid kenmerkt onze tijd en maakt ook de waarde van kunst diffuus. Kritiek wordt in zo’n subjectief gedreven wereld zelf een al te persoonlijke ervaring. De autoriteit van de criticus valt weg, en een tel later zijn relevantie. Hineininterpretieren kan iedereen zelf wel.

Maar de oplossing dus. Halverwege het pamflet verschijnt een opmerkelijk zinnetje: ‘juist de opstandige geest is een creatieve geest’. Tilroe pleit voor een hernieuwde weerbarstigheid bij critici, verwijzend naar een essentiële inspiratiebron: L’homme révolté van Camus (1951). In dat essay onderzocht de Franse filosoof de mens die in opstand komt tegen zijn benarde conditie, en tegen het ‘morele nihilisme’ dat Tilroe zestig jaar later nog steeds actueel vindt, ook in de kunst. Ze wijst op het antidotum dat Camus terugvond bij Proust: als kunstenaar bracht hij een versnipperde wereld bijeen en gaf er betekenis aan. Die bevlogen rol dicht ze vandaag ook critici toe: de dingen ziel geven en ‘tot een geheel maken’, opnieuw lijnen trekken. Historische lijnen, maar ook ethische: ‘door erop te wijzen dat goede kunst altijd in verband staat met morele vraagstukken, levensbeschouwing en verantwoordelijkheidsgevoel.’

Een revolte dus tegen de louter economische, en voor de culturele waarde van kunst: dat blijkt uiteindelijk de betekenis van de wat vreemde titel De ja-sprong. Of de jongere generatie kan meegaan in zo’n herbronning bij de existentialisten, valt natuurlijk te bezien. In elk geval vormt Tilroes pamflet een bondig, maar grondig startpunt voor een stevige discussie over de toekomst van kunst, kunstkritiek en onze hele samenleving.

Anna Tilroe, De ja-sprong. Naar een nieuwe vitaliteit in de kunst, Amsterdam-Antwerpen: Querido, 2010, 69 blz, ISBN 978 90 214 3733 0

Mia Vaerman schrijft over theater en dans, en vertaalt filosofisch werk.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.