Cultuurambtenaar nummer 1 spreekt

Tien jaar lang prijkte zijn naam op alle brieven van culturele organisaties aan de Vlaamse Gemeenschap, om subsidies aan te vragen of te rechtvaardigen: ‘Jos Van Rillaer, administrateur-generaal’. Sinds 1 april is hij met pensioen, bretellen aan de wilgen. Eindelijk valt ermee te praten. Over opeenvolgende ministers, de nood aan meer visie vanuit het kunstenveld zelf en nieuwe uitdagingen voor ons cultuurbeleid. ‘Het is onvoorstelbaar dat we geen beleid hebben rond superdiversiteit!’

Ere aan ambtenaren. Het zijn de vazallen van de coulissen, de experts zonder publieke mening, het onzichtbare dienstbetoon aan politici. Ze vormen het smeer van de cultuurbeleidsmachine, maar heten tegenwoordig het vet van het overheidsapparaat. Ze kennen de praktijk beter dan iedereen denkt, en weten ook wat zich in de kabinetten verbergt. Maar zwijgen zullen ze. Ze werken. Ze tellen. In stilte houden ze het overzicht. ‘Ambtenaren zijn schizofrenen’, knikt Jos Van Rillaer met de joviale grijns van een bon vivant. ‘Je moet op basis van de feiten een eigen idee en standpunt ontwikkelen, maar dan heel loyaal het standpunt van iemand anders uitvoeren. Daarom is kunnen omgaan met frustratie een cruciale competentie. Als je je eigen visie wil vertolken, moet je ofwel voor de sector kiezen, ofwel in de politiek gaan. Zo simpel is het.’

66_hillaert_Jos Van Rillaer.jpgZelf komt Van Rillaer uit een arbeidersfamilie, waar hij als enige kon gaan studeren. ‘Dan wordt het er meteen ingepompt: voor de staat gaan werken!’ Na zeven jaar ‘in de privé’ begon hij in 1980, op zijn dertigste, te werken bij de cultuuradministratie, afdeling socio-cultureel werk. In 1998 werd hij er uiteindelijk directeur-generaal van de Administratie Cultuur, en vanaf 2006 ‘leidend ambtenaar’ van het agentschap Kunsten en Erfgoed. Zeventien jaar lang, van de laatste maanden van cultuurminister Luc Martens tot de eerste van Sven Gatz – over Bert Anciaux, Paul Van Grembergen en Joke Schauvliege – realiseerde hij binnen de administratie een professionalisering die sector en politiek nu eensgezind respecteren. ‘Dat beschouw ik als mijn grootste verdienste, ja. We hebben onze deskundigheid op niveau gebracht. Excellence is nog iets anders, maar op alle punten scoren we goed tot zeer goed. Daar ben ik blij om. Ik kan afscheid nemen met een zekere sereniteit.’

Zijn ervaring als overheidsmanager deed Van Rillaer op tussen 1988 tot 1998, het tijdperk van Luc Van den Bossche. Toen coördineerde hij het veranderingsproces binnen de héle Vlaamse administratie. ‘Na die operatie had ik kunnen weggaan. Ik had mogelijkheden, ooit had ik met alle consultants in België gewerkt. De verloning in de privé was wellicht zelfs hoger geweest dan bij de overheid. Maar ik heb het niet gedurfd. Ik was vijfenveertig en had al twintig jaar anciënniteit opgebouwd. Én ik had nog het idee van civil service. Ik zag me niet direct in een consultancy bureau werken. Daar draag je waarden uit die niet meteen de mijne zijn.’

Eigenlijk was je de machtigste man achter de schermen van de cultuurpolitiek, of niet?

(Lacht)‘Dat hangt volledig af van de ‘geaardheid’ van de minister en het kabinet. In de eerste legislatuur van Anciaux was de samenwerking optimaal: er was een nauw contact, wij konden het beleid heel intensief mee voorbereiden en het kabinet bouwde op een sterke ideologie. Dat gaf spetters. In zijn tweede legislatuur organiseerde Anciaux zijn kabinet echter veel meer piramidaal. Ik heb nooit begrepen waarom. Toen had nog slechts een elite van adviseurs directe toegang en moesten wij vooral werken met medewerkers van de tweede lijn, met een beperkt mandaat. Zo kreeg je een heel andere intensiteit. Al heb ik Anciaux altijd een interessante politicus gevonden, als manager ontgoochelde hij mij. Tijdens de tussenperiode van Paul Van Grembergen was hij trouwens nog altijd twee dagen per week op het kabinet.’

Na Anciaux kwam Schauvliege. Hoe evalueer je haar ministerschap?

‘Over die periode wordt vaak wat denigrerend gedaan. Het was meer een beheerslegislatuur dan een bestuurslegislatuur, maar de context was moeilijk. Intussen had de crisis toegeslagen, en als kabinet kan je niet toveren. Schauvliege zorgde voor een nieuwe balans. Zij legde de klemtonen en nam de beslissingen, maar er was veel ruimte om ideeën in te brengen. In de voorbereiding van haar beleid speelden wij een heel belangrijke rol.’

Was je het altijd eens met de keuzes van ministers? Wat had je anders aangepakt?

‘Al vanaf de tweede legislatuur Anciaux wezen we erop dat het kunstenbeleid meer aandacht moest ontwikkelen voor verdieping, in plaats van steeds meer organisaties te subsidiëren in de breedte. Toen was er nog geld voor, en dat wilden we liever aan kwaliteit besteden dan aan het voeden van almaar meer bekjes. Maar bij de jongste tweejarige ronde koos Schauvliege opnieuw voor verbreding – dwars op haar eigen klemtoon op het projectmatige in het nieuwe Kunstendecreet. Wat was daar de meerwaarde van? Ons cultuurveld is een weefsel met een humuslaag, een kmo-veld en een aantal grote spelers. Maar door die continue verbreding is het kmo-veld wel erg breed geworden. Er is nood aan een nieuw evenwicht tussen een kwalitatieve uitdieping van de meerjarige werkingen en genoeg steun voor de groei en bloei van projecten. Daarnaast zou er selectief geld vrijgemaakt kunnen worden voor nieuwe impulsen buiten het Kunstendecreet. Dat bepaalt nu 90 % van het kunstenbeleid, en laat weinig ruimte voor eigen accenten. De decreten hebben alles dicht geplamuurd. Zij hebben de sector sterk helpen professionaliseren, maar dat brengt ook een zekere rigiditeit mee. Daarom is het jammer dat er nooit echt aandacht geweest is voor een impulsbeleid, terwijl een minister net daarmee zijn of haar stempel kan drukken.’

De decreten hebben alles dicht geplamuurd. Dat brengt ook een zekere rigiditeit mee

Wat verdient dan nieuwe impulsen in Vlaanderen?

‘Het is onvoorstelbaar dat we geen landelijk beleid hebben rond diversiteit en superdiversiteit! Wat daar zeker in meegespeeld heeft, is het conservatisme binnen de sector. Ik noem dat “het wasp-gevoel”. Het is niet helemaal white anglo-saxon protestant, maar het lijkt erop. Ook de administratie blijft grotendeels blank, zelfs na vijftien jaar “beleid” daarrond. Anciaux zette het thema op de kaart, maar deed dat paternalistisch. En dat moet je bij deze sector natuurlijk niet doen. Schauvliege trok daar een les uit, maar ook “zelforganisatie” is niet het antwoord. Rond diversiteit moet je echt een beleid formuleren dat sturend werkt.’

Hoe zou zo’n tussenweg voor ons diversiteitsbeleid in de kunsten eruit kunnen zien?

‘Er zijn nogal wat superdiverse initiatieven die op het eerste gezicht niet in het Kunstendecreet thuishoren, maar dan moet er gewoon iets naast dat decreet komen, punt. Dat is impulsbeleid: je creëert een nieuw kader dat zulke initiatieven financieel ondersteunt en zichtbaar maakt, zodat ze zich landelijk kunnen verankeren. Zo bouw je een nieuwe pijler op, die de maturiteit krijgt om echt in discussie te gaan met het klassieke veld, vanuit eenzelfde sterkte. Nu staan zulke organisaties altijd als individuele uitzonderingen tegenover een mentaal blok. En natuurlijk is de kwaliteitseis van de sector belangrijk, maar hij belemmert vele superdiverse organisaties in hun ontwikkeling. Zij hebben kwaliteiten en brengen nieuwe elementen aan, maar ze halen het niet tegen het historische gewicht. Hun ontwikkeling is nu eenmaal essentieel anders dan wat wij kennen vanuit de westerse canon. Er moet dus een stuk protectionisme zijn.’

Eigenlijk zeg je: er ligt binnen het kunstenbeleid te veel focus op het Kunstendecreet?

‘De herziening van het Kunstendecreet was een uitdrukkelijke vraag van de vorige minister, terwijl onze strategie een heel andere was. Wij waren voor de actualisering van een veel breder kunstenbeleid. Ik ben wel fier op het nieuwe decreet, er is goed werk geleverd. Maar ik vrees dat het op de lange termijn veeleer zaken zal blokkeren. Het blijft een decreet dat bedacht is in een gouden tijd, terwijl de sectoren echt aan het veranderen zijn. Het decreet dreigt haaks te gaan staan op bepaalde evoluties, en niet enkel budgettaire. Neem de kwestie van de kunstenaarsloopbanen. Die gaat al twintig jaar mee, maar is nooit echt opgepakt, of al te stiefmoederlijk. Dat gingen we, met alle actoren, grondig bekijken in een geplande werkgroep rond een nieuw kunstenbeleid. Maar die blik in de kristallen bol is niet doorgegaan.’

Ik vrees dat het nieuwe decreet op de lange termijn veeleer zaken zal blokkeren

Zie je nog mogelijke nieuwe ontwikkelingen of bedreigingen voor de kunsten?

‘Iets wat me sterk bezighoudt, is dat een kunstorganisatie bij ons – anders dan in Nederland, Scandinavië of de Angelsaksische landen – weinig mogelijkheden heeft om financiering te zoeken. Of je komt aan de bak na een subsidieronde, of het is gedaan. Als je in Nederland geen subsidie krijgt, kan je nog altijd een ander potje proberen. In private sponsoring geloof ik niet, dat is quatsch. Maar op lange termijn moeten we een dialoog durven ontwikkelen met andere sectoren. Dat kan niet alleen gebeuren vanuit de cultuurpolitiek en de kunstensector. We moeten ook institutionele of individuele beleggers en particulieren wijzen op de nood aan pluralisme in de financieringsbronnen. Let wel, ik zie dat binnen het klassieke Rijnlandmodel. Ik ben niet voor het Angelsaksische model – dat door zijn nadruk op fiscale vrijstelling trouwens ook gesubsidieerd is, maar dan indirect. Toch lijkt meer diversiteit in de financiering me hoe dan ook nodig. Vanuit de overheid zouden we bijvoorbeeld de kwaliteit en het professionalisme van crowdfundingsplatforms kunnen bevorderen, zoals in Nederland. Daar is dan wat budgettaire ruimte voor nodig, maar die kan je vrijmaken door selectiever te zijn in je decretale werk. Hetzelfde geldt voor digitalisering. Er gebeurt veel, maar om echt een kwalitatieve sprong te maken en sectoren in een andere modus te brengen, moet je daar vijf jaar structureel op inzetten. Cultuurbeleid gaat om een dynamiek van momenta.’

66_Hillaert_Cultuurambtenaar_700.jpg

Waren er al zulke momenta in het verleden?

‘Kijk naar cultureel erfgoed. Anciaux heeft dat echt op de kaart gezet. In immaterieel erfgoed bouwden we onmiddellijk een expertise op waardoor nu zelfs Unesco minuscuul Vlaanderen als een belangrijke partner ziet. Zo’n momentum is vaak gebonden aan individuen, maar het beleid moet hen de kans geven. Erfgoed was zo’n moment, maar omdat er niet meteen ook tien jaar terdege in geïnvesteerd is, is dat nu een probleemgebied geworden. Musea, dat is echt een drama. Ze zijn op de kaart gezet, maar kampen nu met structurele onderfinanciering. Het is zo spijtig dat de vorige regering bij de laatste subsidieronde geen tweeënhalf miljoen heeft gevonden. In budgettaire termen is dat peanuts, slechts een schijntje van het budget. Terwijl dat een ongelooflijke multiplicator had kunnen zijn. Dat is het frustrerende. Het creëren van structureel beleid is een belangrijk moment voor een politicus, maar dat dan ook onderhouden blijkt vaak veel minder aantrekkelijk.’

Hoe kijk je in dat licht naar het aantreden van Sven Gatz als nieuwe minister? Kan hij dingen forceren? Of stevenen we met deze regering juist op een radicale breuk af?

‘Je zou kunnen zeggen dat er een paradigmawijziging op til is, maar het is nog vroeg. Binnen het cultuurbeleid zie ik daar in elk geval nog weinig tekenen van. Het naoorlogse model blijft behouden, gebaseerd op innovatie, kwaliteit en pluriformiteit. Opeenvolgende ministers hebben andere klemtonen gelegd, maar de continuïteit is gebleven. Ook onder de nieuwe minister verwacht ik geen grote breuk. Je ziet gewoon enkele andere accenten. Zo gaan de grote instellingen een mooie toekomst tegemoet, maar ook dat is geen breuk met het verleden. Het enige wat nu veranderd is, is de budgettaire context. De huidige minister zal het budget niet verlagen, maar naar mijn inschatting zal hij wel inzetten op selectie. Hij zal beleidsruimte willen creëren, om die dan wellicht terug te investeren in cultuurbeleid, en zelfs kunstenbeleid. Op dit moment ben ik dus niet pessimistisch. Maar we zitten natuurlijk ook nog maar aan het begin van een legislatuur.’

Hoe positioneer je het Vlaamse cultuurbeleid in Europa?

‘Wij zijn redelijk uniek. We hebben een evenwicht gevonden. Het samenspel tussen overheid, intermediair veld en basisorganisaties heeft tot nu toe goed gewerkt. Maar dat betekent niet dat er geen nood is aan een nieuwe dynamiek. Ik gebruik graag de metafoor van de sociale zekerheid: we moeten opletten dat we het model niet weggooien, maar het moet wel worden vertaald naar de eenentwintigste eeuw. Vandaar mijn pleidooi voor financieringsflexibiliteit.’

Achter de schermen lobbyen voor subsidies volstaat niet meer?

In al mijn jaren heb ik geen enkele minister geweten die meer dan 5 % van de dossiers beïnvloed heeft

‘Ach, de media overdrijven dat vaak. In al mijn jaren heb ik geen enkele minister geweten die meer dan 5 % van de dossiers beïnvloed heeft. En dat is zelfs een ruime schatting. Bij sommige dossiers is het hemd nader dan de rok gebleken, en zijn er politieke of andere belangen mee gemoeid. Maar dat is uitzonderlijk. Zeker als je bedenkt dat het beleid tot de jaren 1970 nog bijna helemaal gebaseerd was op gelobby. Waar kan een minister nu nog eigengereid optreden? Alles ligt decretaal verankerd. En in het nieuwe Kunstendecreet is zelfs de lobby van de lokale bestuursniveaus geformaliseerd en transparant gemaakt. Lobbying zal nooit verdwijnen, maar uiteindelijk moet je uitgaan van de integriteit van de politieke leiders, van de controlefunctie van het parlement en de rol van de administratie.’

Wat zou je nog willen meegeven aan het kunstenveld zelf?

‘Ontwikkel een transversale strategische visie! Die blijft nu echt afwezig. Iedereen denkt vanuit zijn eigen subsector, bovendien zijn er conservatieve reflexen. Men stelt zichzelf soms weinig vragen. Kan je niet veel geloofwaardiger met de subsidiërende overheid in dialoog gaan als je tegelijk streeft naar meer financiële onafhankelijkheid? Het veld blijft sterk gericht op steekvlamopvattingen, net als de politiek. Als je pas reageert als de beslissing is genomen, ben je te laat. Dan ben je al op een compromis aangewezen. De sector zou veel meer tijd moeten stoppen in het voorbereiden van dat gesprek met het beleid. Ligt dat gebrek aan gedeelde visie aan het zwakke civisme in ons land? Het individualisme zit er bij ons sterk ingebakken. Als administratie zouden wij een transversaal discours tussen individuen en economische en culturele spelers kunnen faciliteren, maar het algemeen klimaat is er een van wantrouwen.’

In Nederland heeft de zoektocht naar alternatieve financiering nog weinig opgeleverd.

‘Het is dan ook bullshit om zoiets te benaderen vanuit een strikt economisch model. In België wordt steeds gekeken naar het model Bozar, in Nederland naar het Concertgebouw, maar dat zijn geen juiste vergelijkingen. Ze zijn de Europese top binnen hun klasse. Natuurlijk trekken zij sponsors. Wie wil zich daar niet mee associëren? Organisaties die zich politiek uitspreken, zijn voor ondernemingen al veel minder aantrekkelijk. Daarom moet de overheid voor mij de hoofdsponsor blijven. Maar als andere modellen voor 10 % aanvullende financiering zouden kunnen zorgen, scheelt dat al een slok op de borrel. Denken in termen van 50%-50% is totaal irrealistisch. Zoek de friends, family and fools liever in het mecenaat, of in vormen van crowdfunding. Dat vraagt een bepaald klimaat en is een werk van lange duur. Maar waarom zouden we daar niet eens echt professioneel op inzetten? Wij zouden vanuit de administratie een transversaal vehikel kunnen opzetten, waar de hele sector baat bij heeft. Alleen kunnen wij niet voor zo’n facilitering pleiten, zolang deze coalitie de afslanking van de overheid blijft benadrukken. Heel anders zou het zijn als de sector zelf een voorstel op tafel zou leggen: ‘Wij stoppen er 2 euro in, en jullie 1 euro.’ Door je sterk op te stellen en te bewijzen dat je creatief bent, kan je meer manna krijgen voor iedereen. Probeer dus vehikels uit te denken die sectorversterkend werken. Ook alle knowhow rond management in de sector, vaak ondergewaardeerd in andere sectoren, valt veel beter te verkopen. Waarom is er zo weinig zin om de eigen horizon te proberen overstijgen?’

Misschien omdat het unieke en onderscheidende artistieke profiel van kunstenorganisaties en kunstenaars altijd het voornaamste subsidiecriterium is geweest?

‘Ik hoop dat daar nu een correctie op komt. Zo’n bocht is nodig. De autonomie van de kunst is heel belangrijk, maar ze moet wel een andere vertaling krijgen. Autonomie staat niet gelijk aan de eenzelvigheid van de individuele kunstenaar. Je kan de autonomie van de kunst ook blijven verdedigen als je met anderen samenwerkt. Maar het blijft wel een verworvenheid uit de late negentiende eeuw en de vroege twintigste eeuw die gehandhaafd moet worden.’

Zie je nog waarden of principes die de cultuurpolitiek niet mag opgeven?

‘Heel belangrijk blijft het bildungsprincipe. Daar ben ik heel oud in. Zelfs de postmodernisten hebben mij er niet van kunnen overtuigen dat dat ouwe zever is. In tijden van diversiteit trouwens minder dan ooit. De eerste, tweede en derde wereld zijn geen aparte gebieden meer. Die werelden leven samen, ook in onze samenleving. Dus heb je opnieuw een bildungsverhaal nodig, al was het maar op het niveau van waarden en principes. Dat gaat veel breder dan alleen maar cultuurpolitiek. Hebben wij nog een maatschappelijke consensus rond waarden en principes, voorbij de mensenrechtencharters? Naast het verdedigen van de negatieve vrijheid moeten we ook de positieve vrijheid uitbouwen. Cultuur lijkt me daarin cruciaal.’

Naast het verdedigen van de negatieve vrijheid moeten we ook de positieve vrijheid uitbouwen. Cultuur lijkt me daarin cruciaal

Alleen lijkt dat bildungsprincipe erg weggedeemsterd uit ons cultuurbeleid.

‘Ja, daar speelt de enorme druk van de vermarkting. Ik hoop dat de EU daar kritischer naar gaat kijken. In alle persoonsgebonden materies, dus ook de zorg, is het nodig om zones af te bakenen waar de markt hoogstens een tertiaire rol speelt. Dat is een persoonlijk links issue, als ambtenaar mag ik dat niet verkondigen. Maar zodra een organisatie moet gaan denken in termen van zijn zakelijk beheer, zijn we niet goed bezig. Dat kan niet de bedoeling zijn.’

Velen vrezen wel dat onder Gatz de markt steeds belangrijker zal worden.

‘Als Gatz zegt dat hij links-liberaal is, geloof ik hem. Ten eerste stelt hij het marktmechanisme niet ten gronde in vraag. Daar kan ik mee leven, want dat doet 90 % van de politici niet. Ten tweede ziet hij een rol weggelegd voor de markt, dat is al meer liberaal. En ten derde gelooft hij in de autonomie en de waarde van kunst op zich. Daarin is hij veeleer links. Hij gaat niet zover om te zeggen dat de markt de smaak moet bepalen. In hoeverre Gatz dan een signaal is van de huidige rechtse context, of net de laatste dam ertegen, kan ik nu nog niet inschatten. In feite heeft hij nog altijd niets gedaan, behalve bespaard, en nog geen klein beetje. Zijn echte beleidsdaden moeten nog komen. Maar krijgt hij daar binnen deze regering ook de ruimte voor? In de parlementaire cultuurcommissie zie je dat zijn kompanen met een vergrootglas volgen wat hij doet. Gelukkig heeft deze minister sterke communicatieve kwaliteiten. Zal hij het model doen overleven, of gaan we naar een ander model, voorbij de groei? Dat valt af te wachten. Net daarom vind ik het belangrijk dat de sector zich organiseert. Manifesteer je je als sector als een absolute tegenstander, dan verlies je. Je moet rekening houden met de tijdsgeest. Je moet zorgen dat je in een positie staat van waaruit je mee kan praten. Je moet je dus transversaal organiseren en dan zelf, binnen dat marktdenken, met een visie komen waarin je de kwaliteit van je vrijhaven kan behouden.’

Manifesteer je je als sector als een absolute tegenstander, dan verlies je

Ooit stelde je ook dat we kunst veeleer moeten definiëren als ‘research and development’.

‘Ja, want wat in de kunsten bekokstoofd wordt, wordt toegeleid naar andere sectoren, zoals de culturele industrieën. Dat is hetzelfde als fundamenteel onderzoek, en dus moeten we als gemeenschap af van de gedachte dat voor kunst een aalmoes volstaat. De overheid investeert erin, vooral omwille van haar innovatieve aspect. “R&D” is dan ook meer dan een taalspel. De impact van kunst op de samenleving gaat heel diep, zeker op de lange termijn. Zo herinner ik nog uit mijn jeugd dat mensen lachten met Picasso: “dat kan ik ook”. Maar als je vijftig jaar later op die hele vormencreatie terugkijkt, dan zie je hoe iets dat toen bestempeld werd als weird en far out, vandaag gewoon mainstream geworden is. Het is geabsorbeerd. Meubelontwerpen van toen worden nu in serie gemaakt, als toegepaste kunst. Zo sijpelt kunst door in de samenleving. En daarom is dit dus investeringsmaterie. Klinkt al te economisch, qua taalgebruik? Kunst R&D noemen is nog iets anders dan je achter het neoliberale model scharen. Het toont dat je in het verhaal probeert te komen van je gesprekspartner, zodat ook de minister van Financiën en Begroting je begrijpt. Je kan er te ver in gaan, maar aan alles is nu eenmaal een risico verbonden. Op voorhand zekerheid willen is conservatisme. Daar geloof ik niet in.’

Geldt dat onzekerheidsprincipe ook voor je eigen pensioen? Wat ga je nu doen?

‘Ik ga me eerst settelen als gepensioneerde, maar dan … Mijn werk is ook altijd mijn hobby geweest. Eigenlijk is het een godsgeschenk dat ik zeventien jaar in de cultuuradministratie heb mogen werken. Ik kan me mijn leven niet indenken zonder kunstbeleid. Het voelt dus nogal wiedes dat ik daar in mijn vrije tijd mee doorga. Misschien word ik wel stroper! Maar ik wil eerst rustig landen. Ik blijf dus al zeker consument. (Lacht) En mijn droom is om opnieuw improvisaties met jazz op te zetten. We hadden daar vroeger een vzw’tje voor, dat we nu weer gaan opstarten. Ik heb een brede belangstelling, maar jazz blijft wel mijn oogappel.’

 

Wouter Hillaert is freelance cultuurjournalist en coördinator van rekto:verso.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Na het lezen van het

Na het lezen van het interview door Wouter Hillaert van Jos Van Rillaer
Beginnend met mijn respect voor Jos, als mens, kunstenman en ambtenaar, zonder het cynisme van "an honourable man" en met de overtuiging dat deze repliek als defensief bijna bij voorbaat een verloren zaak dient. Toch een reactie op de ronduit zurige commentaar van Jos op de zgn. periode "Anciaux2". Als kabinetschef voel ik me fout gekapitteld - niet de eerste keer. Bert Anciaux reageert niet meer, wegens te grote desillusie bij zulke onheuse uitspraken. Kort en lapidair op een rijtje. (1) Jos vergeet dat hij een groot deel van deze periode afwezig was wegens ziekte. Er bleek zeker bij het onderdeel kunsten een duidelijk gebrek aan leiderschap. (2) Er was een levendige, directe - dat kan men zich nu niet meer voorstellen - en constructieve samenwerking tussen administratie en kabinet voor o.a. erfgoed, sociaal-cultureel werk, jeugd. Decreten werden in synergie voorbereid, ook met de veldactoren. (3) Het kabinet ervoer een duidelijk gebrek aan professionaliteit bij de voorbereiding van beslissingen inzake het Kunstendecreet. Het cijfermateriaal dat ons hieromtrent werd geleverd lekte systematisch als een vergiet. De beoordelingscommissies voelden zich nimmer door enige financiële begrenzing gebonden. Kortom: het kabinet moest hier quasi permanent ook het basale voorbereidend werk leveren. Heel frustrerend - ik durf naar de ontreddering van mijn toenmalige kabinetscollegae Jan Denolf en Adinda Vangeystelen verwijzen (4) Jos had het moeilijk met inhoudelijke keuzes (vooral bij de Kunsten) die niet de zijne waren. Bert Anciaux verhoogde de middelen van de grote instellingen, van het sociaal-artistiek en cultuur-educatief werk en koos bewust voor kansen voor de "kleintjes". Hij ging niet in op de eerder elitaire aanpak (in de Kunsten) die Jos predikte. Hij benoemde mij ooit in een discussie een "equalist". Ik hoop dat men het een minister niet ten kwade duidt dat hij ideologisch is (of toch wel - wellicht daarom zijn spaarzame kritiek op het overvloedig non-beleid van minister Schauvliege?), en deze keuzes ook in zijn beleidsteksten onderbouwde.
Tenslotte. Jos blijft - terecht - het belang van etnisch-culturele diversiteit beklemtonen. Hij verweet eerder B. Anciaux om dit foutief top-down te hebben benaderd via zijn plan Interculturaliseren. Jos gaat voorbij aan (1) de lange en intensieve voorbereiding van administratie en veld en (2) blijft de foute interpretatie van dirigisme geven. Mag ik - ten treure - nog even stellen dat dit plan de "vrije" sector enkel verplichtte tot een denkoefening, een eigen positionering en reflectie - niet meer. Dit lijkt me een erg milde vorm van opdringerigheid, te meer omdat er ook duidelijk middelen werden vrijgemaakt en structureel een vertaling vonden in het Participatiedecreet. Het verhaal van de quota (bijna veralgemeend, vooral door journalisten) gold enkel voor de eigen administratie en de instellingen rechtstreeks door Vlaamse overheid aangestuurd (adviessystemen, steunpunten). Dit betekende voor Bert Anciaux vooral een actuele invulling van het Cultuurpact. De foute fabels hieromtrent verspreid wil ik ondertussen nog enkel interpreteren als een onvermogen en onwil om eenvoudige zaken te begrijpen. Misschien verdient de periode Anciaux 2 meer dan wat oppervlakkige, foute boutades.
Met dank voor deze reactiemogelijkheid,
Guy Redig

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.