Commoning in de cultuursector

De Vlaamse cultuursector ziet bij de besparingen gemiddeld 5 % van zijn subsidies in rook opgaan. Uit tal van cultuurhuizen klonken daarover jammerkreten in de media. Maar wordt het niet stilaan tijd voor een spoorwissel vanuit de sector zelf? Stemmen in die richting gingen op tijdens de derde Trefdag van Pulse Transitienetwerk Cultuur. Een tiental sessies ontleedden het centrale thema Cultuur: (on)gemeen goed! en deelden ideeën voor een meer constructieve dialoog met de overheid, op basis van burgerkracht.

Commons!’ riepen de sprekers op 23 oktober in Mechelen als uit één mond. Die koepelterm, die een synoniem is van ‘gemeengoed’, is simpel en ingewikkeld tegelijk. De straat delen we met al onze buren, en de Noordzee waarin we op een hete zomerdag verkoeling zoeken, is een beetje van ons, maar ook van de andere dagjestoeristen, de vissen die erin zwemmen, de noeste zeemannen die ze bevaren. Tot zover is iedereen mee. Een goed beheer van die commons uitdenken is een pak lastiger. Aan een collectief goed dragen de betrokkenen elk hun steentje bij (door geen afval in zee te dumpen, bijvoorbeeld), zonder dat één van hen met de buit gaat strijken (door de zee leeg te vissen, bijvoorbeeld). Een degelijk beheer van commons vergt een voortdurende evenwichtsoefening tussen collectief nut en eigenbelang.

63_vankuyck_Globetheater, Rome_700.jpg

Al sinds de middeleeuwen is commoning (een term gelanceerd door Peter Linebaugh) een beproefde samenlevingsstrategie. Het beheer van commons kan immers ook vanuit de gemeenschap zelf worden georganiseerd. Zo zijn er de verschillende LETS-groepen in Vlaanderen, een doeltreffende vorm van een lokale ruileconomie zonder winstbejag, waarbij leden elkaar vergoeden met pollekes of ketjes. Ook de gemeenschappelijke stadstuinen vormen een geslaagd commons-project. Door de collectieve werkvorm blijft de meerwaarde in de gemeenschap en wordt de betrokkenheid op de wereld gestimuleerd, zo leidde Dirk Holemans, coördinator van denktank Oikos, de Trefdag mee in.

Cultuur als gedeelde rijkdom

Ook cultuur is een vorm van gemeengoed, zij het vaak minder tastbaar dan de groenten uit de standstuintjes. Van carnaval tot de taal die we spreken: het zijn commons. In principe zijn ze van iedereen en van niemand specifiek. Ze worden samen vormgegeven. Alleen heeft zich in de brede artistieke praktijk wel een sterke professionalisering van die culturele common doorgezet, met een beperkter eigenaarschap en beheer ervan. Samen met de actieve cultuurpolitiek van de naoorlogse welvaartstaat zijn er ook veel meer aparte organisaties gegroeid, met professionals die meer mandaat lijken te hebben dan andere om kunst of culturele activiteiten te creëren. Hoeveel kunst en cultuur ervaren we nog echt als een common?

Ook cultuur is een vorm van gemeengoed, zij het vaak minder tastbaar dan de groenten uit de standstuintjes

In de cultuursector zien we steeds meer organisaties die het creëren en cureren van kunst en cultuur opnieuw willen onderzoeken als een gemeengoed. Ze leggen het beheer van cultuur in handen van een gezamenlijk netwerk en bundelen collectieve intelligentie en creatie om verrassende resultaten te bereiken. In een open werkomgeving wil Timelab de ziel van de kunstenaar combineren met het denken van de ingenieur, om spelenderwijze oplossingen aan te reiken voor alledaagse problemen. De Recyclebot, die shampooflessen verwerkt tot vezels voor een 3D-printer, brengt consumenten dichter bij het recyclageproces en introduceert zo het korteketenprincipe uit de landbouw in de afvalverwerking. De Buren van de Abdij zijn dan weer creatief aan de slag gegaan met de leegstaande Sint-Baafsabdij in Gent (die je evengoed als een common kan beschouwen). Ze organiseren er tal van buurtactiviteiten, gaande van paaseitjes rapen tot concerten. Naar aanleiding van TRACK 2012 werd het poortgebouw van het voormalige slachthuis van de abdij omgetoverd tot de Herberg Macharius, die vervolgens uitgroeide tot een ontmoetingsplek voor de Buren. Ook de Pianofabriek wil als open gemeenschapscentrum een plek creëren waar verschillende artistieke disciplines de dialoog aangaan met elkaar en met de multiculturele samenleving van Sint-Gillis.

Stuk voor stuk werken deze initiatieven vanuit peer-to-peerevaluatie, waarbij de verschillende betrokkenen uit de samenleving hun projecten gezamenlijk vormgeven en bijsturen in een niet-hiërarchisch systeem. De experimenten die eruit voortspruiten, hebben een stevige startbasis, maar zijn bewust open-ended, om een flinke dosis van het maakproces aan het toeval over te laten. De marktwaarde van de producten is ondergeschikt aan de gedeelde rijkdom van ideeën, en de betrokkenen worden vaak op een alternatieve manier vergoed, gaande van drankbonnetjes bij de Buren van de Abdij tot het schilderen van lokalen bij de Pianofabriek. De projecten zijn veeleer opgevat als een spel waarbij de regels bottom-up geïnitieerd worden en steeds onderhevig zijn aan collectieve bijsturing.

De overheid: gulle mecenas of bemoeial?

Eén van de spelers wiens rol momenteel moeilijk in te schatten valt, is de overheid. Subsidies worden steeds minder vanzelfsprekend en steeds meer kunstenaars en organisaties moeten het zonder stellen. Zo rees op de Trefdag dan ook de kwestie: in hoeverre en waarvoor heeft de cultuursector de overheid nog nodig? Het is een even terechte als netelige vraag. We associëren ze veeleer met een rechts-liberale kijk, zoals ze de afgelopen tijd werd gesuggereerd door stemmen als Jo Libeer van VOKA en Andreas Tirez van de denktank Liberales: economische heren van stand, maar met weinig inzage in wat kunst maken werkelijk kost. De reacties vanuit de cultuursector op de opiniepagina's waren dan ook veelvuldig en sceptisch. En net in zo’n besparingsklimaat bevragen de sprekers op de Pulse Trefdag de steun van de overheid voor cultuur? Dat maakt je des te benieuwder naar het antwoord, als dat al bestaat. Onder welke voorwaarden moet de overheid zich al dan niet nog engageren voor cultuur? Bestaat er een andere weg naast de tweesplitsing van markt of staat?

Bestaat er een andere weg naast de tweesplitsing van markt of staat?

Een pleidooi voor voortgezette subsidiëring lijkt evident. Die kan evenwel vele vormen aannemen. Zo kan de overheid financiële ruggensteun geven aan grootse en verrijkende plannen die onmogelijk op te starten vallen door organisaties zonder veel eigen kapitaal. De Buren van de Abdij werken bijvoorbeeld bijna uitsluitend met (weinig) eigen middelen, maar dat geldt niet voor de Herberg Macharius. Zonder subsidiëring was het leegstaande slachthuis wellicht nooit tot een lokale broeiplaats van initiatieven getransformeerd. Na TRACK namen vrijwilligers het over en zij houden de Herberg tot op heden gedurende twee dagen per week geopend. Herberg Macharius is een interessante synergie tussen de subsidiërende overheid en een burgerinitiatief, waarbij het laatste in grote mate zijn onafhankelijkheid behoudt.

63_vankuyck_round theatre 2_700.jpg

Dat geldt niet voor de Pianofabriek. Geert Steendam noemt de verminderde subsidiëring een ware financiële uppercut en legt de vinger op de wonde van het huidige cultuurbeleid: de kloof tussen de overheid en de organisatie is te groot. Een op co-creatie gebaseerde werking zoals die van de Pianofabriek, die mensen van zeer uiteenlopende achtergronden samenbrengt in een dynamisch werkveld, correspondeert simpelweg niet met de structuur van een grote institutionele speler zoals de overheid. Het schoentje knelt ook nog elders. Financiële afhankelijkheid, of het nu van de overheid of van private sponsors is, beknot in zekere zin de vrijheid. Gesubsidieerde cultuurhuizen zijn als een kind dat zakgeld krijgt en iedere week netjes moet vertellen waaraan het zijn luttele centen heeft besteed. Krijgen culturele instellingen niet stilaan genoeg van de administratieve rompslomp van eindeloze verslagen en dossiers?

Commons als derde weg

Ja, de cultuursector heeft de overheid nog nodig. Maar een herziening van de huidige verhouding wordt stilaan urgent. Op de Trefdag zochten de sprekers volop naar werkbare alternatieven voor een meer onafhankelijke positie. Hoe kan de overheid daadkrachtige commons-projecten faciliteren? ‘Een zoektocht,’ zo benoemt Holemans de uitdaging om de klassieke hiërarchische relatie tussen burger en overheid, waarbij de eerste kiest en de laatste regeert, grondig te hervormen. Holemans pleit voor een beweeglijk en hybride netwerk, waarin burgers zichzelf organiseren en experimenteren met nieuwe omgangsvormen met de overheid. Idealiter nemen burgers zelf – een deel van – de regie in handen in een bepaalde stad of regio, waarbij hun onafhankelijkheid wordt gestimuleerd.

Een goede formule om die ideeën te concretiseren, is er nog niet. In de zogenaamde partnerstaat is er volgens Gie Van den Eeckhaut een middenveld tussen de overheid en de dagdagelijkse leefwereld van mensen. In die zone opereren burgers en ‘veldwerkambtenaren’ samen om oplossingen te vinden voor vitale kwesties, waaronder cultuur. ‘Zo’n veldwerkambtenaar staat niet ten dienste van de uitvoering van een – reeds beslist – beleid’, verduidelijkte Van den Eeckhaut op de Trefdag van Pulse, ‘maar staat met zijn twee voeten in de dagdagelijkse leefwereld van mensen om te onderzoeken hoe een doortast bestuur de beweeglijkheid van de samenleving kan ondersteunen en sterk maken.’ Een deel van de zelfstandigheid wordt zo teruggeschonken aan de samenleving zelf.

Toch heerst enige terughoudendheid om de volledige verantwoordelijkheid naar de burgers door te schuiven. In Nederland wordt druk gediscussieerd over het model van de participatiemaatschappij, dat reeds op veel kritiek stuitte. Ook David Camerons Big Society, gelanceerd in 2010, werd op weinig gejuich onthaald. In beide gevallen worden burgers bruusk aan hun lot overgelaten en dreigt de dialoog met het politieke veld tot stilstand te komen. Terwijl het net die dialoog is die voor een zekere cohesie, voor de nodige interactie met andere domeinen van onze samenleving zorgt.

Cultuur in handen van de samenleving

Totale onafhankelijkheid is dus geen doordacht alternatief voor culturele instellingen, net zomin als het model van private vermarkting. Het komt er veeleer op aan om het streven van de Big Society naar individuele zelfredzaamheid te counteren met een streven naar collectieve verantwoordelijkheid. Commoning in de cultuursector, waarbij zowel materiële als intellectuele grondstoffen circuleren als gedeelde basisingrediënten van een creatie, kan een vruchtbaar experiment zijn om een nieuwe relatie tussen burger en overheid mogelijk te maken, gebaseerd op zelforganisatie en burgerkracht. Rond de Sint-Baafsabdij is een krachtige gemeenschap ontstaan die middels co-creatie de leegstaande gebouwen wist te herwaarderen. Winst was en is geen vereiste. Gemeenschappelijke gedragenheid bij de betrokken vrijwilligers des te meer. De keerzijde van de medaille is wel dat de organisatie geen voltijds engagement van zijn leden kan verwachten, voor wie hun medewerking eerder beperkt blijft tot een vrijblijvende zondagnamiddagactiviteit.

63_vankuyck_round-theater_700.jpg

Bestaan er geschikte structuren om dat te verhelpen? Als een van de voorlopers in de Belgische cultuursector waagde Timelab de overstap naar een coöperatief model, waarbij leden aandeelhouders worden. Binnen deze structuur is winst maken wel mogelijk, en vaste werkkrachten in dienst nemen dus ook. Cultuur kan je immers wel proeven, maar niet eten. De coöperatie is als het ware een overlevingsstrategie in economisch onzekere tijden. Het is een werkbaar en evenwichtig alternatief om de unieke, maar soms utopische ideeën van commoning in de praktijk te brengen en een andere verhouding met de overheid mogelijk te maken. Subsidie werkt dan als een hefboom om zonder grote risico’s projecten op poten te zetten. De open organisatiestructuur trekt dan weer een breed publiek aan en de winst uit workshops en abonnementen (om de ateliers te gebruiken), garandeert een zekere onafhankelijkheid. Hoe vernieuwend de organisatievorm van Timelab ook mag zijn voor de cultuursector, toch is die onmogelijk zonder een subsidiërende overheid. Binnen de derde weg van commoning zijn organisaties noch onafhankelijk, noch helemaal afhankelijk van de overheid.

Commoning in de cultuursector kan een vruchtbaar experiment zijn om een nieuwe relatie tussen burger en overheid mogelijk te maken

Kunst en cultuur zijn die ondersteuning ook waard. Ze kunnen een motor van transitie vormen, die processen van bewustwording en constructieve verandering in gang zet. Rond duurzaamheid heeft Pulse bijvoorbeeld al een uitgebreid netwerk ontwikkeld, om bewustwording rond ecologische en sociaal-rechtvaardige verandering bij instellingen, kunstenaars en publiek te stimuleren. Tegelijk blijft er werk aan de winkel in de sector zelf. In zijn kersverse beleidsnota stimuleert minister van Cultuur Sven Gatz een synergie tussen cultuur en de groeiende diversiteit in onze maatschappij. Ook daar gaat een boeiende uitdaging schuil voor commons-projecten. Hoe kunnen ze hun aanbod afstemmen op een multicultureel publiek, zodat iedereen er wat aan heeft en exclusie wordt vermeden?

Voor de Pianofabriek is de integratie van mensen met een andere culturele achtergrond, een laag inkomen of een beperking nu al een prioriteit. Ook de Buren van de Abdij zoeken volop naar manieren om diversiteit in hun actieplan te integreren, onder meer door de organisatie open te stellen voor Eritreeërs en voorstellingen te programmeren zoals die van Sufi Arts. Ze hopen in de toekomst die integratie verder door te denken, maar stellen nu vooral vast dat hun activiteiten overwegend rasechte Vlamingen aantrekken. Hoe zet je een eerste stap tot verdere toenadering? Nadenken over gemeenschappelijke punten, werd vanuit het publiek geopperd. We have a lot in common, zouden we bijna vergeten.

Het belang van experiment

Hoewel de Trefdag van Pulse redelijk vaag bleef over concrete plannen om de relatie tussen de overheid en de cultuursector grondig te hervormen, werden vooral relevante vraagtekens geplaatst bij de vanzelfsprekendheid van de huidige relatie. Dát de relatie moet veranderen, lijkt vast te staan – de ongezien grote massa stakers en betogers kijkt alvast in die richting. Hoe dat zal verlopen, is een andere zaak. Het is waarschijnlijk verstandiger om een model van langdurige transitie naar meer onafhankelijke structuren voorop te stellen dan van vandaag op morgen het roer om te gooien. Ongesubsidieerde en daarmee onafhankelijke instellingen zijn misschien een interessante oplossing voor de huidige impasse, maar zonder gemeenschapsgeld vallen zou voor veel – grote én kleine – cultuurorganisaties het begin van het einde betekenen. Een nieuwe relatie tussen overheid en sector is geen verhaal over minder steun, wel een verhaal over een nieuw beheer van de verantwoordelijkheden over cultuur als common.

Laten we na afloop van de Trefdag vooral het belang van experiment onthouden: uit de strakke, gevestigde structuren durven treden en nieuwe werkvormen zoals de commons op hun haalbaarheid testen. Het principe van commoning zet aan om de passieve cultuurconsumptie te doorbreken en toeschouwers te activeren tot engagement en participatie, zodat cultuur zoveel mogelijk van onderuit gedragen wordt.

 

Anneleen van Kuyck studeert Kunstwetenschappen aan KU Leuven. Ze schreef dit artikel in het kader van haar lopende onderzoekstage bij rekto:verso.

 

^ Terug naar boven
 

Reacties

Het is altijd nuttig om met

Het is altijd nuttig om met structuren te experimenteren, en het is erg goed dat de cultuursector zich aan sociaaleconomische verbeelding waagt, maar ik zie hier toch een paar blinde vlekken.

(i) Subsidies dienen om onafhankelijk te zijn van marktwerking. Nu zouden commons een manier zijn om ‘onafhankelijkheid’ te creëren? Hoe dan? In de coöperatieve is er de input via de aandeelhouders, elk p2p moet het hebben van (ruil)economie. Dat zijn evengoed vormen van afhankelijkheid, het blijven sowieso economische relaties in huishoudskunde.

(ii) De ‘overheid’ wordt hier al snel opgevat als ‘de ander’. Nochtans is de overheid in principe wel de systematische openbare organisatie. Ze zit vandaag in de zak van neoliberale piraten, dat klopt, maar zaak is de overheid te heroveren. De overheid, dat zijn wij of zouden wij toch moeten zijn. Ons herverdelingssysteem mogen we niet laten wegkapen, en nog dommer is het de rug toekeren in de illusie dat we zelf wel verder kunnen.

(iii) ‘Commons’ en ‘zelforganisatie’, dat klinkt sympathiek, beetje catchy discours mag natuurlijk, maar al gauw verkeer je in de illusie dat je met iets ‘nieuws’ zit. De nieuwe ‘derde weg’ tussen markt en staat. Alsof er vroeger geen p2p en andere vormen van horizontale vergemeenschappelijking was. Een hernieuwde interesse is natuurlijk waardevol, ondermeer omdat het ons terug bewust maakt van het feit dat we dingen collectief kunnen doen, maar wie denkt dat coops en p2p sociaaleconomisch de nieuwe eldorado’s zijn, zet links nog maar eens op een dwaalspoor.

(iv) De evolutie van een publiek instituut naar een coöperatieve is op de lijn van overheid naar markt, een vorm van vermarkting. Coops zijn net boeiend omdat je probeert weg te werken van de platte commerce van de markt. De andere richting dus. Een vzw die een coop wordt, is misschien vernieuwend, maar ik zou een cultuurbeleid dat open staat voor winstgerichte organisaties toch zeker bestrijden, dan is het hek van de dam.

(v) Je kan veel met horizontale zelforganiserende netwerken, maar er zijn mensen die buiten de middenklasse vallen en dus veel moeilijker aansluiting zullen vinden, en er zijn veel zaken die je absoluut gewoon publiek en gecontroleerd wil houden, zoals openbaar vervoer, watervoorziening, gas… bovendien zie ik niet in waarom ik als burger blij zou moeten zijn om al die elementaire zaken allemaal mee zelf te organiseren. Het idee van arbeidsverdeling is een modern idee, een premoderne samenleving daarentegen waarin iedereen via netwerken een autark is die alles zelf plant, is een narcistisch fantasma. Goed voor het ego, maar geen collectieve oplossing om er een maatschappij op uit te bouwen.

(vi) Het mooie aan de commons-idee in de cultuursector is dat het een halt toeroept of wil toeroepen aan een marktgerichte evolutie. Vroeger was een cultuurhuis vaak gewoon een ontmoetingsplek, nu wordt het meer en meer een winkel waar je als klant komt. Musea worden ‘belevingscentra’, waar je mits betaling bijvoorbeeld tussen de kunst aan yoga kan komen doen, zoals in het M HKA. Idem voor de bibliotheken bijvoorbeeld, het moet een belevingsuniversum worden met allerlei bijkomstigheden die in de weg komen te staan van waar het om gaat: een boek ontlenen uit een ruim aanbod. Nochtans zijn bibs een prachtig voorbeeld van klassieke en publieke commons: de samenleving stelt een aanbod ter beschikking, boeken kan je delen. In tegenstelling tot materie waarbij de waarde door schaarste bepaald wordt, is het bij ideeën andersom: hoe meer we ze delen hoe meer waard ze worden.

Er zijn nog wel wat blinde

Er zijn nog wel wat blinde vlekken.
Er is vooral nog veel werk aan de winkel vooraleer we kunnen spreken van een transitie, paradigmashift, praktijk van commons, of tout court andere manier van werken, denken, en handelen binnen de cultuurwereld.
Alle schone woorden ten spijt is de cultuurwereld vooralsnog voornamelijk hiërarchisch gestructureerd, met veel blanke middenklasse mannen aan de top.
Commons, co-creatie, etc vragen organisatiemodellen die veel meer echte samenwerking, uitwisseling, deelsystemen vergen. En daar zijn de cultuurpauzen in kleine of grote tempels met veel profileringsdrang en competitiedrift meestal nog niet aan toe, ook niet de Pianofabriek.

Cultuursubsidies Bien

Cultuursubsidies

Bien qu’étant un inconditionnel du bilinguisme, je dois m’excuser chez mes lecteurs francophones pour cet édito qui ne sera pas traduit. Il s’agit d’un problème que l’on retrouve partout, en Belgique comme à l’étranger, mais je parle ici d’un aspect typique pour la Flandre.

Sinds onze Vlaamse ministers aan hun respectievelijke taken zijn begonnen, is er geen dag voorbijgegaan of er werd over de “cultuursubsidies” gesproken, geschreven en vooral veel gezeurd. Zowel door de voorstanders als door de tegenstanders werden allerhande elementen en al dan niet redelijke argumenten aangehaald om de pro’s en contra’s te verdedigen.

Als blog die zich op kunst concentreert, ben ik van mening dat er ook bij ons nog een commentaar bij kon. Vooral en omdat ik in geen enkel opzicht beïnvloed of gebonden ben aan om het even welke strekking of groepering.

Die ontegensprekelijke neutraliteit betekent niet dat ik geen mening heb. En zoals een afgezaagd cliché beweert: de beste stuurmannen staan aan wal. Maar in een cliché zit altijd een groot deel aan waarheid: vanaf de wal of de zijlijn heeft men een beter zicht op het algemeen gebeuren dan als men midden in het gewoel zit.

En laat ik u maar meteen mijn mening geven: voor een, genuanceerde, neen aan subsidies, ja aan investeringen.

Laat ik beginnen met het vastleggen van enkele premissen: 1) Cultuur is een vlag die een gigantische lading dekt: ons dagelijks leven is cultuur en het wordt nog dagelijks beïnvloed door verschillende culturen. Hier heb ik het alleen hebben over een(zeer) klein deel van onze cultuur: de kunst en meer bepaald de grafische- of plastische kunst. 2) Als ik het over “de overheid” heb dan kan dit gaan over de regionale, provinciale of gemeentelijke overheid. Tenzij specifiek vermeld, maak ik hierin geen onderscheid want het geld dat zij kunnen besteden aan subsidies komt altijd uit de belastingen die u en ik betalen. 3) Bij de beschrijving van de verschillende subsidies of investeringen, heb ik het over de drie grote groepen die onze vorige minister gebruikte in haar nota “ Vernieuwing van het Kunstendecreet en beleidskader kunsten” nl. de kunstenaars, de projecten en de kunstorganisaties.

Alvorens het over de subsidies as such te hebben belicht ik even de “subsidieverleners”. Sorry als het een beetje langdradig is, maar daar ligt juist ons eerste grote zwakheid: bureaucratie.

De regio, de provincie en de gemeente kunnen subsidies verlenen, daarnaast kunnen parastatale instellingen (Post, NMBS, Lotto, De Lijn,…) ook, steeds met belastinggeld, subsidies of sponsoring verstrekken. Deze monetaire waterval begint uiteraard bovenaan.

Verschillende actoren in Vlaanderen werken mee aan of adviseren het cultuurbeleid:

Vlaamse Regering, waaronder Vlaams minister van Cultuur Sven Gatz, en in het Vlaams Parlement de Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vlaamse(CJSM).

Het Beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media, bestaat uit: beleidsraad en Strategische adviesraad, het dienstencentrum CJSM & KMSK Antwerpen, 3 interne verzelfstandigde agentschappen en één extern verzelfstandigde agentschap. Maar er is nog meer: er is een Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC). Dit SARC is een afzonderlijke rechtspersoon. Binnen zijn structuur is er een algemene raad, een vast bureau en vier sectorraden, namelijk een sectorraad voor Kunsten en Erfgoed, een sectorraad voor Sociaal-cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen, een sectorraad voor Sport en een sectorraad Media. Ze kunnen daarvoor rekenen op de ondersteuning van een professioneel secretariaat. We zijn er bijna! Hierbij komen nog eens negen (9!) steunpunten en twee afzonderlijke fondsen. Veel verbeelding hebt u niet nodig om te beseffen dat dit alles meer dan degelijk bemand is. En het hoeft geen betoog, dat in dit kluwen van administraties, het ‘ons kent ons’ fenomeen een rol van belang kan spelen.

Provinciale en gemeentelijke subsidies, staan hier volledig los van. En die kunnen ook vrij belangrijk zijn, denk maar aan de subsidie van meer dan één miljoen euro door de provincie Antwerpen aan Arne Quinze voor zijn “brug” op Tommorowland !

Maar goed, dit betoog mag ook niet het zoveelste gezeur worden, ter zake.

De kunstenaars.

Een eerste foute subsidiëring is deze die gaat naar de kunstenaar zelf. Objectieve criteria om aan de ene kunstenaar subsidies te geven en niet aan een andere zijn te arbitrair. Daarenboven is er geen enkel valabel argument om een jonge, onervaren, beginnende of noem maar op financieel te steunen. De overheid moet er over waken dat de jongeren zich kunnen bekwamen in de studierichting van hun persoonlijke voorkeur. Hier moet dus zwaar worden geïnvesteerd om die opleiding in de beste omstandigheden te laten verlopen. Maar anderzijds kan of mag niemand verwachten dat de overheid daarna gewaarborgde tewerkstelling of een gewaarborgd leefloon kan of moet garanderen. Onze kunstscholen leveren elk jaar honderden master diploma’s af en bij die afgestudeerden zijn er zeker een aantal die, zich spiegelend aan de geslaagde kunstenaars, dromen van een carrière als kunstenaar. Ik wens hen het beste, maar zij mogen niet verwachten dat de overheid hen nog gaat steunen na de jaren studie die ze hebben mogen doorlopen. Studenten uit de ander studierichtingen moeten evengoed achter werk zoeken en krijgen ook geen subsidies.

Het subsidiëren van gevestigde waarden is al helemaal uit den boze. Topkunstenaars, net als topsporters zouden zeker geen subsidies mogen krijgen. Het zijn showbusinessartiesten die moeten kunnen leven van hun talenten of van hun kunst. Daar hoeft de maatschappij, via de overheid, niet aan bij te dragen. (cfr. Arne Quinze hier boven)

De projecten

Voortgaande op wat geldt voor de kunstenaars, geldt hetzelfde voor de projecten. Met projecten versta ik workshops, allerhande stages, de Kunstfabriek in Gent en allerhande kleine gemeentelijke academies. Daar moeten de drie overheden, regionaal, provinciaal en gemeentelijk) in investeren, zelfs zwaar investeren. Want hier gaat het terug om vorming, opleiding en dat is waar onze overheid moet op inzetten. Niet in het ondersteunen van bv. musicals want dat doet studio 100 veel beter en zonder subsidies. Voor het opzetten van grote prestige- tentoonstellingen of – evenementen, mag de overheid natuurlijk ook helpen, maar dat is terug veel meer een investering dan een subsidie want dit is een vorm van publiciteit en image building.

De kunstorganisaties

Met de kunstorganisaties zitten we bij de musea. En daar moet veel, zo niet alles verbeteren want hier wordt geld door deuren en vensters gesmeten. We hebben in België en ook in Vlaanderen veel en goede musea. Ten minste: als we het hebben over al wat die musea in bezit hebben. Met die kwaliteit moeten we zeker niet onderdoen voor het buitenland maar, er is een grote maar.

Eerst en vooral is er de politiek en de politieke benoemingen. Wat zeker geen garantie is voor de meest capabele mensen op de juiste plaats.

Vervolgens is er het probleem van de gebouwen. Veel zijn verouderd en niet meer aangepast aan de hedendaagse veiligheid- en comfortnormen. En nochtans worden veel van deze instellingen “gesponsord” door regio, provincie en gemeente. De versnippering van verantwoordelijkheid en subsidies is natuurlijk ook geen goede zaak. Een ander heikel punt is het patrimonium dat in elk van die musea aanwezig is. De reserves liggen vol met kunstschatten die weinig of nooit getoond worden. En als voorwerpen lang in de reserves liggen, dan moet u geen helderziende zijn om te beseffen dat 1) de stukken min of meer ernstige schade kunnen oplopen en 2) dat regelmatig stukken «verdwijnen». En geloof het gerust, dit verdwijnen kan aan de slordigheid liggen maar ook aan min of meer georganiseerde verdwijning liggen.

Hier zou, mits common sense, samenwerking en entrepreneurschap, veel kunnen veranderen zonder al te hoge uitgaven. Een sprekend voorbeeld van mismanagement is het Raveelmuseum in Machelen dat onlangs in het nieuws kwam. Oost-Vlaanderen heeft het beheer overgenomen van dit museum dat 180.000 euro schulden heeft. Verder heeft de provincie ook beslist jaarlijks 250.000 euro te voorzien voor de werkingskosten en 10.000 euro voor de weduwe van Raveel. De gemeente leed aan een vorm van grootheidswaanzin en bouwde een museum die het niet kon betalen, voor een kunstenaar, met alle respect, die niet beter was en is dan tal van andere Vlaams kunstenaars.

Besluit: het subsidiëren van gevestigde waarden is totaal overbodig, want deze kunstenaars verzorgen perfect hun marketing. En het subsidiëren van aanstormend talent is contraproductief en marktverstorend. Afgestudeerden in alle andere richtingen moeten zelf hun weg vinden en er is geen reden waarom zij die van een kunstschool komen dat niet zouden doen.

Het moet ook gezegd dat het kunstenaarsmilieu in een slecht daglicht wordt gezet door een beperkt aantal, dat spijtig genoeg meestal uit het schrijvers – en toneelmilieu komt.

De minachting van Josse De Pauw (DS 11/10/2014) voor het acteertalent van Gert Verhulst (Studio 100) is misplaatst. Er zijn sterrenrestaurants en er zijn frituren, maar beiden leveren maaltijden en zo is het ook bij de kunst. De kwaliteit kan verschillen maar het blijft kunst en neerkijken op het volkstheater of de zondagsschilder, zegt veel over de “echte” kunstenaar.
IN: www.Quovadisart.be

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.