Bukowski in Blankenberge

Vrouwen: ik hield van de kleuren van hun kleding; van de manier waarop ze liepen; van de wreedheid in sommige van de gezichten; af en toe de bijna zuivere schoonheid in een ander gezicht, een en al betoverend vrouwelijk. We konden niet aan ze tippen: ze planden veel beter en waren beter georganiseerd. Terwijl de mannen naar de football-wedstrijd zaten te kijken of bier dronken of kegelden, zaten zij, de vrouwen, over ons na te denken, ze verdiepen zich erin, ze bekijken het van alle kanten en ze be-slissen - of ze ons zullen accepteren, afdanken, omruilen, vermoorden of gewoonweg in de steek zullen laten. Uiteindelijk deed het er nauwelijks toe; wat ze ook deden, we kwamen eenzaam en geschift aan ons eind. (Bukowski, Vrouwen, 1979: 205)

Er is wellicht geen slechtere plek denkbaar om het ontluisterende werk van Charles Bukowski te lezen dan aan de kust van Blankenberge in de zomer. Dacht ik. En inderdaad, als literatuur een oase van rust nodig heeft, dan is het genoemde pretpark aan de Noordzee geen aanrader. Dat is het sowieso niet, vinden veel kennissen. En ik kan ze amper ongelijk geven. Nergens is Vlaanderen vlakker dan hier, nergens platter het land en het volk. Met van die ogen die nog holler lijken dan de commercie waarop ze zich lui kijken, slampamt men hier afgeleefd door braderijen die hetzelfde effect op de stad hebben als fluo ondergoed op een oudere hoer. Je gaat er enkel het verval door zien, het gebrek aan alles (van binnen of van buiten), het afval en de obesitas. En wie ernaar zou verlangen om de zee te ruiken, die in de avondzon het strand schoonspoelt als was het een openbaar toilet, is verplicht om tot aan de vloedlijn te wandelen, voorbij het overbevolkte strandgestoelte, waar 's ochtends bierflesjes van onverlaten zwalken. Want tot vlak daarvoor is er aan de geur van hamburger, friet en zonnecrème geen ontkomen.

Toch is dit de plek waar ik Bukowksi heb herlezen. Mondjesmaat telkens, want meer aandacht had ik niet, maar systematisch enkele pagina's in één ruk, overeenkomstig het ritme waarmee ze zijn geschreven. Vrouwen las ik, een roman als een modderstroom uit 1979. En geleidelijk aan begon mij iets te dagen. Daar, op die kuststrook waar mijn vakantiegevoel aan misantropie raakte, in dat tochtgat dat men vooral kent uit het legendarische nummer van Hugo Matthysen en waaraan Lanoye zijn eerste theatertekst wijdde (Blankenberge, 1991), begon het al lezend in Bukowksi licht te waaien in mijn hoofd. In de manier waarop ik gewoon ben naar deze omgeving te kijken. Ik weet het: een groter cliché om over kunst of literatuur te schrijven, kan men niet bedenken. Maar dit is anders. Meestal bedoelt men met een dergelijke typering dat een werk of een boek een bepaald thema vanuit een perspectief belicht dat men zelf nog niet had ingenomen, zodat kennis ervan een nieuw (of ander) inzicht oplevert — moralisten spreken van 'verrijking'.

Bukowski gaat dieper, in al zijn oppervlakte. Hier is iets fundamentelers aan de hand, iets wat je 'literair' kan noemen, maar dan tegen wil en dank. En uiteraard ook zonder dat het boek iets met 'fucking' Blankenberge heeft te maken. Vrouwen beschrijft niets anders dan het (zelf)verwoestende zuip- en neukleven van de vijftigjarige schrijver Henry Chinaski, een 'dirty old man' die als Bukowski's alter-ego dient (en dus ook in de ik-vorm vertelt of schrijft). Het boek is een letterlijke aaneenschakeling van snelle ontmoetingen met vrouwen (van allerlei slag) die vallen voor Chinaski's ruige reputatie als drankorgel en gevierd schrijver. En waarmee een nogal repetitief traject van kennismaken, drinken, kotsen, neuken, al dan niet klaarkomen en even aanhouden wordt afgelegd, alvorens alweer afscheid wordt genomen, omdat er aan vrouwelijke zijde gevoelens beginnen te spelen of omdat een andere griet zich gewillig aandient, niet zelden beide pijnlijk tegelijk. Tussendoor geeft Chinaski literaire optredens, gaat hij gokken op de paardenrenbaan (of naar het boksen) of doorprikt hij een verheven illusie over het schrijven, altijd met de radio op klassieke muziek.


Meer is er op het eerste gezicht niet. En de clue is eigenlijk: op het tweede gezicht al evenmin. Bukowski schrijft geen werk waarin je voorbij de oppervlakte moet kijken en naar diepere zin op zoek kan gaan — zelfs een puber nieuwsgierig naar seksles komt er van een kale reis terug. Zijn hele schrijven is er daarentegen wanhopig op gericht om net aan de oppervlakte te blijven, hoe walgelijk die ook is, als middel om de angst te overleven die bij de geringste schok opduikt. De vernietigende monotonie, het haast machinaal pompende ritme van zijn pen en het gebruik van zijn hele talent voor het ruïneren van al wat deugt ('de goede kanten van onze verhouding voelden als een knagende rat die in mijn maag rondliep'): het zijn, als stilistische equivalenten van de klootzakkerij en de hoeren, excessen om het leven tot zijn naakte bestaan te herleiden, in het schrijven. Een diepere waarheid levert dat niet op, laat staan een universeel menselijke. Maar het is alsof er een absolute nulgraad komt bloot te liggen, een niveau van naaktheid waaronder je niet geraakt..

Wanneer ik klaar kwam voelde ik dat het in het gezicht was terecht gekomen van alles wat fatsoenlijk is, wit sperma dat naar beneden droop langs de hoofden en de zielen van mijn dode ouders. Wanneer ik als vrouw geboren was zou ik zeker prostituée geworden zijn. Aangezien ik als man geboren was, smachtte ik constant naar vrouwen, hoe ordinairder hoe beter. En toch beangstigden vrouwen — goede vrouwen — me, omdat ze uiteindelijk je ziel opeisten, en wat nog van de mijne over was wilde ik bewaren. Diep in mijn hart begeerde ik prostituées, lage vrouwen, omdat ze doods waren en hard en geen persoonlijk beroep op je deden. Er was niets verloren wanneer ze weggingen. En toch hunkerde ik tegelijkertijd naar een zachtmoedige, goede vrouw, ondanks de verpletterende prijs. Ik was hoe dan ook verloren. Een man die stevig in zijn schoenen stond zou beide opgeven. Ik was niet zo sterk. Dus bleef ik met vrouwen worstelen, met het idee van vrouwen. (65-66)

Het is niet dat de bovenstaande passage relevant is omdat de weerzinwekkende beeldspraak of de seksuele voorkeur choqueren, gesteld dat ze dat nog doen. De navolgelingen van Bukowski hebben de grenzen van het fatsoen inmiddels zo vaak overschreden, van Brett Easton Ellis tot Herman Brusselmans, dat het op zich nog amper literaire interesse wekt om dat te doen, vooral waar het als een trendy gimmick in de plaats komt van Bukowski's oorspronkelijke rauwheid. Terwijl Chinaski in de roman zelf niet te beroerd is om zich tot 'een zoveelste rangs de Sade' te kleineren, 'zonder zijn intellect' (201). Wat echter beklijvend blijft, is de dood en het doodse waar Chinaski's pen hier op stoot, als een fascinerende ondergrens van wellust en walging. Dieper dan dat kun je inderdaad niet meer zakken, en guess what: dat is ook de bedoeling niet. Eerder dan als een diepte (of een illusie van diepzinnigheid) waarin alles verzinkt en verdwijnt, fungeert de dood waarnaar zowel inhoud als stijl van Bukowski's boeken oneindig op zoek zijn als een limiet waarop hij het leven laat botsen, teneinde het als primaire 'pulse' te handhaven.

De onstuitbare beweging waarmee alles en iedereen als in een wilde gok naar de verdoemenis gezopen, geneukt en gekotst wordt — in de eerste plaats Chinaski zelf — is met andere woorden niet zozeer een beredeneerde poging om alles vanuit een soort haat tot niets te herleiden. Het is juist een ultieme zet om toch iets over te houden: het leven als stuip, als naakte en drieste drift, lelijk maar eerlijk. En vooral: door niets anders gedragen dan door schrijven, louter schrijven, onophoudelijk als het leven zelf — met de dood als ultieme, almaar schuivende grens, ontoegankelijk. 'Er is geen enkele manier', meent Chinaski zelf, 'waarop ik met schrijven zou kunnen stoppen, het is een vorm van krankzinnigheid.' (83) En later: 'Bedoel je dat je leeft om te schrijven? Neen, ik besta alleen. Dan later probeer ik me er wat van te herinneren en het op te schrijven.' (164) Te verdedigen valt het niet, dat loutere schrijven, het is in zeker opzicht even schandalig als het 'alleen maar bestaan' waarover het gaat, maar een verdediging heeft het ook niet nodig: het gaat maar door, onverstoorbaar, het is soeverein, zelfs komisch, zoals het naakte leven zelf.

'It's just words on paper, baby' (Charles Bukowski)

We dronken, we aten, we neukten. Er waren geen ruzies. We maakten lange toeren langs de kust, aten in viscafetaria's. Ik maakte me niet druk over schrijven. Er waren tijden dat het het beste was om van de machine vandaan te blijven. Een goede schrijver wist wanneer hij niet moest schrijven. Iedere willekeurige klootzak kan typen. Niet dat ik daar goed in was; ik kon ook niet spellen en ik was slecht in grammatica. Maar ik wist wanneer ik niet moest schrijven. Het was net als neuken. Je moest de godheid zo nu en dan laten rusten. (Bukowksi, Vrouwen, 1979: 211)

Maar dat je lees dan, in fucking Blankenberge — voor zover daar enige plaats voor lezen is. Voor mij, op de dijk, raast een loeiende ambulance langs. In één van de viscafetaria's zoals die er hier veel te veel zijn, en nog pokkeduur ook, is iemand onwel geworden; je zou voor minder. Hartstilstand, roept iemand, en ik zie het gewoon voor mijn ogen gebeuren: een oudere vrouw, die haar nog veel oudere moeder voortduwt, versnelt plots haar pas. De vinger van de vrouw in de rolstoel gaat omhoog: daar moeten we zijn, daar gebeurt het. Of toch 'iets'. Wat? Het leven, de stuipen ervan, het spektakel wanneer het tegen zijn limiet aanbotst, zoals golven op de kust. Maar de ambulance vertrekt. Het volk stuift uiteen, op zoek naar iets anders, wat vulling voor de leegte, desnoods in het nieuwe lunapark (waar vroeger befaamde brassbands speelden, jazzorkesten en toonzettende pop). Het is tenslotte congé voor iedereen.

Tot mij dringt het nog altijd niet door. Een dagje later zit ik op de bekende pier iets te drinken, vrouw en kroost heel even ontvlucht, om nog wat Bukowski te lezen:

Ik schonk nog een glas wijn in. Ik begreep maar niet wat er met mijn leven gebeurde. Ik was mijn wereldwijsheid kwijt. Ik was mijn wereldsheid kwijt. Ik was mijn harde beschermende bolster kwijt. Ik was mijn gevoel voor humor kwijt nu ik geconfronteerd werd met de problemen van andere mensen. […] Iedereen verbeeldde zich bijzonder, bevoorrecht, vrijgesteld te zijn. Zelfs een lelijke ouwe taart die op haar veranda een geranium stond water te geven. Ik had me verbeeld bijzonder te zijn omdat ik op vijftigjarige leeftijd de fabriek uitgegaan was en dichter geworden was. Kale kak. Dus behandelde ik iedereen als een hond net zoals die bazen en bedrijfsleiders mij als een hond behandeld hadden toen ik hulpeloos was. Het kwam op hetzelfde neer. Ik was een dronken verwende gewetenloze etter van geringe, zeer geringe naam.' (203)

Er zijn van die boeken die je niet toelaten te denken dat ze speciaal voor jou lijken geschreven, die lak hebben aan het narcisme van je verbeelding. Boeken waarin je je niet magisch herkent, of waaruit je misschien niets letterlijk kan leren, maar die in de marges van het lezen niettemin een ander licht beginnen te werpen op je omgeving. Vrouwen van Bukowski is er zo zeker één — en dat was het wellicht al op moment van verschijnen: zelden heb ik indirect zo'n bijtende persiflage van het Amerikaanse consumentisme gelezen, het 'gebruik' van de wereld voor eigen profijt. Want kijk: vlak achter mij vraagt iemand 'wat is mijn boete', bij wijze van afrekenen. Een uitdrukking om in te lijsten. En hier is er nog eentje, maar dan van Bukowski: 'Liefde was voor gitaarspelers, katholieken en schaakmaniakken.' (211) Het is humor als verweer, als lachen met de eigen miserie, banaal of oog in oog met de grootste desillusie, die uiteindelijk helpt om te overleven. Met weglachen heeft dat niets te maken, met omarmen evenmin. Het gaat om de lach als vitale impuls (of stuip), oppervlakkig oog in oog met de afgrond, maar dan zo dat die afgrond zelf oppervlakkig wordt.

Het is precies die impuls, zoals die door het schrijven gedragen wordt, die het in mijn lectuur, voor wat die waard is, de moeite maakt om Bukowski te herlezen, in plaats van alleen de clichés over hem te laten overleven. Niet omdat zijn tomeloze verstrengeling van het geile en het gore mij plots, als in een spiegel, van Blankenberge doet houden, waar zelfs de zee oppervlakkig is. Daarvoor gaat de commercie hier iets te fel tekeer. Maar de lelijkheid, de knoeiboel, de leegte en het leven, dat maar onverschillig doorgaat: met Bukowski weet ik dat het een kwestie is van aanvaarden. Niet alleen aanvaarden in plaats van vluchten, maar ook het vluchten aanvaarden.

En dan ontstaat plots toch een iets ander plaatje. Want wat is dit kuststadje eigenlijk, behalve een vet pretpark aan de Noordzee? Populair, in de eerste plaats, in de meest nobele betekenis van het woord, en niet het minst ook historisch. Anders dan Knokke, waar van oudsher vooral de Franstalige bourgeoisie verpoost — ook die uit Vlaanderen; anders ook dan het burgerlijke Oostende, dat in de laatste jaren door de nieuwe 'nieuwe rijken' voor Nieuwpoort is ingeruild, is Blankenberge die éne centrale terminus aan de 'Vlaamse kust' waar heel België samentroept, van alle rangen en standen. Dagjesmensen vooral uiteraard, vanwege die ene treinverbinding, maar even goed het grotere kapitaal — ga maar eens naar de jachthaven kijken. Op het terrasje waar ik zit, hoor ik talen uit alle streken: Antwerps of Limburgs, naast Oost-Vlaams en Waals, uit Luik of Seraing. En het is niet dat dat een verdienste is op zichzelf — er is geen betere plaats om je van alle romantiek te ontdoen dan hier. Maar als het ooit zover komt dat België 'splitst', dan vraag ik me oprecht af wat men, behalve met Brussel, met fucking Blankenberge zal doen.

Of misschien moet ik het anders formuleren. Want ik ben geen nationalist, noch Vlaamsgezind, noch Belgisch. Als België een ziekte is, en daar heeft het wel wat weg van, dan is Blankenberge een symptoom. Enjoy it. Dat is eens wat anders dan eindeloos lamenteren. Smerig maar reëel.

Nooit was er harmonie. De mensen grepen gewoon blindelings naar wat er maar voorhanden was: communisme, natuurvoeding, zen, surfen, ballet, hypotisme, praatgroepen, orgieën, fietsen, kruiden, katholicisme, gewichtheffen, reizen, afzondering, vegetarisme, India, schilderen, schrijven, beeldhouwen, componeren, dirigeren, trektochten maken, yoga, copuleren, gokken, drinken, rondhangen, yoghurtijs, Beethoven, Bach, Boeddha, Christus, Transcendentale Meditatie, junk, wortelsap, zelfmoord, maatkostuums, vliegreizen, New York City, en dan vervloog het allemaal en viel uiteen. De mensen moesten iets te doen vinden terwijl ze op de dood wachtten. Het zal wel fijn zijn om ruim keus te hebben, dacht ik bij mezelf. Ik zette de fles wodka aan mijn lippen en dronk het puur. De Russen wisten er wat van. (150)

Charles Bukowski, Vrouwen, De Bezige Bij: Amsterdam, Vertaling Susan Janssen, 1979 (1982).

Voor Pol Dehert

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.