Ambacht en traagheid

Schuren, wrijven, uitgommen, krassen, mengen, deppen, rochelen en spuwen – het kwam er allemaal aan te pas toen de Britse romantische schilder William Turner meesterwerken als ‘Eruption of Vesuvius’ (1817), ‘The Fighting Téméraire’ (1839) of ‘Rain, Steam and Speed – The Great Western Railway’ (1844) maakte.

In de prachtige BBC-reeks The Power of Art laat historicus Simon Schama zien hoe Turner in Venetië, ijlend van de koorts en half verdoofd door de medicijnen, zijn techniek verfijnt, op zoek naar de essentie van de moderne ‘ervaring’. Hij doet dat niet door zijn gedachten neer te schrijven of zelfs door na te denken. Turner sluit zich op in zijn atelier, met doek en penselen, en steunend en kreunend zoekt en wroet hij zijn eigen taal naar de oppervlakte. Die taal kent hij niet op voorhand. Wat hij zoekt, weet hij niet. Door het te doen, door te proberen, door nergens heen te gaan, komt hij ergens. Hij wordt beter, niet omdat hij geniaal is, maar omdat hij bezeten is, bezeten van zijn eigen werk, bezeten van zijn ambacht. Die visie op Turners kunstenaarschap is zonder meer erg romantisch, maar wie die schilderijen vandaag bekijkt, ziet dat zoeken, dat tasten. Je ziet de hand van Turner, hoort zijn gezucht en gesteun, ruikt de verf. Toen Turner een jonge bewonderaar in zijn atelier op bezoek kreeg, vroeg hij om diens handen te mogen zien. ‘You’re no artist’, snauwde hij, toen hij de nette nagels en handen zag. Een schilder vecht met zijn materiaal, hij maakt zich vuil, peutert, krabt en roert – enkel dan kan zijn kunst ook daadwerkelijk ‘materieel’ zijn.

Aan het begin van de eenentwintigste eeuw lijkt dat ambachtelijke aspect, dat trage zoeken, naar de achtergrond verdwenen te zijn. En ook al wordt er ook in Vlaanderen heel wat geschilderd (denk aan het prachtige werk van Jan Van Imschoot, Vincent Geyskens en vele anderen), het brede publiek (toegegeven: een veralgemening van jewelste) associeert hedendaagse, beeldende kunst met abstractie en, vooral, ontoegankelijkheid. Kunst, zo luidt dan de noodkreet, gaat niet meer over zoeken en wroeten, maar is het resultaat van intelligent en moeilijk denkwerk: ‘waarom, mijnheer, moet je eerst de catalogus lezen om hier iets van te snappen?’. Los van dit erg problematische uitgangspunt, dat het veelgelaagde kunstenveld reduceert tot een specifiek subgenre en daarenboven nog eens stevig gevoed wordt door het mediapopulisme, kan je niet om de dominantie van de conceptuele kunst heen, die sinds de jaren 1970 een centrale plaats in het denken over kunst (maar ook op de kunstmarkt) inneemt. Ook het theater voelt steeds heviger de hete adem van de performancekunst in de nek. Telkens gaat het om kunstwerken waarvan de kern gevormd wordt door het concept achter het werk en waarbij het eigenlijke werk vaak slechts een storend residu van dat denkwerk is. Kunst wordt in dat geval gereduceerd tot intellectuele reflectie, en artistiek onderzoek beperkt zich dan tot het ontwikkelen van een intelligent discours over die eigen praktijk. In zijn recente boek The Murmuring of the Artistic Multitude laat cultuursocioloog Pascal Gielen zien hoe die ontwikkeling aansluit bij een bredere economische context waarin niet artefacten maar communicatieve handelingen de voornaamste handelswaar zijn. Meer nog, zo stelt Gielen, de kunst fungeerde als laboratorium voor het economische model dat we nu kennen, een model dat zweert bij flexibiliteit, innovatie, discursiviteit, communicatie en korte engagementen.

Geen wonder dat op allerlei vlakken een hernieuwde aandacht voor het ambacht valt waar te nemen. Kunstenaars, zo luidt dan de stelling, willen opnieuw iets kunnen, werken met materialen, maken opnieuw hun handen vuil, net zoals William Turner in zijn atelier. ‘Kunstenaars zien weer helemaal de kracht van het elementaire maakwerk en hun wapenkast met technieken is voller dan ooit’, zo schrijft Cornel Bierens in een mooi artikel over de kwestie in De Groene Amsterdammer (april 2010). ‘Anders dan zo vaak voorspeld heeft de uitbreiding van hun arsenaal met nieuwe middelen als camera of computer niet geleid tot de langzame dood van oude als verf en doek, maar die juist verbluffend gerevitaliseerd’. En zo wordt in 2000 de Turner Prize aan Michael Raedecker, een bordurende schilder, uitgereikt, en gaat diezelfde prijs drie jaar later naar Grayson Perry, die keramische vazen maakt. De ontwikkeling van het eigen ambacht – het permanente geworstel in ateliers, studio’s of repetitieruimtes – wordt niet langer als een reactionair gegeven beschouwd, maar als de basis voor creativiteit tout court.

Het is een veel gehoorde verzuchting: er ligt teveel nadruk op de individualiteit van onderzoek en er is te weinig aandacht voor het ‘aanleren’ van ambachtelijke vaardigheden. Vaak worden daarbij de opleidingen met de vinger gewezen. Daar is zeker iets van aan, en toch is dat uitgangspunt problematisch. Al te snel wordt verondersteld dat ambachtelijke vaardigheden eeuwige, onwrikbare categorieën zijn. Dat is uiteraard niet het geval. Turner ontwikkelde in zijn beste werk zijn ambacht net door zich af te keren van de gekende schildertechnische vaardigheden. Ambacht en onderzoek sluiten elkaar niet wederzijds uit. Wel integendeel: centraal staat het ontwikkelen, het ‘uitvinden’ van een eigen en dus subjectief ambachtelijk apparaat – hoogstpersoonlijk en toch communicatief. Ambachtelijkheid, dat is het permanente geworstel met het onbekende. Daar bevindt zich de kern van het ware artistieke onderzoek (dat soms te snel gereduceerd wordt tot de ontwikkeling van een intelligent metadiscours). Hoe hybrider de kunstenpraktijk wordt, hoe scherper de vraag zal klinken naar nieuwe, andersoortige ambachtelijke middelen. En voor dat soort onderzoek is continuïteit, duur, traagheid nodig. Ambachtelijkheid is dus ook een financiële kwestie. Echt onderzoek, dat is het spuug van Turner, zijn vuile vingernagels, het zweet van de repetitieruimte, kortom de uitzonderlijke gave om in het hier en nu steeds opnieuw zijn eigen praktijk opnieuw uit te vinden.

In dit nummer van rekto:verso bekijken we de kwestie van naderbij. Is er in de hedendaagse kunst überhaupt sprake van een terugkeer naar ambachtelijkheid, naar meer techniciteit? En hoe verhoudt die terugkeer zich tot een praktijk waarin de ontwikkeling van conceptuele en discursieve kaders centraal stond? Of is die vermeende terugkeer een anti-intellectualistische reflex op te veel discours, te veel theorie, te veel gemurmel? Veronderstelt ambachtelijkheid meteen ook een depolitisering van de kunst? Of is het dwaas om te veronderstellen dat die twee zaken elkaar noodzakelijkerwijs wederzijds uitsluiten? We beperken ons bij die denkoefening geenszins tot de hedendaagse beeldende kunst. Na een inleidende tekst van Stefan Beyst passeren onder meer reflecties over het schrijversambacht (Maarten Dessing over P.F. Thomése) en over mime, een schijnbaar ouderwets ambacht op zoek naar een nieuwe relevantie (Bauke Lievens) de revue. Auteurs Bart Moeyaert, Bart Meuleman, Chris Van Camp en Willem Van Zadelhoff gingen de onmogelijke uitdaging aan om de essentie van het ambacht van hun favoriete acteur in 2000 tekens te vatten. Peter Verstraten en Peter Van Goethem houden onder meer Black Swan tegen het licht. Verstraten ziet in de terugkeer van de 16 mm nieuwe, ambachtelijke mogelijkheden, Van Goethem legt uit dat het ware filmambacht zich niet verhult en dus onzichtbaar is, maar zich laat zien. En wat met muziek, misschien wel de meest technische van alle kunsttakken? Mattias Baertsoen ontwaart een hernieuwde belangstelling voor het ambacht van het songschrijven, en Peter Peters laat zien dat de verhoudingen in de hedendaagse conceptuele muziek toch enigszins anders liggen. Christophe Van Eecke sluit af met een reflectie over nieuw-ambachtelijke kunst. Als coda vraagt Bernard Dewulf zich in zijn vaste column, die u op het einde van dit nummer vindt, af waarom hij nooit een schilder zal zijn.

Karel Vanhaesebrouck is redacteur van rekto:verso.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Veronderstelt

Veronderstelt ambachtelijkheid meteen ook een depolitisering van de kunst? Of is het dwaas om te veronderstellen dat die twee zaken elkaar noodzakelijkerwijs wederzijds uitsluiten? We beperken ons bij die denkoefening geenszins tot de hedendaagse beeldende kunst.

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.