Alina Szapocznikow: een ontdekking uit de hemel

Wiels wil vrouwelijke kunstenaars die onterecht vergeten zijn, weer een publiek geven. Een bewonderenswaardige tactiek, die tot begin januari de Poolse kunstenares Alina Szapocznikow een platform geeft. Op de affiche van de expo staat een schaaltje waaruit gele plastic drupt, met een half masker met rood geschminkte lippen. ‘Kijk!’, zeggen mensen die het op straat voorbijwandelen. Het is inderdaad een vreemd gezicht, maar ook zo veel meer.

Na de focus op Hongaarse kunst in Bozar en S.M.A.K., naar aanleiding van het Hongaarse Europese voorzitterschap, gaat de aandacht nu naar Polen, zowel in Bozar als in Wiels. De laatste expositie van Alina Szapocznikow dateert van 1946, maar ondertussen werden haar werken opgepikt in verschillende groepstentoonstellingen in heel Europa. De tentoonstelling zal na Wiels doorreizen naar het MoMA, wat een statement van formaat is. Het toont aan dat het als centrum voor hedendaagse kunst aansluiting vindt bij het internationale kunstgebeuren.

Helemaal naakt, met haar borsten vol kanker, met longen vol teer en een adem van tederheid, met haar zoon, met haar Joodse roots, met haar verdriet en haar lach, met haar leven en haar dood

Bovendien blijft Wiels dankzij de verkoop aan MoMA op schema met de terugbetalingen na de recente financiële problemen. De tentoonstelling in Wiels zoomt in op de jaren tussen 1960 en 1970, de periode waarin Szapocznikow experimenteerde met nieuwe materialen als sneldrogende polyester en lava-achtige polyurethaan. In 2009 lichtte de Londense galerie Hauser & Wirth dezelfde periode uit om Szapocznikow in dialoog te laten treden met kunstenaressen als Louise Bourgeois en Lynda Benglis. Wiels wil vergelijkingen niet negeren, maar plaatst Szapocznikow helemaal centraal. Helemaal naakt, met haar borsten vol kanker, met longen vol teer en een adem van tederheid, met haar zoon, met haar Joodse roots, met haar verdriet en haar lach, met haar leven en haar dood. Ja, dat pakt.

TUSSEN HOLOCAUST EN PURE PORNO

Het eerste kunstwerk is een voltreffer. Bij het binnenkomen botst het publiek op een bronzen beeld van een meter en negenentachtig centimeter, een richtinggevende lengte voor iemand die zich enigszins man wil noemen. Maar geen borsthaar of stoerheid, neen: het betreft een beeld van een wat groot uitgevallen meisje met een paardenstaart, te sierlijk om een ‘Sidonia’ te zijn, te frêle om als een olifant in een porseleinkast te bewegen. Ze zou perfect een ballerina kunnen zijn op van die roze slofjes, sierlijk als in de schilderijen van Degas. Het is een kwetsbaar meisje dat wel weet wat ze wil, dat niet met zich laat sollen en perfect, zonder op te vallen, tussen mannen haar weg weet te vinden. Maar dat evenzeer bij een kleine windhoos zo door het raam in de nieuwe groentetuin van Wiels kan belanden. Haar gesloten ogen, de afgeplatte zachte stukken brons en de iets ruwere expressies tonen een vrouw die terugdenkt aan haar jeugd, vóór de Holocaust. De gesloten ogen verbeelden misschien waar Szapocznikow het meest van droomde in het concentratiekamp: een blinde vrouw te zijn. Wat volgt na dat beeld zijn bittere grapjes die je een voor een moet slikken, alsook één grote reflectie over het lichaam, haar lichaam. Een reflectie als een scheermesje.

Borsten in schaaltjes, felrode lippen op stengels, in geboetseerd polyester. Je kan ditjes achter tietjes en datjes achter gatjes zoeken, maar dat hoeft niet: deze kunst is te nemen in haar directheid, in haar fysionomie, en toont een vrouw die naar vormen zoekt en daarvoor de nieuwste materialen uit haar tijd gebruikt. Mannen zoeken er iets intellectueels achter, maar misschien is het gewoon een lichaam dat spreekt, dat ook zijn noden heeft. Het toont een kunstenares die haar lichaam spiegelt in haar kunst; een lichaam dat niet voldoet, een lichaam dat vergaat, dat uit proportie is en tussen leven en dood staat. Een lichaam dat even vergankelijk is als haar beelden. Of andersom, een getekend lichaam dat op bed kreten uitstoot:

AAAAAAAAAAAA OOOOOOOHHHAAAAAAA

Ook een vrouw wil af en toe een goede beurt, ook al in de jaren 1960. Op papier waren zulke zaken behoorlijk choquerend en revolutionair, en ze zijn dat voor veel mensen nu nog. De borsten zien eruit als verse appeltjes: sappig, groen, geel, rood. Zeer sensueel allemaal, tegelijk verboden, soms pure mooie porno. Geen indeling in stromingen, wel stromingen van vocht: vocht van pure geilheid, met lelies drijvend op het wateroppervlak.

DE STRIJD TEGEN DE MANNELIJKE BLIK

Szapocznikows werken zijn een gevecht tegen de mannelijke blik, tegen de mannelijke, eenzijdige manier van de creatie van het zelfportret. In Polen was tot in het communistische regime het zelfportret een genre dat voor mannen was voorbehouden. Szapocznikow was rond 1970 de enige kunstenares in Polen die zich dat genre toe-eigende en zo tot een vrouwelijke variant van het zelfportret kwam. Haar reflecties over het vrouwelijke lichaam waren heel direct. Maar haar tijd was er niet rijp voor. De feministische beweging in Polen zou pas vorm beginnen te krijgen rond 1973, het jaar waarin Szapocznikow stierf. Vele kunstenaressen kwamen later, in de jaren 1990, tot een androgyn zelfbeeld. Eerder een voorzichtig dan een oprecht beeld. Het was voor hen de eerste stap naar een objectieve blik op het vrouwelijke lichaam, en ook de eerste stap van de vrouw in haar zoektocht naar een subjectieve kunst.

Begrijpelijk dus dat Szapocznikow Polen wilde ontvluchten, op zoek naar meer artistieke vrijheid. Sommige vogeltjes zijn niet gemaakt voor een kooi. Haar succesvolle deelname aan wedstrijden in Europa betekende een shock voor de mannelijke bourgeoisie en net om die reden brak ze niet door. Ook Louise Bourgeois zou door de kunstmarkt genegeerd worden in de jaren 1950 en 1960. Vrouwen die zich bezighielden met het maken van penissen om kritiek te leveren, waren niet welkom in het nogal stijve kunstwereldje. Hoezeer de kunst zich ook afzette tegen de bourgeoisie en haar politiek, de bourgeoisie bleef wel de draaiende financiële motor.

Vrouwen die zich bezighielden met het maken van penissen om kritiek te leveren, waren niet welkom in het nogal stijve kunstwereldje

In Szapocznikows beelden worden voeten vaak uitvergroot, beelden staan op platgetrapte borsten en hebben meerdere gezichten; als toeschouwer word je verplicht na te denken over het lichaam. Met Carrara-marmer maakt ze bijvoorbeeld buikjes, wat uitgezakt en met zwembandjes. Tegenover de meesterbewerker van dat soort marmer zijn haar beeldjes maar amorfe, organisch uitgezakte ‘pu(re)dingetjes’. Maar niet minderwaardig, niet met minder gevoel gemaakt. Voltooide mensenlichamen als dat van David staan te pronken in Firenze: elke vezel gespannen, elke vorm een benadering van perfectie, als een tijdloze, reusachtige kerel die in een reclamespot van Armani niet eens zou misstaan. Szapocznikow gaat in tegen die mannelijke blik van perfectie, van eeuwige schoonheid, van eeuwige materialiteit. Meer nog, ze reproduceert haar buikjes en ondermijnt zo de uniciteit van het lichaam én van haar werk. Door haar beelden tussen leven en dood te plaatsen, geeft zij aan dat kunst niet moet blijven bestaan, niet uniek moet zijn, niet moet refereren aan schoonheid. Schoonheid is vergankelijk en dat is juist de bittere schoonheid van schoonheid. Op een bepaalde manier is Szapocznikow, weliswaar buiten haar wil om, haar doel voorbijgestreefd. Mensen vinden haar werk mooi, ontroerend, uniek en daarom ook iets voor de kunstgeschiedenisboeken.

GENDER ALS TEGENSTROMING

Kunsthistorici zouden bepaalde aspecten uit Szapocznikows werk onder de noemer dada of popart plaatsen. Waarom willen we alles toch altijd binnen die ontoereikende opeenvolging van modernistische stromingen plaatsen? Hedendaags denken over kunst houdt in dat er afstand moet worden gedaan van die generaliserende blik op het modernisme. De eigenheid van het kunstwerk gaat immers verloren door een bepaalde begrippenmethodiek. Het modernisme blijft een mannelijke, ontoereikende constructie waarbinnen vrouwelijke kunstenaars slechts af en toe ademruimte krijgen in de overstroming van -ismen. Daarom moet er door die constructie heen worden gekeken en afstand worden gedaan van de methodiek waarbij, om het even uit te vergroten, met stromingen als popart of dadaïsme het hele oeuvre van een kunstenaar wordt samengevat. Gender-gerelateerde kunst moet dan ook als een tegenstroming worden beschouwd, met vele singuliere eigenschappen. Een modernistische stroming kan een startpunt zijn, maar nooit een eindpunt. De relevantie van een kunstwerk vind je in zijn specifieke uitwerking van een specifiek thema, niet in zijn spiegeling aan een stroming. Dat gebeurt vandaag helaas wel, waardoor de kunstwerken van Andy Warhol verstarren achter het begrip ‘popart’, en ook de uniciteit van kunstenaars als Szapocznikow verloren gaat.

Door in te gaan tegen die verstarring, kunnen er nieuwe inzichten ontstaan over de kunst en de kunstgeschiedenis van de 20ste eeuw. Misschien komt men dan wel, zoals Clement Greenberg, tot de conclusie dat Picasso’s Guernica helemaal geen groots werk is, of dat Kandinsky nooit echt iets begrepen heeft van de ‘cézaniaanse’ geometrie. Waar is de durf? In Wiels hangt een krant aan de muur, ingepakt in polyester. Natuurlijk is dat een experiment met een objet trouvé, en natuurlijk heeft het raakpunten met Duchamp, maar het zegt meer over Szapocznikow als ‘straffe madame’, over haar vlucht naar het Westen en over de onmogelijkheid voor vrouwen om in het toenmalige Polen artistiek vrij te zijn. Hetzelfde geldt voor het topwerk Piort, een beeld dat achterover lijkt te vallen en Szapocznikows zoon verbeeldt. Dat is het eerste Poolse beeld waarbij de genitaliën duidelijk zichtbaar zijn, wat verboden was onder het communistische regime. De kunstenares toont een imperfect, kwetsbaar menselijk lichaam. Vrouwen die dat (noem het ‘corporisme’, mij best) als uitgangspunt nemen, die zijn er nodig vandaag. Hoeveel vrouwen worden vandaag immers niet herleid tot een lichaam dat moet lijken op dat van een model? Nadat David Goliath tegen de grond heeft geknikkerd met een steen, knikkert deze Poolse kunstenares David tegen de grond met een ‘penske’, of met een beeld dat hulpeloos dreigt om te vallen.

De grootste confrontatie met mijn mannelijke blik vond ik bij drie kleine vrouwenbeeldjes van ongeveer twintig centimeter hoog. Het linkse beeldje was lelijk, maar kon zelf rechtop staan. Het middelste was een beeldje van een mooie vrouw en leek om te vallen. Het laatste beeldje was mooi en leek tegen een wat groot uitgevallen fallus te leunen. De fallus was groter dan het beeldje. Mooie kwetsbare vrouwen en vrouwen als mannelijke constructie. Prachtig bedacht.

DOOD DOET LEVEN

Maar niet alleen de thematiek van het lichaam als middel van expressie staat centraal: het lichaam wordt helemaal binnenstebuiten gekeerd. Szapocznikow stierf op 47-jarige leeftijd. Ze leed aan borstkanker én aan tuberculose. Ze wist niet dat de materialen waarmee ze het vrouwelijke lichaam vorm wilde geven ook haar eigen lichaam zouden aantasten. Een treffend beeld van haar kunstopvatting. Het scheppen van kunst joeg haar de dood in, de dood joeg haar kunst het leven in. Haar tumoren worden verbeeld door ballen op de grond, gemaakt van polyester: elke bal een gezicht, deels zichtbaar, onzichtbaar of vervormd. De schepping van de dood. En er zijn uitgezakte gezichtjes in steen, gedeeltelijk gevormd of al gedeeltelijk ontbonden (Ceramika I, II, III). Paarse bloemen groeien uit de mond of de neusgaten: zijn de beelden al door de natuur overwoekerd of maakt het scheppen van iets vergankelijks nieuw leven mogelijk? Natuurlijk hebben die beelden een lach op hun gezicht: mysterieuze Alina, prachtvrouw dat jij bent.

Wiels gaf Alina Szapocznikow een publiek en gaf hopelijk veel vrouwen troost en aanmoediging in deze ontegensprekelijke mannenwereld. Mannen kunnen veel leren van vrouwen, de komende weken in Wiels – heel veel, denk ik. Het is, zoals ik al zei, bewonderenswaardig dat Wiels sinds enkele jaren tentoonstellingen van minder bekende kunstenaressen organiseert. Met deze Poolse kunstenares schieten zij alvast raak. Alina Szapocznikow is vrouw en kunstenares. De vrouw als schepster van mens en kunst, beide vergankelijk en onlosmakelijk verweven met het lichaam, zowel de binnen- als de buitenkant. Even moest zij haar rijstpap laten voor wat die was en zakte ze door haar wolk naar Brussel, om ons genoeg voedsel tot nadenken te geven.

‘This is a man’s world, this is a man’s world/But it wouldn’t be nothing, nothing without a woman or a girl’ (James Brown)

Alina Szapocznikow: sculpture undone, 1955-1972 loopt tot 8 januari in Wiels

^ Terug naar boven
 

Reacties

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.